XXVI  

 1 
Val waste met grote vingervlugheid de kaarten en liep onderwijl op de kellner toe, die zich weer had verwijderd. Hij nam de man bij diens arm en dwong hem op zijn passen terug te keren, tot bij ons tafeltje. Daarna bracht hij hem de kaarten dicht bij het aangezicht, als om hem toe te staan zich er van te vergewissen dat het een gewoon en niet doorgestoken spel was, schudde ze nog eens door en legde dan het pak op de rand van ons tafeltje. 
 2 
« Wil nu afnemen ? Af-ne-men ? » spelde Val luid en deed het de kellner even voor. 
 3 
De man bleek te begrijpen wat van hem verlangd werd, hief een hoopje kaarten van het pak af en legde ze naast de overblijvende. Van verzocht hem nu, in gebarentaal en er met de vinger naar wijzend, de bovendste kaart van een der hoopjes weg te nemen, echter zonder ze hèm, Val, te laten zien. 
 4 
De man, die het gehele kunstje al door scheen te hebben, deed glimlachend als gevraagd, bekeek de kaart, terwijl hij ze goed verborgen hield in de palm van zijn hand, kwam iets dichter op ons toe en liet ze Hernhutter en mij, alsook aan het buurtafeltje en de juffrouw, maar niet aan Val zien. 
 5 
« Terugleggen ! » gebood nu de student met een verklarend gebaar. 
 6 
De man knikte goedmoeds en lei de kaart, steeds met de buitenkant naar boven, op een der hoopjes terug. Val nam de twee hoopjes op, bracht ze weer tot een spel saam, waste opnieuw het pak dat het een aard had, en legde het terug op tafel. 
 7 
« De bovenste kaart ! » zei hij, éen vinger opstekend en daarmee naar de tafel wijzend. 
 8 
De kellner keerde gewillig de bovenste kaart om, neeg als om Val proficiat te wensen en liet ze het gezelschap zien : schoppenboer !  
 9 
« Bravo ! » riep Hernhutter jongensachtig uit en de juffrouw en het buurtafeltje gaven ook lachend lucht aan hun bewondering. 
10 
Meende de geleerde dat nu werkelijk, of was, hem eveneens, de wijn een heel klein beetje naar het hoofd gestegen, vooral na de ontroeringen en vermoeienissen van deze vreemde dag ? Ik – ofschoon ook maar een oningewijde – vond dat Val het er bepaald handig af had gebracht, maar overigens was het toch duidelijk maar een palmeertruc, waarvan het zwakke moment lag in het terug op elkaar brengen van de twee hoopjes, met natuurlijk de bewuste kaart bovenaan. 
11 
De hele kunst moest er alleen in bestaan, de kaart bij het doorschudden ook op die plaats te houden, door ze derwijze in de handpalm te klemmen (desnoods met enkele andere kaarten samen tot steun), dat eigenlijk slechts het overige gedeelte van het spel gewassen werd. Ik heb het wel nooit gecontroleerd – goochelaars verraden je toch nimmer het fijne, zelfs van hun eenvoudigste nummers –, maar de kneep kan m.i. niet anders in elkaar steken.