<>

1917-02-07 (1 bericht)

> | Woensdag 7 Feb. '17.
Klein Beeldeken in Pennetrek.
Een werkvrouw van N. [264]
[264]'N.': Waarschijnlijk Nevele.
(dorp op drie uren gaans van Gent) wenscht een kind uit het vondelingshuis op te kweeken mits betaling van 0.50 centimen daags.
Door de plaatselijke overheden zijn stappen daartoe gedaan, getuigschriften van goed gedrag en eerlijkheid ingediend.
Met het bestuur van de Hospiciën is de overeenkomst gesloten. Maar... de oorlog belemmert elk verkeer: de arme kan geen pasport krijgen om het kind te halen. Geen achternageloop, geen bescherming helpt bij de Duitsche overheid: het bewust dorp ligt buiten het Etappen-Gebied van Gent.
Dan ontfermt zich een jonge, weldadige dame over het geval. Zij maakt deel uit van de bevoorradingscommissie voor de gemeenten van het canton N., ik geloof, dat ze er zelfs presidente van is.
En wat aan de belanghebbenden niet gelukte, gelukt haar: zij krijgt oorlof om het kind in haar rijtuig mede te nemen.
Op een vroegen morgen — enkele dagen geleden — wordt het haar aangebracht en overgeleverd. Het is een mooi, gezond meisje van een jaar oud.
Het is bijtend koud. Het heeft wel warme kleederen aan, maar ze doet nog een extra grooten sjaal brengen en, aldus zorgvuldig omwikkeld, wordt het door de kamenier op haren schoot in de coupé gezet.
Het kind is niet wat men "vreemd" dat beduidt "schuw" noemt. Gevoelt het schepseltje, dat liefde hem omringt.
Het ongeduldig, levenslustig paard rent weg als een schicht, de met rubber omslagen wielenrollen zonder gerucht over het plaveisel; de bellekens aan het gareel rinkelen in vroolijkheid.
Het meerendeel der vensterluiken zijn nog gesloten; wagengerij is er schier niet; melkboeren hebben geen toegang meer tot de stad. De jonge dame houdt het kindje tegen haar astrakanjas dicht aan, en drukt zijn hoofdje neer. Misschien zal ze wat willen slapen de kleine. Doch... neen, neen, ze heftoorsp.: heeft het beslist op en kijkt door het spiegelraam. Het is haar eerste reisje in het leven; genieten moet ze er van.
Het rijtuig volgt weldra buiten de huizenrijen den "Nieuwen Weg" een dijk tusschen uitgestrekte, overstroomde weiden, die thans met een grijze ijskorst bedekt zijn zoover de blik kan dragen.
Bij dag zijn ze zwart van menschen, het wemelt er alles dooreen van schaatsenrijders. Nu slidderen er enkel een paar scholieren, juist benedenoorsp.: bineden den berm, vroeg opgestane, hartstochtelijken van den wintersport; met de lederen tasch onder een arm, den anderen opgeheven voor 't behoud van 't evenwicht, glijden ze zwenkend elkander na.
En de kleine meid slaat het spel gade. Ze kijkt ook als verbijsterd naar de zwarte boomenstammen langs den weg, die voortdurend de een na den anderen achteruit schijnen te vluchten.
Wat gaat er om in zulk een klein breintje?
Geen wijsgeer die het weet.
Eeuwig raadsel der ontwikkeling van een menschelijk vernuft!
De morgenzon, die reeds begon door te breken, is in een nevel gehuld, alzoo in eens aan de brug van Drongen die over de Leie ligt, en ook de lage gronden en het eilandeken daar beneden zijn nauw nog te onderscheiden in den grauwen smoor.
Daar moet het rijtuig stilhouden. Een soldaat-schildwacht, nog grauwer dan het hem omgevend nevelgrauw, nadert; hij steekt de hand uit; het pasport moet te voorschijn komen. De dame ontplooit het groot blad met den Kommandantur stempel er op en wil 't hem reiken. Hij neemt het nog niet aan.
"Een kind," zegt hij aan het geopend portier, vorschend de dame aankijkend, "wat voor een kind?"
"Een verlaten kind, dat bij een vrouw te N. wordt besteed."
Hij werpt een blik er naar toe en schijnt vervolgens het stuk te lezen; maar traan na traan botst er op neder en met uiteengeloopen inktvlekken geeft hij het haar terug.
"Gij hebt verdriet, man?," kan de goedhartige niet nalaten te zeggen."
"Ja," antwoordt hij en het vondelingje aanwijzend, "ik heb er alzoo zes van die verlaten kinderen van alle grootte in Duitschland, zes," herhaalt hij nog eens gewichtig, "en mijn vrouw is kort geleden gestorven."
"Waar zijn die kinderen?" luidt de medelijdende vraag.
"Ik weet er niets van, hier en daar bij verwanten zeker," stottert hij.
Zij steekt hem het pasport toe van den koetsier. Hij wijst het sprakeloos af met de hand en doet een bevelende beweging, dat het rijtuig zonder meer voort mag gaan.
Het paard, dat stond te trippelen schiet weder als een pijl het dorp binnen en er door en de wielen rollen lustig over de bestrating heen.
Het gespan heeft nog een langen weg af te leggen, voordat het oord der bestemming wordt bereikt; de kleine zal nog heel wat kunnen waarnemen langs de witbesneeuwde, zonnige landouwen, terwijl zij haar nieuw leventje in een donker werkmanshuisje te gemoet gaat.
<>
Lettergrootte: [-a] [standaard] [A+] Stijl: [L<-R][L- >R]

Kalender

1917
<<februari>>
ZoMaDiWoDoVrZa
    123
45678910
11121314151617
18192021222324
25262728   
       
logo CTB