Ik heb het genoegen U hiernevens een exempl. van ons Kath. Dagblad te zenden waarin een mijner vrienden op mijn verzoek eene aankondiging van uwen dietschen dichtbundel heeft geplaatst. Uwe desiderata heb ik vanLangenhuysen opgegeven, en Ge zult alles zeker binnen kort ontvangen met de D. Warande, 1858, n° 5 &6.
Het spijt mij, dat zich in de vier jaar van het bestaan dezer Maandschrift nog geene enkele nieuwe pen heeft opgewekt of bevoegd gevoeld om ook eens over Christen kunst en letteren in de "Warande" een woordtjen te spreken. Ik sta hier bijna alleen - en hoewel ik mijn best doe dit eenzedelschap in onze groene bosschaadje te verhelen, is en blijft mijn hof in de wezenlijkheid slechts een nu en dan door eenig wandelaar kort bezochte hermitaadje. Ik zal met Gods hulp de vijfden p2jaarloop gaan aanvaarden; maar als ik geen fiksche medewerking krijg voor dit deel, dan zal ik waarschijnlijk, aan het einde, de "Warande" sluiten, en bereiden mij wat rustiger dagen: want, inderdaad, het is, zoo gants alleen op de bres, dag en nacht zonder verademing kwalijk uit te houden. - Ik zal wel, Deo volente[1] niet met schrijven en - schrijen ophouden: maar de periodiek valt mij te zwaar, bij mijne andere familie- en handelsbezigheden.
Ik zal u zeer verplicht zijn, als ik eene kleine verzameling van die kinder- en andere volksdeuntjes ontvangen mag. Ik loop zeer hoog met die wilde bloemen en we weten, dat hun in ons dietsche vaderland de verschuldigde waardering nog niet ten deel viel.