4.7.1947.
An Herrn Stijn Streuvels,
Ingoyghem (Belgien)
V/L/ja
Sehr geehrter Herr Streuvels!
Der Übersetzer Ihres Romanes "Levensbloesem", Herr Kövari, teilte uns mit, daß er den restlichen Teil des ins Deutsche übertragenen Manuskriptes bereits an Sie zur Prüfung abgeschickt habe. Geben Sie uns bitte ganz offen und ohne Vorbehalt bekannt, ob Sie mit der Übersetzung zufrieden sind.[1]
Indessen ist vom Engelhorn-Verlag Adolf Spemann, Stuttgart, schon wieder ein Schreiben eingetroffen, in dem uns Herr Müller ersucht, ihm die Verlagsrechte für dieses Buch zu überlassen.[2] Er begründet sein Schreiben schon wiederholt damit, daß Sie, Herr Streuvels, eine größere Anzahl Ihrer Romane in diesem Verlag herausgebracht haben[3] und er auch für Ihre neuen Werke eine Option habe.[4] Er würde großen Wert darauf legen, auch Ihre weiteren Manuskripte zu erwerben. Aus seiner Zuschrift geht hervor, daß Sie damit einverstanden wären, wenn wir die Verlagsrechte an diesem Buch für die deutsche Übersetzung dem Engelhorn-Verlag überschreiben würden. Als Entschädigung dafür würde uns der Engelhorn-Verlag ein anderes Werk überlassen.
Wir haben dem Engelhorn-Verlag nach Stuttgart wiederholt Antwort gegeben, doch sind unsere Zuschriften dort nicht eingegangen. Nun haben wir heute durch einen besonderen Zufall die Möglichkeit, dem Engelhorn-Verlag nochmals ein Schreiben zugehen zu lassen, von dem wir annehmen, daß er es diesmal bestimmt erhalten wird.
Von diesem Schreiben legen wir Ihnen in der Anlage eine Abschrift bei.[5] Wir müssen nun die Stellungsnahme des Herrn Müller abwarten, und werden nicht versäumen, Ihnen von dem Antwortschreiben des Herrn Müller Kenntnis zu geben.[6] In der Zwischenzeit möchten wir aber doch von Ihnen den Bescheid haben, ob Sie persönlich damit einverstanden sind, wenn wir dem Engelhorn-Verlag die deutsche Übersetzung des Herrn Kövari zur Herausgabe in Deutschland übertragen. Dazu ist ja auch Ihre Zustimmung notwendig.[7]
Von dieser Angelegenheit wollten wir Sie zunächst einmal unterrichten und empfehlen uns indessen
mit vorzüglicher Hochachtung
(handtekening Franz Latal)
(Franz Latal)
(Franz Latal)
Annotations
[1]
Dit gebeurde reeds in april 1947. Op 30 april van dat jaar schreef Kövari aan Streuvels: Met mijne vertaling van "Levensbloesem" ben ik nu klaar gekomen en ik zend U in een separaat drukwerk-pakket de rest van mijn manuscript (bladz. 73-279). De een of andere kleine stilistische verbetering die ik er misschien nog zal toepassen, zal het werk in 't algemeen voorzeker niet meer veel wijzigen. Ik hoop, dat mijn arbeid - net zo als de eerste deel - aan Uwe wensen zal beantwoorden, en verzoek U, het mij medetedeelen, als U nog de een of ander term veranderd wenst te zien. (...) In de volgende brief van Kövari aan Streuvels d.d. 20 juni 1947 lezen we dat Streuvels accoordging met de vertaling. Brieven in Letterenhuis, S 935/B2
[2]
Streuvels haalde dit zelf reeds aan in zijn brief aan Wiener Volksbuchverlag van 17 juni 1947.
[3]
Volgende werken waren reeds bij Engelhorn Verlag verschenen: Knecht Jan, Prütske (1935), Die Männer am feurigen Ofen (1936), Liebesspiel in Flandern (1936) en Die grosse Brücke (1938).
[4]
Met deze overeenkomst, d.d. april 1935, verbond Streuvels zich ertoe zijn werken die nog niet in het Duits waren vertaald, allereerst aan J. Engelhorns Nachf. aan te bieden.
[5]
Het afschrift wordt bewaard bij de brief van Franz Latal aan Stijn Streuvels d.d. 4 juli 1947.
[6]
Cf. hiervoor verder de brief van Franz Latal aan Stijn Streuvels van 19 september 1947.
[7]
Het antwoord van Streuvels hierop vonden we niet terug in de geraadpleegde archieven. We weten wel dat Engelhorn Verlag in 1950, één jaar na de uitgave bij Wiener Volksbuchverlag, de Duitse markt met een titeluitgave van de vertaling van Kövari, weliswaar voorzien van een nieuwe bandtekening van Hela Seewald, zou bevoorraden.
