29  

 1 
De hoogleraar was weer verstomd. Ik vond de prestatie van de kelner ongetwijfeld merkwaardig, maar vatte er toch het belang niet van, met de betrekking tot datgene wat ons bezighield. Mijn oog liet zich opnieuw door de dansenden bekoren. Val, zo mogelijk nog meer op dreef, evolueerde juist voorbij ons en knikte hartelijk, terwijl de juffrouw minzaam meeglimlachte. 
 2 
Zo maar, voor de aardigheid, liet ik me toen ontvallen: ‘Die blondine is eigenlijk een wonderbaarlijk mooie meid, vindt u ook niet, professor? ’  
 3 
‘Welke blondine? ’ vroeg Hernhutter, uit zijn gepeins opwakend. 
 4 
‘Wel, de juffrouw waarmee Val al de hele tijd danst,’ zei ik haast nog onnadenkend, zonder de blik van het paar af te wenden. 
 5 
Maar toen Hernhutter weer niet antwoordde, gevoelde ik plotseling iets onwennigs en draaide mijn hoofd om, naar hem toe. Hijzelf hield de ogen strak op Val en de jonge vrouw gericht. Toen, en zijn stem klonk vreemd diep ofschoon hij nog steeds glimlachte, hoorde ik hem verklaren: ‘Maar die juffrouw waarmee Val danst, is toch zwart? ’  
 6 
Ik had even een snijdend gevoel, hetzelfde als uren geleden in de trein. Dat kleurenblinden geen onderscheid kennen tussen groen en rood, wist ik; maar over een daltonisme ten opzichte van zwart en blond had ik nooit gehoord. 
 7 
Prof. Hernhutter trouwens ook niet, zoals hij dadelijk zelf opmerkte. 
 8 
‘Professor,’ prevelde ik, ‘dit wordt merkwaardig. Mag ik u vragen: wat voor kleur ziet u de blouse der juffrouw? ’  
 9 
‘Donkerblauw, met sterretjes beijzeld en een wit kraagje om en dito manchetten...’  
10 
Dat kwam uit – tenminste, zo zag ik het ook. 
11 
‘ ... En een zwartrode rok, met brede plooien en halflang – haar boezelaartje moet ze zeker onder het dansen hebben afgebonden? ’  
12 
‘Inderdaad... En haar leeftijd, professor? ’ vroeg ik haastig, bijna lukraak. 
13 
‘Veertig, zou ik zeggen,’ schatte Hernhutter. 
14 
Veertig! Het snijdende gevoel ging met een soort van toenemende wellust gepaard. Veertig – terwijl ik die juffrouw hoogstens vijfentwintig gegeven zou hebben! Ik zei het hem en jachtte door:  
15 
‘Voor mij is haar gezicht ovaal, met een lichte inkuiling onder de jukbeenderen. Van hieruit kan ik het niet meer zien, maar straks heb ik opgemerkt dat ze heel lichte ogen heeft, parelgrijs, geloof ik.’  
16 
‘Nee,’ sprak Hernhutter en zijn stem werd al dieper en heser, ‘ik zie haar gezicht rond, heel rond zelfs en straks had ze bruine ogen, geen lichte.’  
17 
‘Maar professor! ’ keerde ik me opeens weer lachend naar hem toe. ‘Als u nu nog een brede, mooi gevleesde mond aan haar vindt, dan krijgt u het levende portret van mijn vrouw! ’  
18 
‘Inderdaad,’ vervolgde hij, ‘zo zie ik ook haar mond. En,’ fluisterde hij met moeite ofschoon nog heel even een laatste restje van zijn glimlach in zijn trillende baardhaar bleef hangen, ‘als u me verzekert dat ze een kleine, smalle mond heeft, in de vorm van het hart op die speelkaart van Val, wel... dan ziet u thans de schim van mijn jonge vrouw voor u, die een halve eeuw geleden is gestorven...’  
19 
Op mijn lippen was de lach bestorven, evenals, binnen in mij, het geheimzinnige genotsgevoel. Ik kwam mezelf eensklaps als overwonnen voor; ik begreep zelf niet waarom of hoe. Toch deed ik nog mijn best om niets te laten blijken – ik gevoelde zo’n medelijden met de oude man. Blijkbaar zat hij ook te worstelen. 
20 
‘Kom, professor,’ stamelde ik, ‘wij zijn bepaald oververmoeid en die wijn is vast te hoofdig .’  
21 
‘Nee,’ verweerde zich de hoogleraar en greep naar zijn fles, schonk zich morsend een half glas in en dronk er met moeite een teug van. ‘Laten we dan toch blij zijn – hier is dus iets... misschien wel het voornaamste! ’  

Zoek / Exporteer

Zoek


Exporteer

Inhoudsopgave