<>

1918-01-25 (1 bericht)

> | Vrijdag 25 januari '18.
Hemelsch weder. De zomer schijnt midden in den winter verplaatst. Ik ga mijn jeugdvriendin uit het Klein Begijnhof bezoeken, welke met een gebroken dijbeen in het hospitaal ligt. Welke ontzaglijke, menigvuldige gebouwen van allerlei trant; alle in rooden baksteen, hectaren gronds beslaande ter berging, verpleging en heling van zooveel menschelijke ellende.
Een ruim voorhof, een hooge ingang. Mijn toegangskaart getoond, een lange gang doorschreden, een breede trap op.
"Nummer 33, als 't u belieft?" aan een nonneken gevraagd. Enoorsp.: Een als immer treft mij het frisch-sereene, vreedzaam verduldige van een jeugdig nonnengelaat.
Frisch evenzoo de ziekenkamer, alles blank, naakt en parelrein. De deur is opengebleven: stappen slieren in de gang, bellekens rinkelen, gerammel van zetelrijtuigjes en alle soort van vreemd gerucht ontstaat en houdt op, terwijl mijn vriendin, op den rug liggend, met het been uitgestrekt, aan een zwaar gewicht vast, eigen wee vergetend, mij vertelt van buikgezwellen, operaties, kankers en teringen, komt er een wagentje aangerold, dat juist voor den open ingang der kamer rechtover stilhoudt.
Een knecht in 't wit licht er, met de gedrilde zorgvuldigheid van krankenverplegers, een jonge gestalte uit, kloek en lang:
"Twintig jaar," onderbreekt mijn vriendin haar verhaal. Ze ziet er veelmeer een mooie vrouw van zes en twintig uit. Op éen been — het verbazend hoog heffend — als een springende, groote vogel hupt ze zonder verdere hulp naar een armstoel, waarin ze plomp, afgemat, neervalt.
Haar lief gelaat bloost hoog van inspanning, en ik verneem, dat ze hier al vier maanden vertoeft; dat ze van Gavere is, dat ginder een bewaarplaats van kolen bestaat; dat er veel gestolen wordt en dieven eens tegen den avond op heeterdaad betrapt-vluchtend werden nageschoten door de soldaten en dat zij, die juist voorbijkwam, een kogel door de dij en de hand kreeg.
Arm, jeugdig oorlogsoffer!
In de nabijheid van het vliegplein te Drongen is gisteren een ober-leutnant met name Schmitt neergestort door een boomenkruin, zoo erbarmlijk, dat hij den schedel gekloven, de borst ingedrukt en de twee beenen gebroken was. Korts te voren zijn er nagenoeg op dezelfde plaats een drietal vliegers gevallen; er bleef niets van over dan de verkoolde knokken en de knoopen van hun uniformen:
"Diese Staffel hat kein Glück," zei droef, hoofdschuddend een Feldwebel aan mijn nicht, haar de plaatsen aanwijzend, waar 't gebeurd was.
"En de oorlog zal hij gauw eindigen?" had zij hem gevraagd. Daarop zijn antwoord: "Nooit zal hij verwoeder gevoerd worden dan in de eerstkomende veertien dagen, niet éen, niet tien, niet vijftien, maar duizend luchttuigen zullen bommen werpen hier."
Drie mitrailleuzen zag zij op het platform van haar verlaten buiten staan.
<>
Lettergrootte: [-a] [standaard] [A+] Stijl: [L<-R][L- >R]

Kalender

1918
<<januari>>
ZoMaDiWoDoVrZa
  12345
6789101112
13141516171819
20212223242526
2728293031  
       
logo CTB