<Resultaat 1192 van 2531

>

Den Heer F[rank] Lateur
Het Lijsternest
INGOYGHEM

Zeer Geachte Heer Lateur,
Wij ontvingen in dank uw laatste brief met het concept contract.[2] Daarop voortgaande sturen wij U hierbij het contract, zooals wij het, na uw goedkeuring op gezegeld papier zullen overtikken.[3]
Wij hebben alleen een kleine wijziging aangebracht op uwe artikelen I en II en verder hebben wij een paar bepalingen uit het model contract van de V[ereeniging ter Bevordering van het Vlaamsche Boekwezen] overgenomen. Wij hopen dat U het daarmee eens zult zijn.[4]
Ons spijt het ook dat er een misverstand met Veen is gerezen.[5] Het is mogelijk dat wij bij een eerste onderhandeling, die kwestie van het honorarium niet hebben gesteld, omdat wij toen feitelijk onderhandelden op basis van heel andere voorwaarden, dan hij ons uiteindelijk heeft... afgeperst, nadat wij het papier reeds gekocht hadden en moeilijk meer terug konden.
Wij meenen echter dat de zaak nu tot ons aller genoegen geregeld is.
Voor de inhoudstafel is gezorgd, en ook voor de vermelding van de naam van Acket op de ex[emplaren] voor Vlaanderen bestemd.[6]
Wij hopen dat Uw kleine vinger nu maar spoedig op het pad der deugd komt,[7] en zijn baas in de gelegenheid zal stellen naar de Boekenbeurs te komen in Antwerpen.
Wat Amerika betreft, de zee is misschien wel niet heel veilig,[8] maar de verleiding is te groot, om niet van zoo'n uitzonderlijke gelegenheid te profiteeren om eens een kijkje in de Nieuwe Wereld te nemen,[9] en eens te kijken of Duhamel's pessimisme[10] en Marnix Gijsen's optimisme[11] eenige grond hebben.
Met hartelijke groeten ook aan Mevrouw Lateur,
(handtekening Martha Van de Walle)

Annotations

[1] Martha Van de Walle antwoordt hier op de brief van Streuvels van 20 oktober 1939. Ofwel vergiste Streuvels zich van datum ofwel maakte Martha Van de Walle een fout bij de datering van haar brief.
[2] Cf. brief van Stijn Streuvels aan Wiek Op van 20 oktober 1939.
Bij deze brief sloot Streuvels een model van de gewone contracten, die hij afsloot met zijn uitgevers en waarop Wiek Op zich kon baseren om een contract op te maken voor Kerstvertellingen.
[3] Het definitieve contract tussen Streuvels en de Brugse uitgeverij Wiek Op voor Kerstvertellingen werd op 14 november 1939 opgemaakt. (Letterenhuis, S 935/C)
[4] Cf. antwoord van Stijn Streuvels op 21 oktober 1939.
[5] Op 7 oktober 1939 had de Amsterdamse uitgeverij L.J. Veen aan Streuvels het volgende geschreven: Hoewel oorspronkelijk door de dames van de Walle en Weinhausen in dien zin werd gesproken dat "Wiek-Op" U het geheele honorarium ook voor de Nederlandsche uitgave zou betalen, schrijven zij mij nu dat de prijs die zij berekenen niet in zich houdt het honorarium van de Nederlandsche uitgave. Cf. Streuvels' mededeling hieromtrent in zijn brief aan Wiek Op van 20 oktober 1939.
[6] Cf. Streuvels' vragen in zijn brief aan Wiek op van 20 oktober 1939.
[7] Op 20 oktober 1939 had Streuvels aan Wiek Op geschreven: Ik zou al eerder in Brugge gekomen zijn, maar ik zit met een kwetsuur aan den kleinen vinger en blijf er mede sukkelen: ik heb er den top afgesneden en dat wil maar niet genezen.
[8] Cf. hiervoor de brief van Streuvels aan Wiek Op van 20 oktober 1939.
[9] Met de 'Nieuwe Wereld' wordt Amerika bedoeld, dit in tegenstelling tot de Oude Wereld, die het Europees-Aziatisch continent en Afrika omvat. GWP, deel 1, p. 23
In haar brief aan Streuvels van 11 oktober 1939 deed Martha Van de Walle de mededeling dat haar 'associé' Lous Wynhausen plannen had om, als de zaken zoo schitterend blijven als ze nu zijn, haar vleugels uit te slaan naar Amerika, en voor de duur van den oorlog eens in Amerika rond te kijken.
[10] Wat de Amerikaanse invloed op onze cultuur betreft, voorzag de Franse romancier Georges Duhamel (Les jumeaux de Vallangoujard) een wereld van genormaliseerde, gelijkgeschakelde mensen: voorgoed zouden het individualisme, de klassieke muziek en de prioriteit van de geest over het geld verdwijnen.
[11] Marnix Gijsen verbleef tot 1964 in New-York als Belgisch Commissaris voor Informatie en was bovendien gevolmachtigd minister. Als 'de Stem uit Amerika' verzorgde hij in die periode een wekelijks radiopraatje op zaterdagavond. In 1927 schreef Marnix Gijsen na een studiereis naar de Verenigde Staten reeds het reisverhaal Ontdek Amerika.

Register

Naam - persoon

Acket, Désiré Antoine (° Antwerpen, 1905-05-04 - ✝ 1987-07-29)

Xylograaf, tekenaar, grafisch kunstenaar.

Désiré Acket, de echtgenoot van Nelly de Gouy, kreeg zijn opleiding aan de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten (KASK) en aan het Hoger Instituut voor Schone Kunsten te Antwerpen. Hij verwierf faam als houtgraveur en publicitair tekenaar en verzorgde tal van boekillustraties en ex-libris. Hij was o.a. lid van de Gravure originale Belge, van de Nederlandse Ex-libris Kring, van de Antwerpse Ex-libris Kring en van Bianca e Nero Ex-libris Associazione Italiana.

Duhamel, Georges (° Parijs, 1884-06-30 - ✝ Valmondois, 1966-04-13)

Frans romanschrijver, criticus, essayist, dichter en arts.

Duhamel was een der universeelste vertegenwoordigers van het Franse humanisme. Zijn humanistische ideeën trachtte hij te verwerkelijken in de groep voor de Abbaye de Creteil. Als oorlogsvrijwilliger maakte hij Verdun mee en werd wereldberoemd door zijn Vie des Martyrs 1914-1916 (1917), waarin hij met aangrijpende soberheid, maar ook met milde humor, het lot van de gewonden schildert. Sarcastischer is Civilisation 1914-1917 (1918), onder het pseudoniem Denis Thévenin, waarvoor hij de Prix Goncourt kreeg. Als romanschrijver werd hij tussen de beide wereldoorlogen vooral bekend als schepper van de Salavin-figuur, de simpele doorsneemens wiens wil vaak te zwak is om zijn strevingen te realiseren. Verder schreef hij de Pasquier-serie, die vooral autobiografische bijzonderheden bevat. Duhamel ondernam tal van reizen naar Rusland, Tunesië en herhaaldelijk naar Nederland. In vele bundels essays trachtte hij de cultuur tegen de omringende gevaren te verdedigen, bijv. in L'humaniste et l'automate (1933). Tijdens de Duitse bezetting werd hij een der geestelijke leiders van het verzet. In zijn laatste jaren wendde hij zich weer tot de sociale roman (Le voyage de Patrice Périot, 1950), maar hield zich hoofdzakelijk bezig met het schrijven van zijn memoires: Lumières sur ma vie (4 delen, 1944 vv.). De jongere generatie, die in Duhamel voral de zelfgenoegzame Europese burger zag, wendde zich van hem af.

Gijsen, Marnix (° 1899-10-20 - ✝ Lubbeek, 1984-09-29)

Pseudoniem van: GORIS, Jan Albert (20.10.1899 - Lubbeek, 29.09.1984).

Broer van René Goris.

Volgde de lagere school bij de broeders der christelijke scholen van het Sint-Henricusgesticht en de moderne humaniora (handelsafdeling) bij de jezuïeten in het Franstalige Sint-Ignatiusinstituut, waar hij in juli 1916 het consilium abeundi kreeg, naar zijn zeggen vanwege een brochure Studenten oordeelt. Dat dit louter aan flamingantische en activistische sympathieën of militantisme te wijten zou zijn geweest, kan een element van mythevorming a posteriori zijn. De in 1917 in Willem Gijssels' activistisch weekblad Vlaamsch Leven debuterende dichter stond, zonder een protagonist te zijn, wel onder invloed van het politiek-culturele klimaat van het activisme. Goris was op 16 september 1917 aanwezig bij de betoging tegen kardinaal Désiré Mercier en in 1918 werd hij medewerker en redactiesecretaris van Floris Couteeles gematigd activistisch weekblad De Eendracht, dat een unionistische, federalistische staatsinrichting voorstond. Na de Eerste Wereldoorlog werkte Goris als secretaris van de katholieke volksvertegenwoordiger Alfons Van de Perre mee aan de voorbereiding van de Interpellatie van de drie Van's en van de kapitaalverhoging van De Standaard. Hij trad bij gelegenheid op als verslaggever voor de krant en zorgde, als enige redacteur bij de jonge Standaard Boekhandel, voor verscheidene uitgaven, onder meer Willem Meybooms Laatslaapstertje. (Willem Meyboom was het pseudoniem van zijn jeugdvriend en aanvankelijke mentor, later bestrijder Floris Couteele). Tevens was Goris sporadisch medewerker aan de krant Ons Vaderland (1914-1922), het weekblad De Stormram - met onder meer het gedicht Aan Wies Moens - het weekblad Ons Volk Ontwaakt, het studentenblad Storm en aan August Van Cauwelaerts weekblad Het Vlaamsche Land. Van mei 1920 tot 1924 was hij redactiesecretaris van laatstgenoemd blad. De jonge letterkundige - het pseudoniem Marnix Gijsen verenigt de naam van de antiklerikale Antwerpse burgemeester Marnix van Sint-Aldegonde en de familienaam van de moeder van de dichter -- sloot aan bij Eugène De Bocks expressionistische tijdschrift Ruimte, waarin zijn gedichten Loflitanie van den H. Franciscus van Assisië - met aan het slot de beroemd geworden, veel geciteerde bede 'Geef aan ons allen en geef aan mij, een vaderland om te beminnen' - en Tijdzang voor Herman van den Reeck verschenen, en werkte mee aan het tijdschrift Vlaamsche Arbeid. De beide tijdschriften wilden breken met de vooroorlogse burgerlijke en esthetiserende cultuur. In 1925 verscheen zijn toonaangevende dichtbundel Het huis. Goris behaalde in deze periode aan de Leuvense universiteit het (wetenschappelijk) diploma van licentiaat en in 1925 de graad van doctor in de geschiedkundige en zedekundige wetenschappen met een proefschrift over de Portugese, Spaanse en Italiaanse handelskolonies te Antwerpen. Met reisbeurzen verbleef hij voor studie en archiefwerk in Fribourg (Zwitserland), Parijs, Londen en Den Haag en in 1926-1927 studeerde hij met een Educational Foundation-studiebeurs van de Commission for Relief in Belgium sociologie aan de universiteit van Seattle. Na zijn terugkeer in België werd hij in Leuven benoemd tot docent in de economische geschiedenis (1927-1932) en op 1 juli 1928 door de Antwerpse burgemeester Frans Van Cauwelaert als kabinetschef aangeworven. In die periode trok de Vlaams-nationalistische pers de Vlaamse integriteit van de auteur in twijfel. Dit gebeurde in een polemiek over de vaak verkeerd geïnterpreteerde slagzin 'Wordt rijk', die ten onrechte aan hem werd toegeschreven. In werkelijkheid was die uitdrukking voor het eerst gebruikt door hoofdredacteur Marcel Cordemans in De Standaard van 15 mei 1927 in een discussie over de groeiende reactie tegen de overheersing van het Fransgezinde kapitaal in Vlaanderen. Cordemans, die niet signeerde, betoogde dat de Vlamingen onverdroten een tegenmacht moesten opbouwen. Gijsen zelf heeft zich enkele maanden later gemengd in een discussie over het 'arrivisme' dat, in het licht van die 'Wordt rijk'-slagzin, door Vlaams-nationalisten aan sommige Vlaamsgezinden werd verweten. In het studentenblad Ons Leven van 14 december 1927 kantte hij zich tegen een negativistische houding en betoogde dat het de plicht was van de jongere Vlamingen zich sociaal en intellectueel op te werken om in de gemeenschap een zekere rang te verwerven en invloed uit te oefenen. Couteele, die Gijsen zijn samenwerking met Van Cauwelaert en de minimalisten kwalijk nam, maakte hem en zijn geestesgenoten tot mikpunt in zijn Dagboek van een arrivist, een tijdschriftenrubriek die in 1931 in boekvorm verscheen. Goris kristalliseerde een tijdlang in zijn persoon de tegenstelling tussen cultureel en politiek flamingantisme en distantieerde zich definitief van wat hij 'de kleine kanten van het romantisch flamingantisme' noemde. Hij zou altijd een mikpunt blijven van Vlaams-nationalistische afwijzing en spot. Na de Antwerpse coalitiewisseling op 1 januari 1933 werd Goris door burgemeester Camille Huysmans tot directeur van de dienst Schone Kunsten en Propaganda benoemd. In 1934 werd hij kabinetschef van minister van economische zaken Van Cauwelaert en hij bleef deze functie van 1935 tot 1938 ook onder minister Philip Van Isacker uitoefenen. In die context werd Goris betrokken bij de organisatie van tentoonstellingen en jaarbeurzen in het buitenland, waar hij een duidelijker Vlaamse aanwezigheid kon bewerkstelligen dan tot dan toe gebruikelijk was. In 1939 werd hij als eerste Vlaming tot commissaris-generaal voor toerisme benoemd, een groot schandaal in de Franstalige pers. Vanaf 1927 trad Goris tevens naar voren als vooraanstaand katholiek intellectueel: redactielid van Dietsche Warande en Belfort; literair criticus en kroniekschrijver in De Standaard - met onder meer de geduchte Kroniek der poëzie - in de tijdschriften voor lectuurvoorziening Boekengids, De Boekenkast en Contact, in de krant De Courant en het weekblad Elckerlyc; betrokken bij de Vereniging van Vlaamse Letterkundigen, bij initiatieven rond het boekwezen en bij het totstandkomen te Antwerpen van het Museum van de Vlaamsche Letterkunde. Zijn essay Ons volkskarakter. Een poging tot inzicht (1932) gaf aanleiding tot een polemiek. Gijsen betoogde hierin dat de studie van de goede en de ongunstige kenmerken van het Vlaamse volk een der meest dringende opgaven was voor wie wou bijdragen tot de groei van zijn cultuur. Het nuchtere maar met liefde geschreven essay gaf daartoe een aanzet. Een klemtoon legde Goris op het provinciaal karakter van Vlaanderen, gevolg van het feit dat de landsleiding en de buitenlandse vertegenwoordiging en politiek altijd in handen van Nederlands onkundigen en 'Vlaams-vreemden' zijn geweest. Als adjunct-commissaris-generaal van het Belgisch paviljoen op de wereldtentoonstelling van New York (die plaatshad in 1939-1940) verbleef Goris bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog in Amerika. Hij zou er nog lang blijven. Hij leidde te New York het Belgian Information Center (1941-1945), oefende tot 1964 het ambt uit van commissaris voor de voorlichting in het Belgian Government Information Center, werd in 1961 benoemd tot gevolmachtigd minister en in 1964 tot ambassadeur. Ondertussen trad hij op als cultureel gezant avant la lettre voor België en Vlaanderen en als correspondent uit Amerika van het Nationaal Instituut voor Radio-omroep (NIR). Na zijn opdracht als commissaris-generaal van het Belgisch paviljoen op de wereldtentoonstelling van Montreal (1967) vestigde hij zich in 1968 in Brussel en verliet hij de diplomatieke dienst als ereambassadeur. De oorlogsomstandigheden en zijn persoonlijke evolutie bewerkstelligden Goris' overgang tot het agnosticisme en het stoïcisme. De in het vrijzinnige Nieuw Vlaams Tijdschrift gepubliceerde roman Het boek van Joachim van Babylon (1947) vertolkte zijn breuk met de overgeleverde inzichten omtrent volk en godsdienst. De roman ontlokte veel literaire reacties en bracht een felle polemiek teweeg. Hij reveleerde een prozaschrijver van een intellectualistisch getint oeuvre van meestal ik-verhalen. Het zijn - met een melancholische ondertoon geschreven - ironisch-kritische belijdenissen en afrekeningen met het verleden en het thuisland, of diaspora-verhalen, waarin via spitse anekdotiek in een geromanceerde para-autobiografie naar een praktische moraal wordt gezocht voor het individu in zijn verhouding tot het andere geslacht, de maatschappij en een opperwezen. 'Weer thuis' werd Goris-Gijsen een openbare figuur in de Vlaamse culturele wereld. Hij deed zijn intrede in de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde (verkozen in 1953), was actief in het Paleis voor Schone Kunsten te Brussel en kreeg in zijn tijdschrift Kunst en Cultuur jarenlang een tribune voor controversiële kronieken. In 1970, 1976 en 1982 steunde hij Vlaamse socialistische lijsten bij de gemeenteraadsverkiezingen te Elsene. Zijn literair werk werd bekroond met de Grote Staatsprijs ter bekroning van een schrijversloopbaan (1974) en met de Prijs der Nederlandse Letteren (1974). In 1975 werd hem voor zijn verdiensten op literair vlak de titel van baron verleend.

Gijsen, Marnix (° 1899 - ✝ 1984)

Pseudoniem van: Jan-Albert Goris

Antwerpse dichter, romanschrijver, criticus en essayist. Zijn literaire werk weerspiegelt grotendeels de evolutie van zijn geloofsovertuiging: van zeer katholiek in het interbellum tot areligieus en stoïcijns na Tweede Wereldoorlog. In 1920 publiceerde hij, die op dat moment vooral als expressionistische dichter actief was, een Studie over Karel van de Woestijne.

Lateur, Frank (° Heule, 1871-10-03 - ✝ Ingooigem, 1969-08-15)

Geboren als Frank Lateur en bakker van opleiding, maar onder zijn pseudoniem Stijn Streuvels als prozaschrijver bekend geworden in tijdschriften als Van Nu en Straks, Vlaanderen, De Gids en De Nieuwe Gids. De vlaschaard (1907) en De teleurgang van den waterhoek (1927) zijn twee van zijn bekendste romans.

Naam - uitgever

Veen, Maria Theresia (° 1901 - ✝ 1961)

Maria Theresia Veen was de oudste dochter van L.J. Veen, oprichter van de gelijknamige drukkerij in Amsterdam. Na de dood van haar vader in 1919 had ze een groot aandeel in de uitgeverij. Zij nam in 1941, samen met haar broer L.J. Veen jr. de leiding over van het bedrijf en werd daarbij bijgestaan door de letterkundige Johan Van der Woude. Zij huwde met de Hongaarse uitgever Kolloman Kollàr, die door zijn langdurige buitenlandse ervaring het fonds een internationaal tintje gaf. Mevrouw Veen stapte in 1961 uit de directie.

Titel - werken van Streuvels

Streuvels, Stijn, Kerstvertellingen (1939). [bloemlezing]
[Eerste druk], Brugge, Uitgave 'Wiek Op', 1939, 147 + [V] p., 22 x 15,3 cm.
Inhoud:
Extra info:
Houtsneden van Désiré Acket.
Streuvels, Stijn, Kerstvertellingen (1939).
Druk

Naam - instituut/vereniging

Vereniging ter Bevordering van het Vlaamse Boekwezen

Vereniging ter bevordering van het Vlaamse Boekwezen (VBVB), vereniging zonder winstoogmerk (vzw), opgericht in april 1929 te Antwerpen. Initiatiefnemers waren August Vermeylen en Maurice Roelants, die toen respectievelijk voorzitter en secretaris van de Vereniging van Vlaamse Letterkundigen waren. Medestichters uit de uitgeverswereld waren Maurits de Meyer, Eugène De Bock, Joris Lannoo, Lode Opdebeek, Gabriël Opdebeek, Leo Kryn, Marcel Stijns, Leo Simons, Kamiel Geerardijn en Herman Oosterwijk. Vanuit de boekhandel waren Gustaaf de Graeve, Armand Roggen, Willem Rombout, Jan Van der Leest, Jozef Verhelst en L. Smeding betrokken. Eerste voorzitter werd de Nederlander Smeding, opgevolgd door achtereenvolgens Kryn (1931-1940), Adolf Herckenrath (1945-1951), Emiel Courtin (1952-1954, 1964-1966 en 1975-1976), De Meyer (1955-1956), De Bock (1956-1957), Van Garsse (1957-1960), Jan François (1961-1963 en 1976-1978), Karel De Bock (1966-1974 en 1982- 1985), René Reysen (1979-1982), Marcel Cornu (1985-1987), Marcel Mertens (1987-1989), Isi de Vries (1989-1991), Gilbert Goris (1992-1995) en Luc Demeester (1995-). Ook de naoorlogse directeur Antoon Wouters (1949-1988) speelde een belangrijke rol. Met de VBVB wilden de uitgevers de Vlaamse achterstand inhalen, gezien de Franstalige dominantie in het Cercle belge de la Librairie (1883) en in het Syndicat des Editeurs belges/Syndicaat der Belgische Uitgevers (1921). De oprichting van de VBVB kwam tegemoet aan het doorvoeren van een professionalisering in de Vlaamse uitgeverij en boekhandel. De letterkundigen werden meteen bij aanvang nauw bij de VBVB betrokken, omwille van de overtuiging dat de vereniging een belangrijke rol te spelen had in de Vlaamse sociaal-culturele ontvoogding. Tussen 1929 en 1931 steeg het ledenaantal van 22 naar 83 boekhandelaren en uitgevers. De VBVB begon in 1929 haar werking met de uitgave van een vaktijdschrift voor het boekbedrijf. De eerste activiteiten voor een ruimer publiek waren enerzijds de jaarlijkse uitgave van Het Boek in Vlaanderen (een overzicht van de voorbije publicaties) en anderzijds de organisatie van de jaarlijkse Boekenweek, beide in 1930. Dit laatste leidde in 1932 tot het organiseren van de eerste Boekenbeurs voor Vlaanderen, waarop jonge Vlaamse uitgevers en Nederlandse importeurs hun jongste Nederlandstalige publicaties konden voorstellen. Enkel tijdens de Tweede Wereldoorlog zou deze Boekenbeurs niet doorgaan.