<>

1915-01-20 (1 bericht)

> | Woensdag 20 Januari '15.
Aan den ingang van het Posthotel staat langs elken kant een schildwachthuisje met de duitsche kleuren: zwart, wit en rood, in tergende schittering. Een zeppelin overvloog dezen nacht de stad.
Het is morgen. Om elf uur staat een auto gesloten voor de deur; bezoek van een duitschen neef, Regierungsrat en Oberleutnant. Een kolos, het rechter oog onder een zwartsatijnen mom verborgen, het glas van een neusnijper over 't linker. Op de breede gestalte draagt hij een grijzen mantel, die tot aan de laarzen reikt en toen hij dien heeft afgenomen, zie ik het gebloemd gouden officiers bandje, op de schouders, het zwart en wit IJzeren Kruis 1 klas laag op de borst en dat hij gewapend is met degen en patronentasch.
Hij is de vijand, en toch ontvang ik hem: als kind heb ik hem in 't vaderhuis (1888) op den schoot gehad en vertelseltjes verteld. Hij was destijds vijf of zes jaar oud.
Hij verblijftoorsp.: verblijf te Rijsel en ambtshalve rijdt hij van de eene bezette plaats naar de andere. Aldus kwam hij hier met een boodschap voor den Kommandant. Vechten doet hij niet. De wond aan 't oog is een accident. Hij is ingekwartierd bij een fabrikant, wiens vrouw een belgische is. Hij wordt goed onthaald en zij verzorgt liefderijk zijn gekwetst oog. Het is onzeker of hij het niet verliezen zal. In dat geval verlaat hij het leger.
Ondanks die kommerrijke mededeeling is hij zeer vroolijk en opgewekt:
"Der Krieg! O, ja, es ist nun einmal so! maar wij hebben er toch allen genoeg van."
"Hoelang zal het nog duren?"
"Dat weet niemand. Wij hebben geen wrok tegen België, maar het ware beter er voor geweest een andere politiek te volgen. Frankrijk en België zijn de gefopten van Engeland, dat slechts zijn eigen belang zoekt. De Keizer was en is nog vredelievend. Hij heeft het geduld tot het uiterste gedreven; maar hij moest oorlog voeren, Rusland dwong er hem toe, heimelijk ondersteund door Albion. België had een verdrag gesloten met Engeland, het hield zich niet neutral."
"Dit wordt van hooger hand geloochend," werp ik op.
Maar hij is smijdig [64]
[64]Etymologisch afkomstig van het Middelhoogduitse 'gesmidec' wat 'gemakkelijk te bewerken' (voor de smid) betekent. In figuurlijke zin betekent 'smijdig' ook 'meegaand'.
en hoffelijk, hij glimlacht eens:
"Nun ja, het zal later te onderzoeken zijn."
"Wanneer het einde van al die ellenden?" laat ik niet af te willen weten.
"Rusland wordt verslagen, het is van nu af aan zoo goed als verloren; wij hebben zes honderdduizend russische krijgsgevangenen. Sobald wir mit Rusland fertig sind, wird es flink von der hand gehen... Al het overige zal gauw volgen."
"Gij meent Frankrijk en Engeland?"
"Ja, ja zeker. Engeland bezit geen officieren meer, Frankrijk doet colossale verliezen, aan de Aisne is het honderd vijftig duizend man kwijt."
"En Duitschland?"
"Ook ontzaglijk veel. Maar onze zaken staan voortreffelijk. In Duitschland merkt ge zelfs niet, dat er krijg wordt gevoerd. De schouwburgen zijn open, concerten worden gegeven, de koffiehuizen zitten stampvol."
"Nochtans zijn bijna alle weerbare mannen weg."
"Op verre na niet, Duitschland heeft reserves voor twee jaar en langer nog. Ik heb vier broeders, zooals gij weet, wel is waar de eene pastoor, maar ik alleen ben in dienst."
"Indien Duitschland zegepraalt, zal het ons inlijven?"
"In 't begin van den strijd scheen wel het plan daartoe te bestaan, nu niet meer. Wij willen België niet. Wat zouden wij er mede doen? Een andere taal, andere zeden en gebruiken, het ware een last voor ons."
"Gij vergeet de Schelde, die ge noodig hebt."
"België zal onder voogdijschap staan van Duitschland. Van nu af aan zijn de forten van Luik en Namen doelmatig ingericht voor een blijvende bezetting.
"Een vrij land dus als de provincies Elsas en Lotharingen,""kan ik niet laten grijnend te zeggen.
"Iets dergelijks, ja so ungefähr."
"Duitschland was hier vroeger bewonderd maar nooit sympathiek, het zal hier nooit bemind, maar nu verfoeid worden." Ik heb te veel gezegd. Het onderhoud wordt hem zichtbaar onaangenaam: "Dat weet ik..."
"Wij zijn goed ingelicht," antwoordt hij wel ietwat scherp.
Mijn inzicht was niet hem persoonlijk te kwetsen. Wij spreken van wat anders, van familieaangelegenheden, van vroeger tijd, van zijn kort bezoek aan de gentsche tentoonstelling verleden jaar. [65]
[65]De wereldtentoonstelling van 1913.
Maar... net als uitgegoten water onvermijdelijk naar de diepte stroomt, zoo keert toch telkens en telkens de krijgsquaestie weder in 't onderhoud.
En eindelijk — zijn uurwerk uithalend — moet hij heen. Een paar officieren verbeiden hem in het Posthotel aan 't middagmaal. Samen vertrekken ze daarna. De tocht neemt 1 1/2 van hier naar Rijsel. Een halsbrekerij aldus te rijden!
Ik ga met hem beneden.
De auto snort zijn ongeduld uit. De ordonnans springt er aanslaande van af; de chauffeur zit onbeweeglijk aan het stuur en nogmaals met vernieuwden handdruk en een laatsten groet door 't raam vertrekt de vijand, dien ik helaas! door den trok van 't bloed toch nog lief heb.
<>
Lettergrootte: [-a] [standaard] [A+] Stijl: [L<-R][L- >R]
logo CTB