<Resultaat 606 van 2531

>

STYN·STREUVELS
DAVIDSFONDS
12 DEC 1930
LEUVEN
Waarde Heer Amter,
De copie heb ik nagezien, met 't oog op de wenschen der leden van de boekencommissie, en ik geloof dat aan die wenschen, in de mate van het mogelijke, voldoening geschonken werd.[1]
Op bl[ad]z[ijde] 67 kunnen 9 regels wegvallen — ik denk dat deze de gewraakte passus inhouden. Indien het gewenscht voorkomt, kunnen nog wel eenige regels wegvallen, als de tekst maar behouden blijft op het handschrift. Op bl[ad]z[ijde] 77 werd het beeld der verleiding ook wat verdoezeld. De kloosterzusters zullen nu ook geen ergernis meer geven, hoop ik,— verder kon ik echter niet gaan, zonder den innerlijken bouw van het boek te schaden.[2] De "theorieën" over mystiek zijn ook zooveel mogelijk weggevallen en bedoelde tegenspraak geweerd. Voor 't overige meen ik dat de "intuitieve" kennis door rechtstreeksche openbaring, op verschillende plaatsen voldoende gemotiveerd werd. Aan den heer van den keurraad die meent dat het te lang duurt eer het schip van wal steekt, zou ik willen zeggen: dat het schip eigenlijk van wal steekt bij de eerste bladzijde! Er zijn altijd menschen die in een boek gaan zoeken 't geen er de schrijver niet in heeft willen steken. Er staat toch nergens op het titelblad vermeld dat mijn boek een roman is? Wat zouden de laatste 50 bl[ad]z[ijden] beteekenen zonder de 100 eerste? Het was me niet om de actie te doen, nog minder om het verhaal. Waarom zou een boek minder belangrijk en boeiend zijn als het de ontleding is van een psychologisch geval? Neem nu maar dat ik het bedoeld heb als gefingeerde biografie.[3] Laten we hopen dat Davidsfonds er geen oneer af hale, dàt is 't voornaamste.
Nu reken ik op Uwe belofte: dat de drukker er gauw mee beginnen zal.
Van de materieele uitvoering en de technische schikking zal ik mij niets aantrekken; de boeken van het Davidsfonds worden blijkbaar naar een algemeen model uitgevoerd, en daar zal ik mij gaarne naar schikken.
Een dezer dagen wordt het handschrift, aangeteekend, gestuurd aan Uw adres.
Hoogachtend gegroet
(handtekening Stijn Streuvels)
P[ostscriptum] Wilt Gij er voor zorgen dat de
drukker mij de proeven zendt in
dubbel exemplaar, en telkens de copij
bij de proef?[4]

Annotations

[1] Cf. brief van Eduard Amter aan Stijn Streuvels van 27 november 1930, waarin de wensen van de leden van de boekencommissie uit de doeken werden gedaan.
[2] Streuvels wil met zijn boek aantonen dat godsvrucht en heiligheid niet gelegen zijn in het blind onderhouden van wetten en regels, maar gewoon moeten tot uiting komen in het dagelijks leven. In zijn kritiek op de kleine en negatieve kanten van het kloosterleven is Streuvels heel wat strenger in het manuscript dan uit de gedrukte tekst mag blijken. Een passage over de vernederingen die de jongere zusters vanwege de oudere moeten ondergaan, is in de gedrukte tekst in een andere context bewaard gebleven dan in het manuscript. In de gedrukte versie ziet Alma wel dat de jongeren vernederingen moeten ondergaan, doch zonder er bekentenissen gedaan werden ten opzichte van Alma. De jongere zusters hoeven dus niet achter de rug van de ouderen hun beklag te doen. De passus over de omstandigheden waarin en de redenen waarom de drie jongere zusters naar het klooster zijn gegaan, schrapte Streuvels en herschreef hem, maar ook in de nieuwe versie blijft de eerste zuster zich verlaten en ontgoocheld voelen, en is de tweede in 't klooster getreden om schoon leven te hebben (ms., p. 129). De inleidende alinea wordt in de gedrukte versie vervangen door de neutrale tekst: Het belangde haar [dit is Alma, JD] vooral te weten hoe de genade in hen had gewerkt en de manier waarop zij aan de roeping hadden beantwoord. (p. 143). In de gedrukte versie worden ook de redenen waarom de zusters ingetreden zijn en de omstandigheden van het kloosterleven afgezwakt en in een meer positieve context geplaatst; zo heeft de eerste in het klooster wel ontgoochelingen opgelopen, maar kan zij zich nu in het kloosterleven schikken. (p. 143-144). M. De Smedt, 'Alma met de vlassen haren', in: Jaarboek VII van het Stijn Streuvels Genootschap, p. 257-259
[3] Wanneer de oude pastoor een beroerte krijgt en niet meer in staat is zijn priesterlijke taak op de parochie te verrichten, komt er hem een jonge kapelaan vervangen. Deze heeft een indringend gesprek met Alma, waarin hij het meisje wijst op de mogelijkheid in een contemplatieve kloosterorde in te treden, of missiezuster te worden. Een zware ziekte echter, gevolgd door een traag herstel, laat Alma inzien dat noch het een noch het ander voor haar is weggelegd. Zij kreeg het bewijs dat zij voor geestelijke roeping niet bestemd was en verwezen om haar bestaan op het dorp verder te slijten, zoolang het God believen zou, den dagelijkschen weg af te leggen naar de fabriek, den Zaterdag haar loon thuis te brengen, broers en zusters te zien uitvliegen, alleen over te blijven als steun voor vader en moeder in hun ouden dag [...] (p. 185). Weldra zal Alma nochtans de maatschappelijke rol die voor haar is weggelegd duidelijk worden. Met de kermis van Half-Oogst is er een nieuwe attractie in het dorp: een mysterieuze tent waarin knapen en meiden — ook oudere mannen door nieuwsgierigheid gedreven naar binnen sluipen (p. 197-198). Drie weken later breekt er een onbekende ziekte uit die heel wat dorpsgenoten velt en de dood injaagt. De link met de mysterieuze tent is gauw gelegd. Nu heeft Alma haar roeping ontdekt; zij bezoekt en verzorgt de zieken, spreekt hen in hun stervensuur moed in. Niemand schijnt gevrijwaard van de verpestende lucht. Wanneer ook de nieuwe pastoor door de ziekte geveld wordt, zoekt Alma de eremijt op, die met zijn twee medebroeders de taak van de parochiepriester overneemt. In zijn preken en vermaningen pakt de kluizenaar de parochianen hardhandig aan; hij verwijt ze uiting te geven aan een godsvrucht van vertoon en daclamatie; Bij de eenen: onbekwaamheid om zonde te bedrijven, en bij de anderen: braafheid bij gebrek aan gelegenheid. Hun heiligheid is die van den voorgevel, het uithangbord, is niet doorvoeld, komt niet van binnenuit. (p. 210-211). Ten slotte bezwijkt Alma zelf aan de ziekte: sedert zij neerligt, staan de pestlijders op, en geen enkele is meer gestorven. (p. 225) Haar overlijden heeft een louterende functie; Alma is het zoenoffer dat ziekte en dood van de parochie verdrijft. M. De Smedt, 'Alma met de vlassen haren', in: Jaarboek VII van het Stijn Streuvels Genootschap, p. 260-261
[4] Cf. antwoord van Eduard Amter in zijn brief aan Stijn Streuvels van 12 december 1930.

Register

Naam - persoon

Amter, Eduard (° Leuven, 1898-12-13 - ✝ Leuven, 1969-07-02)

Secretaris-penningmeester van het Davidsfonds.

Was de zoon van een Leuvense postbode en werd na zijn lagere moderne humaniora bediende bij de Belgische Boerenbond. Deze stelde Amter vanaf 1916 als privé-secretaris ter beschikking van haar verlamde ondervoorzitter Emiel Vliebergh, de voorzitter van het Davidsfonds, waarvan Amter in 1924 waarnemend secretaris-penningmeester werd. Onder de voorzitters Arthur Boon (1925-1938) en Arthur Janssen (1938-1966) kwam de werkelijke leiding bij hem te liggen. De enorme opbloei van het Davidsfonds, van 15.000 leden in 1925 tot 74.000 in 1932, was vooral zijn werk. Dat resulteerde zowel in een brede flamingantische bewustmaking en radicalisering, als in een grootscheepse cultuurdistributie, vooral via boeken en voordrachten. Amter vond nog de tijd om populaire proza- en toneelstukken te schrijven, op te treden als secretaris-penningmeester van een Studiefonds voor kinderen van getroffen Vlamingen en een belangrijke rol te spelen in het katholiek-nationalistische leven te Leuven.

In de jaren 1930 evolueerde hij in radicaal-rechtse zin. De geweldige flamingantische moties van het Davidsfonds in 1935-1936 hebben mee het klimaat geschapen waarin de verkiezingen van 1936 een doorbraak van het Vlaamsch Nationaal Verbond (VNV) en Rex te zien gaven. Daarna propageerde Amter via het Davidsfonds de Vlaamsche Concentratie met die twee partijen, ook nog na hun veroordeling door het episcopaat. Zelf kwam hij bij de gemeenteraadsverkiezingen van 1938 in Korbeek-Lo op met een concentratielijst Verenigde Katholieken, die nauwelijks Vlaamsgezindheid maar wel een fervent antisocialisme aan de dag legde. Hij werd burgemeester, maar nam al in november 1939 ontslag omdat pluralisme en democratie hem niet lagen. Hij was een van de ultraneutralistische ondertekenaars van het manifest dat op 22 september 1939 door het actiecomité Vrede door Neutraliteit - dat was door het Verbond der Vlaamse Oud-Strijders (VOS) in het leven geroepen - werd uitgegeven en dat gericht was tegen de democratische sympathieën voor Frankrijk en Engeland bij het begin van de Tweede Wereldoorlog.

Onder de Duitse bezetting in 1940 was het Amters grote bekommernis dat het Davidsfonds niet opnieuw voor tien jaar verlamd zou worden, zoals door de Eerste Wereldoorlog, of zou worden verboden door de bezetter. Hij hoopte integendeel in de Nieuwe Orde een monopoliepositie voor zijn vereniging te krijgen, als een culturele mantelorganisatie van het collaborerende VNV, maar wel met het behoud van haar godsdienstig karakter. Van die mantelorganisatie kwam niets in huis, omdat de bezetter de SS-Vlaanderen en de Duitsch-Vlaamsche Arbeidsgemeenschap (DeVlag) steunde tegen het VNV, terwijl Flor Grammens en het dagelijkse bestuur beletten dat Amter zich vergaloppeerde.

Hij werd van de lente van 1941 af een hardnekkige bestrijder van de culturele initiatieven van zowel VNV- als DeVlag-strekking, initiatieven die in Vlaanderen inderdaad onder meer mislukt zijn door het verzet van het Davidsfonds. In de jaren na de bevrijding verheerlijkte Amter de eenheid van Vlaanderen en België en beschuldigde hij de linkse 'volksfrontregeringen' ervan dat ze door de zuivering de katholieken wilden treffen (repressie). Toen het Davidsfonds na de intrede van de Christelijke Volkspartij (CVP) in de regering in maart 1947 besloot tot samenwerking met het August Vermeylenfonds en het Willemsfonds, volgde Amter niet van harte.

In 1951 kantte hij zich ook tegen samenwerking met het Algemeen Christelijk Werk(nem)ersverbond (ACW) om de V.B. een nieuw elan te geven. Niet alleen had hij de V.B. al vroeger graag geïdentificeerd met zijn Davidsfonds, maar na de gedwongen troonsafstand van Leopold III in 1950 (Koningskwestie) ging hij opnieuw de nationalistische toer op. In de jaren 1960-1963 trad hij naar voren als voorzitter van het Vlaams Aktiekomitee voor Brussel en Taalgrens, dat er eindelijk in slaagde om de V.B. weer in het offensief te brengen, na de ramp van de collaboratie. De taalgrens had vanouds zijn bijzondere aandacht gehad.

Naam - instituut/vereniging

Davidsfonds

Deze culturele en christelijke vereniging werd op 15 januari 1875 door de Leuvense studentenvereniging Met Tijd en Vlijt opgericht. Ze fungeerde als de tegenhanger van het vrijzinnige Willemsfonds en werd genoemd naar Jan-Baptist David. Het Davidsfonds bestaat nog steeds en heeft tot doel de algemene ontwikkeling van het Vlaamse volk te stimuleren. Lannoo hielp in 1913 bij de heroprichting van de Tieltse afdeling, waarvan hij in de zomer van 1928 een bestuursfunctie toegewezen kreeg.

Indextermen

Naam - instituut/vereniging

Davidsfonds

Naam - persoon

Amter, Eduard