den 23 Januari 1923.
Waarde Heer Lateur,
Sedert mijn schrijven van voor een paar dagen over druk en uitgave van de Vertelsels[1] heb ik een nieuw voorstel te doen. Sedert ook is onze wisselkoers nog gedaald (dus slechter nog om Hol[landsch] papier te koopen) en is 't onmogelijk geworden nog met Duitschland zaken te doen.
Indien u vrede hebt met een der stalen uit het duitsch boek (dat ik U met zelfde verzending laat opsturen)[2] geteekend met een potlood-kruisje, zou ik zoo nabijkomend mogelijk het door u aangewezen model zelf drukken.
Kunt u iets vinden in de vroeger opgezonden staaltjes zooveel te gemakkelijker![3] Vermits het boek over acht dagen zeker klaar is, moeten we nu zien het zoo spoedig mogelijk te laten verschijnen. 'k Heb geduldig geschreven en herschreven naar 't ministerie om invoer van 't duitsch papier te bekomen en kreeg geen antwoord! Nu zie ik er bepaald geen kans meer toe!
Vindt u 't noodig, dat ik eens tot bij u kome, dan kan ik Zaterdag voormiddag uit! 'k Breng u dan een check mede voor 't laatste deel van 't honorarium.[4] Anders zend ik hem u in de eerste dagen.
De druk zal u zeker bevallen![5]
In afwachting hoogachtend.
(handtekening Joris Lannoo)
Annotations
[1]
Cf. brief van Joris Lannoo aan Stijn Streuvels van 14 januari 1923.
[2]
Niet bij de brief bewaard gebleven.
[3]
Op 14 januari 1923 stuurde Joris Lannoo reeds enkele stalen papier voor de uitgave van Vertelsels van 't jaar Nul.
[4]
De betaling van het honorarium voor Vertelsels van 't jaar Nul geschiedde volgens het contract (d.d. 9 oktober 1922) als volgt: de helft, zijnde 1800 (achttien honderd) franken, bij het leveren der copie. De andere helft, zijnde 1800 (achttien honderd) franken, bij het verschijnen van het boek, dat uiterlijk 1 December 1922 moet geschieden.
[5]
Cf. reactie van Streuvels op 24 januari 1923.
