XXIII  

 1 
We hadden het dan maar met gebaren moeten stellen, om te kennen te geven dat we hongerig en dorstig waren. Een spijslijst werd ons niet voorgelegd en viel ook nergens te bespeuren, evenmin als kranten en andere geschreven of gedrukte stukken. De juffrouw, die overigens heel beminnelijk was, bleek gelukkig onze eenvoudige en oeroude gebarentaal, ten minste inzoverre die op eten en drinken sloeg, uitstekend te begrijpen. 
 2 
Ze knikte vriendelijk en belovend, en ditkeer bijna zonder verwijl werd ons inderdaad een heel lekker avondeten opgediend : dikke soep, heet en gekruid, vis als eerste gang, vlees als tweede, kaas met koffie na, en nog een vlaatje toe. Als drank ontvingen we, benevens een kraf licht stralend water, dat wel echt mineraal leek, rose, vrij hoofdige wijn, éen fles voor elk van ons. De flessen waren reeds ontkurkt en bleken op temperatuur gebracht ; er zat geen etiket op. 
 3 
Dat alles werd ons zwijgzaam opgebracht door de kellner, een hoffelijk man van onbepaalde leeftijd, de magere evenknie van de lijvige buffethouder, die hem alles aanreikte. De schotels schenen inderdaad met een bordenlift in de tapkast aan te komen, van uit de keuken op de verdieping er boven of er onder. De juffrouw hield intussen een waakzaam oog op alles, maar toch op ongedwongen wijze. 
 4 
Hiermede bedoel ik dat ze het glimlachend deed, zonder bazigheid noch met onderdanige ijver. Het geschiedde als terloops, terwijl ze rechts en links een praatje maakte of soms zelfs even neerzat, nu eens aan dit, dan weer aan dat tafeltje. Alle bezoekers scheen ze even goed te kennen, zowel de „volkse” klanten en zelfs de „reizigers”, in de kamers aan onze kant, als de betere stamgasten in het vertrek met het vaste vloerkleed aan de overzijde. 
 5 
Ik weifelde tussen de slotsom, of die juffrouw – of die dame – misschien niet de vrouw des huizes zelve was, dan wel een originele vorm van maîtresse d’hôtel. De veronderstelling, dat ze met de man in de tapkast – die er wèl vrij kasteleinig uitzag – kon gehuwd zijn, kwam me niet zeer waarschijnlijk voor, echter niet alleen omdat geen van beiden een trouwring droeg. 
 6 
Nog minder bleek ze me tot de kellner in enigerlei andere dan dienstverhouding te staan. Op een onbegrijpelijke wijze voelde ik die vrouw, niettegenstaande haar vriendelijke eenvoud, niet alleen boven hen beiden, maar boven ongeveer alle aanwezigen verheven. 
 7 
Buiten de taal hadden ons verder nog twee andere onregelmatigheden – als ik dat zo mag heten – getroffen. Toen, na de soep, waarbij hij op zijn minst een half dozijn sneetjes brood naar binnen had gewerkt, Val’s eerste honger enigszins gestild was, had hij zich even verwijderd en geprobeerd aan de man in de tapkast duidelijk te maken, dat hij wilde telefoneren of een depêche versturen. 
 8 
Maar zo geredelijk als on verzoek om eten en drinken was begrepen, zo onmogelijk bleek deze vraag bij de buffethouder, de juffrouw of de kellner ingang te kunnen vinden. Ze deden blijkbaar moeite om de student te verstaan, maar niets hielp. Een toestel bleek niet alleen niet aanwezig te zijn, maar het scheen wel of niemand van het bestaan zelf dezer vervoermiddelen van het woord enige kennis droeg. 
 9 
En ook een klok was hier nergens te ontdekken. Val had zijn polshorloge laten zien en Hernhutter zijn savonet. Alles tevergeefs. De juffrouw had alleen glimlachend met haar hoofd geschud.