<Resultaat 603 van 2531

>

Blijde-Inkomststraat, 77.

Den Heer Frank Lateur
"Het Lijsternest"
Ingooigem

DIENST:
Uitgeverij

A/1
Zeer Geachte Heer Streuvels,
Ik las met genoegen uw brief van gisteren waarbij gij uw akkoord met mijn ontwerp van kontrakt mededeelt.[1]
Wil inliggend dus het kontrakt vinden op 2 exemplaren. Gij zult zien dat er rekening gehouden is met uw wensch om den datum van verschijnen te bepalen en de wijze van betaling. Mag ik U vragen het exemplaar dat niet door mij werd geteekend te onderteekenen en het mij terug te sturen?[2]
Ik laat U vandaag onder aanteekening de kopij terugsturen met verzoek dat gij ze nog eens zoudt overloopen vooraleer ze naar den drukker gaat, en dit met het oog op volgende wenschen van leden van onze boekenkommissie. Ik moet U niet zeggen, nietwaar, dat ik ze geef ter inlichting, en dat gij vrij zijt er aan te voldoen in de mate die U aanstaat.
  • 1) Van een paar dingen wenscht men dat ze wat verdoezeld zouden worden. B[ij]v[oorbeeld] sommige details in Hoofdstuk VIII — "de vertrouwelijke mededeelingen door de kloosterzusters aan Alma gedaan (bl[ad]z[ijde] 100-101) zijn van aard om bij eenvoudige menschen de gedachte te laten ontstaan als zouden onze kloosters niets anders zijn dan... vergaarbakken van teleurstelling en miserie. Het mag wel doorschemeren dat ook achter kloostermuren ontgoochelingen te wachten staan, en alle vocaties aldaar niet even sterk en zuiver zijn, maar met eene zekere voorzichtigheid.[3]— ook suggereert het opkomen van de zinnelijk-wellustige liefde in Alma (bl[ad]z[ijde] 67) misschien te veel het beeld van bloote dierlijkheid... althans voor teedere zielen."[4]
  • 2) Een lid van den Keurraad[5] meent dat het wat lang duurt eer het schip van wal steekt.
  • 3) En nu deel ik U dan in vertrouwen mee wat E[erwaarde] Heer Sobry aanmerkt over de mystische en asketische elementen in het boek: "er zijn passages (o[nder andere] op bl[ad]z[ijde] 46, 60, enz[ovoort]) waar Streuvels blijkbaar theorieën van ascese en mystiek verwerkt. Ik kan den indruk niet ontkomen dat die passages te veel rieken naar theorie, niet genoeg versmolten zijn met het vloeiende leven uit Alma naar God en uit God in Alma. En trouwens is er geen tegenspraak tusschen bl[ad]z[ijde] 103 b[ij]v[oorbeeld] waar Streuvels zelf de speculatieve beschouwingen over godsvrucht als onpassend voor Alma voorstelt, en b[ij]v[oorbeeld] bl[ad]z[ijde] 46 waar zooveel zware abstracte theorie in Godes inspraken ligt ingeweven."
Ik herhaal nogmaals dat deze aanmerkingen niet gemaakt zijn om aan uw werk te kunnen peuteren, maar om het, in [2]de meening van den Keurraad nog sterker te maken. Uit de beoordeeling van E[erwaarde] Heer Sobry b[ij]v[oorbeeld] leid ik af dat hij een van uw vurigste bewonderaars is.
Ik meen dat uw werk zonder uitstel naar de zetterij zal kunnen gaan zoo gauw ik het terug heb. Dan zijt gij er mee klaar binnen een kleine maand.[6]
Met oprechte hoogachting.
(handtekening Eduard Amter)
LEUVEN 27 XI 1930 LOUVAIN
Den Heer Frank Lateur
"Het Lijsternest"
Ingooigem
 

Annotations

[1] Cf. brief van Stijn Streuvels aan Eduard Amter van 25 november 1930.
[2] Streuvels stuurde het door hem ondertekende exemplaar van het contract voor Alma met de vlassen haren op 29 november 1930 aan het Davidsfonds.
[3] De zoekende Alma, die in twijfel is over wat God met haar voor heeft, meent in het kloosterleven haar roeping te zullen vinden. Zij brengt geregeld een bezoek aan haar vriendin, die samen met nog een paar andere meisjes van het dorp, non geworden is. Aanvankelijk scheen het kloosterleven Alma het schoonste wat op de wereld bestond: door de drie beloftes aan God toegewijd, in gebed en versterving de dagen overbrengen, door niets van buiten gestoord, zich geheel aan de godsvrucht overgeven (p. 140). Alma moet nochtans snel constateren dat er naast de geestelijke oefeningen, naast de godsvrucht die er in alles met de meeste stiptheid, volgens den regel, onderhouden werd, [...] dat er gelijk in alle gewoon huishouden, soms twist in de lucht hing, de christelijke naastenliefde en wederzijdsche verdraagzaamheid wel eens te kort schoot, ook oneenigheid voorkwam, misnoegdheid, afgunst en weerzin bovendook. (p. 141) In hun onderling verkeer was het niet al vriendelijkheid; zij waren gereed elkaar te beoordeelen, bemoeizuchtig, nieuwsgierig en begaan met de zaken en toestanden der parochie, bezeten door verdokene afgunst en onderling wantrouwen tegenover den kaplaan, al dingen die onrust en woeling brachten in hun hart, en den inwendigen vrede verdreven en beletten dat hun zin rechtstreeks en uitsluitend naar God ging. (p. 145) Alma komt tot het inzicht dat het kloosterleven niets voor haar is; zij dankt de Heer omdat Hij haar had laten zien dat heiligheid niet bestaat in uitwendigen vorm en de regel niet altijd leidt tot de volmaaktheid (p. 145).
Streuvels wil met zijn boek aantonen dat godsvrucht en heiligheid niet gelegen zijn in het blind onderhouden van wetten en regels, maar gewoon moeten tot uiting komen in het dagelijks leven. In zijn kritiek op de kleine en negatieve kanten van het kloosterleven is Streuvels heel wat strenger in het manuscript dan uit de gedrukte tekst mag blijken. Een passage over de vernederingen die de jongere zusters vanwege de oudere moeten ondergaan, is in de gedrukte tekst in een andere context bewaard gebleven dan in het manuscript. In het handschrift (geschrapte zinsnede) schrijft Streuvels namelijk (p. 128) dat de jongere zusters bij Alma hun beklag komen doen over de manier waarop zij door de oudere zusters worden behandeld. Op dezelfde pagina in het handschrift beschrijft Streuvels in een (alweer geschrapte) passus de omstandigheden waarin en de redenen waarom de drie jongere zusters naar het klooster gegaan zijn: Zekeren keer deed hare vriendin Alma de bekentenis: dat zij zich Jezus voorgesteld had onder de gedaante van den kaplaan, heelemaal onder zijn invloed gekomen, en nu ze in 't klooster was, Jezus niet gevonden had, en zich verlaten en ontgoocheld voelde. Een andere vertelde dat zij 't gedaan had om schoon leven te hebben, en de derde had een overhaastig besluit genomen na oneenigheid in huis... (ms., p. 128). Bovendien leidt Streuvels de passage in met de volgende alinea: Doch eens dat zij [dit is Alma, JD] er meer vertrouwd gerocht en enkele pijnlijke tooneelen had bijgewoond, werd er soms al een woord gelost waarin de oude mensch bovenkwam. En eindelijk dat eene gunstige gelegenheid samenviel met een moment van verteedering, de nood praamde om in 't geheim hun hart te openen aan eene vriendin, kwamen zij los. (ms., p. 129). M. De Smedt, 'Alma met de vlassen haren', in: Jaarboek VII van het Stijn Streuvels Genootschap, p. 257-259
[4] De tekst in het manuscript luidt: de begeerte [...] zich over te geven aan den zinnelijken wellust [...] (ms., p. 84). In de Nederlandse uitgave wordt dat afgezwakt tot 't verlangen [...] zich te laten wegdeinen om wakker te droomen (p. 99).
[5] Uit talrijke inzendingen koos een Keurraad voor de boeken wat het beste was voor het Davidsfonds. Arthur Boon had het handschrift van Alma met de vlassen haren op 6 oktober van Streuvels ontvangen en het Eduard Amter ter hand gesteld op 15 oktober. Op zijn beurt stuurde Amter het handschrift aan een tweede jurylid, van wie hij het reeds op 21 oktober terugkreeg. Diezelfde dag nog vertrok het handschrift naar Sobry. Cf. brief van het Davidsfonds aan Stijn Streuvels van 4 november 1930.
[6] Cf. verder de brief van Stijn Streuvels aan Eduard Amter van 11 december 1930.

Register

Naam - persoon

Amter, Eduard (° Leuven, 1898-12-13 - ✝ Leuven, 1969-07-02)

Secretaris-penningmeester van het Davidsfonds.

Was de zoon van een Leuvense postbode en werd na zijn lagere moderne humaniora bediende bij de Belgische Boerenbond. Deze stelde Amter vanaf 1916 als privé-secretaris ter beschikking van haar verlamde ondervoorzitter Emiel Vliebergh, de voorzitter van het Davidsfonds, waarvan Amter in 1924 waarnemend secretaris-penningmeester werd. Onder de voorzitters Arthur Boon (1925-1938) en Arthur Janssen (1938-1966) kwam de werkelijke leiding bij hem te liggen. De enorme opbloei van het Davidsfonds, van 15.000 leden in 1925 tot 74.000 in 1932, was vooral zijn werk. Dat resulteerde zowel in een brede flamingantische bewustmaking en radicalisering, als in een grootscheepse cultuurdistributie, vooral via boeken en voordrachten. Amter vond nog de tijd om populaire proza- en toneelstukken te schrijven, op te treden als secretaris-penningmeester van een Studiefonds voor kinderen van getroffen Vlamingen en een belangrijke rol te spelen in het katholiek-nationalistische leven te Leuven.

In de jaren 1930 evolueerde hij in radicaal-rechtse zin. De geweldige flamingantische moties van het Davidsfonds in 1935-1936 hebben mee het klimaat geschapen waarin de verkiezingen van 1936 een doorbraak van het Vlaamsch Nationaal Verbond (VNV) en Rex te zien gaven. Daarna propageerde Amter via het Davidsfonds de Vlaamsche Concentratie met die twee partijen, ook nog na hun veroordeling door het episcopaat. Zelf kwam hij bij de gemeenteraadsverkiezingen van 1938 in Korbeek-Lo op met een concentratielijst Verenigde Katholieken, die nauwelijks Vlaamsgezindheid maar wel een fervent antisocialisme aan de dag legde. Hij werd burgemeester, maar nam al in november 1939 ontslag omdat pluralisme en democratie hem niet lagen. Hij was een van de ultraneutralistische ondertekenaars van het manifest dat op 22 september 1939 door het actiecomité Vrede door Neutraliteit - dat was door het Verbond der Vlaamse Oud-Strijders (VOS) in het leven geroepen - werd uitgegeven en dat gericht was tegen de democratische sympathieën voor Frankrijk en Engeland bij het begin van de Tweede Wereldoorlog.

Onder de Duitse bezetting in 1940 was het Amters grote bekommernis dat het Davidsfonds niet opnieuw voor tien jaar verlamd zou worden, zoals door de Eerste Wereldoorlog, of zou worden verboden door de bezetter. Hij hoopte integendeel in de Nieuwe Orde een monopoliepositie voor zijn vereniging te krijgen, als een culturele mantelorganisatie van het collaborerende VNV, maar wel met het behoud van haar godsdienstig karakter. Van die mantelorganisatie kwam niets in huis, omdat de bezetter de SS-Vlaanderen en de Duitsch-Vlaamsche Arbeidsgemeenschap (DeVlag) steunde tegen het VNV, terwijl Flor Grammens en het dagelijkse bestuur beletten dat Amter zich vergaloppeerde.

Hij werd van de lente van 1941 af een hardnekkige bestrijder van de culturele initiatieven van zowel VNV- als DeVlag-strekking, initiatieven die in Vlaanderen inderdaad onder meer mislukt zijn door het verzet van het Davidsfonds. In de jaren na de bevrijding verheerlijkte Amter de eenheid van Vlaanderen en België en beschuldigde hij de linkse 'volksfrontregeringen' ervan dat ze door de zuivering de katholieken wilden treffen (repressie). Toen het Davidsfonds na de intrede van de Christelijke Volkspartij (CVP) in de regering in maart 1947 besloot tot samenwerking met het August Vermeylenfonds en het Willemsfonds, volgde Amter niet van harte.

In 1951 kantte hij zich ook tegen samenwerking met het Algemeen Christelijk Werk(nem)ersverbond (ACW) om de V.B. een nieuw elan te geven. Niet alleen had hij de V.B. al vroeger graag geïdentificeerd met zijn Davidsfonds, maar na de gedwongen troonsafstand van Leopold III in 1950 (Koningskwestie) ging hij opnieuw de nationalistische toer op. In de jaren 1960-1963 trad hij naar voren als voorzitter van het Vlaams Aktiekomitee voor Brussel en Taalgrens, dat er eindelijk in slaagde om de V.B. weer in het offensief te brengen, na de ramp van de collaboratie. De taalgrens had vanouds zijn bijzondere aandacht gehad.

Boon, Arthur (° Blaasveld, 1883-04-07 - ✝ Jette, 1938-01-03)

Vlaams filoloog, priester.

Volgde de humaniora aan het Klein Seminarie van Mechelen, waar hij op 22-jarige leeftijd tot priester gewijd werd. Daarna studeerde Boon te Leuven Germaanse filologie onder meer bij Carolus Lecoutere, die hij in 1921, na het weren van Jules Persyn, onvoorbereid moest opvolgen voor de neerlandistiek. Voordien had Boon eerst als leraar op het Mechelse Sint-Romboutscollege een Vlaamse studentenbond gesticht en geleid, daarna als oorlogsvrijwilliger met andere aalmoezeniers aan soldaten de kans geboden humaniora-examen af te leggen in de taal van hun keuze. In 1925 luidde de vervanging van de na een langdurige ziekte overleden Emiel Vliebergh door Boon de bloeiperiode van het Davidsfonds in. Hij nam er een jonge secretaris, Eduard Amter, over. Diens werkkracht kwam de voorzitter, zeer snel getekend door een hartkwaal, erg gelegen. Onder het beleid van de tandem Boon-Amter beleefde het Davidsfonds een sterke groei van zowel het ledenaantal als de activiteiten. De vereniging werd opengesteld voor nationalisten, ondanks de toenemende spanningen met de katholieke partij. Tegelijkertijd hielp hij nationalistische uitwassen in het Leuvense studentenmilieu te bestrijden. Maar binnen het Fonds moesten alle Vlaamsgezinde gelovigen elkaar buiten en boven de partijpolitiek kunnen vinden. Zijn aandeel in de start van de Katholieke Vlaamsche Radio-Omroep (1927) en het Nationaal Instituut voor Radio-omroep, dat hem in zijn dagelijks bestuur opnam (1931), droeg, samen met zijn aanstelling in 1930 als lid van de Hoge Raad voor Volksopleiding, verder tot Boons aanzien bij.

Sobry, Paul (° Ieper, 1895-06-16 - ✝ Leuven, 1954-01-25)

Priester, retoricaleraar, hoogleraar aan de Leuvense universiteit.

Sobry volgde humanioria aan het bisschoppelijk college in Ieper, de stad waar zijn vader burgemeester was. Daarna studeerde Sobry filosofie aan het Klein Seminarie van Roeselare. Na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog verbleef hij tot januari 1915 in Londen, daarna in het Ierse Limerick waar hij zijn studies tot eind 1915 voortzette. Toen werd hij als brancardier naar het front gestuurd, onder andere in Diksmuide en Steenstrate. Hij kwam er in contact met Cyriel Verschaeve. Na de oorlog was hij getuige ter ontlasting bij het proces van Houthakker Maurits Geerardyn. In 1919 zette Sobry zijn studie voort aan het Grootseminarie in Brugge. Drie jaar later werd hij tot priester gewijd. Van 1922 tot 1924 volgde hij de kandidaturen klassieke filologie in Leuven. Sobry was tot 1928 lid van het Algemeen Katholiek Vlaamsch Studentenverbond, waar hij de extreme vleugel verdedigde. Van 1924 tot 1931 was hij retoricaleraar aan het Klein Seminarie van Roeselare. In 1931 ging hij studeren aan de universiteiten van Nijmegen, Münster, Oxford, Cambridge, Heidelberg, Straatsburg en Birmingham. Drie jaar later promoveerde hij tot doctor in de moderne letteren en werd tot hoogleraar benoemd aan de Leuvense universiteit. Hij doceerde er onder meer vergelijkende literatuurgeschiedenis, moderne Nederlandse letterkunde en esthetica. Een jaar later werd hij docent aan de Katholieke Vlaamse Hogeschool voor Vrouwen in Antwerpen, waarvan hij van 1945 tot 1949 rector was. Vanaf 1938 was Sobry voorzitter van het literair genootschap Met Tijd en Vlijt. Hij werkte aan tal van tijdschriften mee waaronder Dietsche Warande en Belfort, Nieuw Vlaanderen (1934-1944), Universitas, Ons Leven, Boekengids. Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog werd Sobry gemobiliseerd als aalmoezenier en maakte hij de exodus naar Frankrijk mee. In het eerste oorlogsjaar werkte hij nog sporadisch aan Nieuw Vlaanderen mee en maakte hij deel uit van een groep Leuvense academici die studiewerk voor de naoorlog verrichtte. In 1942 werd hij benoemd tot erekanunnik van het bisdom Brugge. In 1947 trad hij toe tot de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde (waarvan hij vijf jaar later voorzitter werd) en tot de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden. In 1952 was hij gastdocent aan de universiteit van Washington. Bij zijn terugkeer richtte hij te Leuven het Instituut voor Literatuurwetenschap op.

Streuvels, Stijn (° Heule, 1871-10-03 - ✝ Ingooigem, 1969-08-15)

Geboren als Frank Lateur en bakker van opleiding, maar onder zijn pseudoniem Stijn Streuvels als prozaschrijver bekend geworden in tijdschriften als Van Nu en Straks, Vlaanderen, De Gids en De Nieuwe Gids. De vlaschaard (1907) en De teleurgang van den waterhoek (1927) zijn twee van zijn bekendste romans.

Titel - werken van Streuvels

Streuvels, Stijn, Alma met de vlassen haren (1931). [roman]
Streuvels, Stijn, Alma met de vlassen haren (1931).
Druk
  • [Eerste druk], Leuven, Davidsfonds, 1931, 228 p., 20,2 x 14 cm. Davidsfonds nr. 234.
  • [Tweede druk], Hilversum, N.V. Paul Brand's Uitgeversbedrijf, [1931], 228 p., 20,9 x 15,3 cm.
  • [Derde druk], in: Stijn Streuvels' Volledige Werken. Deel XI., Kortrijk, 't Leieschip, [1955], p. 7-226.
  • [Vierde druk], in: Volledig werk. Deel III. Brugge-Utrecht: Uitgeverij Orion, N.V. Desclée De Brouwer, [1972], p. 1057-1234.
Streuvels, Stijn, Alma met de vlassen haren (1931). [roman]
[Eerste druk], Leuven, Davidsfonds, 1931, 228 p., 20,2 x 14 cm. Davidsfonds nr. 234.
Extra info:
Penteekeningen van Frans Nackaerts.
Streuvels, Stijn, Alma met de vlassen haren (1931).
Druk
  • [Eerste druk], Leuven, Davidsfonds, 1931, 228 p., 20,2 x 14 cm. Davidsfonds nr. 234.
  • [Tweede druk], Hilversum, N.V. Paul Brand's Uitgeversbedrijf, [1931], 228 p., 20,9 x 15,3 cm.
  • [Derde druk], in: Stijn Streuvels' Volledige Werken. Deel XI., Kortrijk, 't Leieschip, [1955], p. 7-226.
  • [Vierde druk], in: Volledig werk. Deel III. Brugge-Utrecht: Uitgeverij Orion, N.V. Desclée De Brouwer, [1972], p. 1057-1234.

Indextermen

Naam - persoon

Amter, Eduard
Boon, Arthur
Sobry, Paul
Streuvels, Stijn

Titel - werken van Streuvels

Alma met de vlassen haren