<Resultaat 57 van 2074

>

p1
My dear Mr. Gezelle,

The Triptych is at length completed;[1] I will send it down by Mr. Buckley, or if he cannot take charge of it by Boysere on Saturday. I have not forgotten the designs for seal &c which I have been prevented attending to by excessive occupation.

You sent me 120 francs; here is the account, and I shall feel obliged if your worthy econome? will kindly remit me the balance by a 20 franc note & postage stamps

Prie Dieu & Auctioneer's Commission[2]

as per receipt sent 110.-

Triptych 36.-

Porterage, postage etc 2.60

_____

Fr. 148.60

Have you read and do you appreciate Alberdingk Thijm's letter on Grosse's engraving?[3] I have just terminated a pamphlet in reply[4] on the state of the arts in Belgium, the impossibility of successfully reviving Christian Art without Christian Education with a severe & dashing review of the condition of our Ecclesiastical Buildings & the performance of our Church Services, as also a comparison p2between the epoch from 7th. to 14th. century & the dark ages (spiritually & artistically speaking) which succeeded it. I have tried to write without hurting any one in particular but in a manner that must draw attention to the subject, and have been careful to insert nothing that I cannot prove & to reserve also in petto a few strong facts for a 2nd. pamphlet if the 1st. be controverted.

Will you kindly thank Mr. Stoop for me for his article.[5] Why does he not come & see me? I have something to lend him which will I think greatly interest both of you.

Could you not translate the enclosed ballads? Do not mislay them as I value them greatly. They strike me as being just the thing to aid a movement if set to popular airs. Do try your hand at them.[6]

I have not forgotten Mr. Huus & the translation of his book. Ms. W. is at work doing a specimen.

Hoping to see you ere by sending you omnia Paschalia gaudia.

I remain
Ever yours truly
In Jesus & Mary
W H James Weale

Noten

[3] Verwijzing naar een bespreking van J. Alberdingk Thijm In: ”Dietsche Warande”: 5 (1860), p.296-298. Hij bekritiseert hierin Louis Grossés ontwerp van een devotieprent ’Onbevlekte Ontvangenis’, gemaakt naar de richtlijnen van Mgr. Malou.
[4] James Weale schrijft een repliek op het artikel van Alberdingk Thijm in: ’Bulletin périodique de la ’Dietsche warande’’. N° 4 & 5 (du 5me volume). In: ”Dietsche Warande”: 5 (1860) 4 en 5, p.17-34. Hij verdedigt de christelijke kunst in België, maar erkent de liberaliserende tendensen in vele kunsttakken, o.a. in de versiering van kerken.
[5] Waarschijnlijk wordt hier verwezen naar een uitgave van Johan De Stoop die in 1855 in het Engels verscheen en in 1859 in Roeselare in het Nederlands werd uitgegeven: ”Liber canticorum, of gezangen der Acht Kerkelyke Grondtoonen samenluidend gemaekt na het toonstelsel van Sint Gregorius en gezet op vier stempartien”, Rousselaere, Stock-Werbrouck, 1859.
[6] Weale bezorgt Gezelle enkele Engelse ballades ter vertaling, omdat hij bij Gezelle een uitstekende kennis en een uitstekend dichterlijk gevoel voor de Engelse taal opmerkt. Om welke ballades het gaat, is niet bekend.

Register

Correspondenten

NaamGezelle, Guido; Loquela; Spoker
Datums° Brugge, 01/05/1830 - ✝ Brugge, 27/11/1899
GeslachtMannelijk
Beroeppriester; leraar; onderpastoor; dichter; taalgeleerde; vertaler; publicist
BioGuido Gezelle werd geboren in Brugge. Na zijn collegejaren en priesterstudies (priesterwijding te Brugge op 10/06/1854), werd hij in 1854 leraar aan het kleinseminarie te Roeselare. Gezelle gaf er onder meer talen, begeleidde de vrij uitgebreide kolonie buitenlandse leerlingen, vooral Engelsen, en kreeg tijdens twee schooljaren (1857-1859) een opdracht als leraar in de poësis. In 1865 werd Gezelle onderpastoor van de St.-Walburgaparochie te Brugge. Naast zijn druk pastoraal werk was hij bijzonder actief in het katholieke ultramontaanse persoffensief tegen de secularisering van het openbare leven in België en als vulgarisator in het culturele weekblad Rond den Heerd. In 1872 werd Gezelle overgeplaatst naar de O.-L.-Vrouwparochie te Kortrijk. Gedragen door een sympathiserende vriendenkring werd hij er de gelegenheidsdichter bij uitstek. Gaandeweg keerde hij er ook terug naar zijn oorspronkelijke postromantische en religieus geïnspireerde interesse voor de volkstaal en de poëzie. De taalkundige studie resulteerde vooral in een lexicografische verzameling van niet opgetekende woorden uit de volkstaal (Gezelles ‘Woordentas’ en het tijdschrift Loquela, vanaf 1881), waarmee ook hij het Zuid-Nederlands verdedigde binnen de ontwikkeling van de gestandaardiseerde Nederlandse cultuurtaal. Die filologische bedrijvigheid leidde bij Gezelle uiteindelijk ook tot een vernieuwde aandacht voor zijn eigen creatief werk, zowel vertaling (Longfellows Hiawatha) als oorspronkelijke poëzie. In 1889 werd hij directeur van een kleine Franse zustergemeenschap die zich in Kortrijk vestigde. Hij was een tijdje ambteloos. Dit liet hem toe zich op zijn schrijf- en studiewerk te concentreren. Het resultaat was o. m. de publicatie van twee poëziebundels, Tijdkrans (1893) en Rijmsnoer (1897), die, vooral in het laatste geval, qua vormgeving en originaliteit superieur van gehalte zijn. Om die authentieke en originele lyriek werd hij door H. Verriest, P. de Mont en vooral door Van Nu en Straks als een voorloper van de moderne Nederlandse poëzie beschouwd. Ook later eerden Nederlandse dichters, zoals Paul van Ostaijen en recenter, Christine D’haen, Gezelle als de meest creatieve en vernieuwende Nederlandse dichter in Vlaanderen. In 1899 werd Gezelle naar Brugge teruggeroepen om zich te wijden aan de vertaling van een theologisch werk van zijn bisschop (Waffelaerts Meditationes Theologicae). Hij verbleef nu in het Engels Klooster van Kanonikessen, waar hij echter vrij vlug en onverwachts stierf op 27 november 1899. Hij liet nog een verzameling uitzonderlijke gedichten na die in 1901 postuum als zijn Laatste Verzen werden gepubliceerd.
Links[odis], [wikipedia], [dbnl]
NaamWeale, William Henry James; Francis Mary of the Angels
Datums° St. Marylebone, Londen, 08/03/1832 - ✝ Clapham, Londen, 26/04/1917
GeslachtMannelijk
Beroepkunsthistoricus; conservator; auteur
VerblijfplaatsEngeland
BioWilliam Henry James Weale studeerde Grieks, Hebreeuws, geschiedenis en theologie aan King's College, Londen (1843-1848). Hij kwam in contact met Frederick Oakeley, kapelaan van St. George's Southwark en bekeerde zich onder zijn impuls op 09/02/1849 tot de Rooms-Katholieke Kerk. Oakeley werd pastoor te St. John, Islington en deed een beroep op James om een kloostergemeenschap te stichten. Weale was toen brother Francis Mary of the Angels. Met een groepje bekeerlingen kwam hij voor de eerste keer naar Brugge voor de bisschopswijding van Mgr. Malou. Hij reisde doorheen België. Vervolgens was hij een korte tijd ambtenaar, en gaf daarna les aan een school voor arme Ierse kinderen. Wegens het afranselen van een leerling werd hij veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden. Hij vertrok op een lange reis door Europa waardoor zijn interesse voor de middeleeuwen en kunst werd opgewekt. Op 30/08/1854 huwde hij met Helena Amelia Walton. Ze kregen 11 kinderen. In december 1854 kwam hij naar Brugge, waar hij zich in 1857 definitief vestigde. Hij maakte kennis met de gebroeders Bethune, de architect Brangwyn en King, belangrijke vertegenwoordigers van de christelijke kunst en bouwstijl in Vlaanderen. Weale bestudeerde de kunst en de liturgie van de middeleeuwen. Hij ontdekte verloren kunstwerken en identificeerde schilders. Hij was lid van de Commission royale d'art et d'archéologie (1860) en briefwisselend lid van de Belgische Koninklijke Commissie voor monumenten (1861). In 1863 was hij ook de stichter van de Gilde van Sint-Thomas en Sint-Lucas die de studie van de oude christelijke kunst ging stimuleren. Hij was ook medestichter en de eerste conservator van de Société Archéologique. Deze vereniging richtte het eerste historische museum van Brugge op, de voorloper van het huidige Gruuthusemuseum. Samen met Gezelle stichtte hij 'Rond den Heerd' (1865) maar zette de samenwerking stop op 26/05/1866. Hij schreef talrijke artikels en bijdragen tegen betaling. In 1863 ging hij als vertegenwoordiger werken voor de firma Chance Brothers Glass Works in Birmingham. Hij leverde o.m. glas aan Jean Bethune en Samuel Coucke. In 1872 werd hij verbonden aan het South-Kensington Museum en belast met het catalogiseren van Nederlandse kunstvoorwerpen. Op 03/08/1878 verliet hij Brugge en vestigde zich te Clapham, Londen. Hij importeerde er o.m. liturgische boeken voor de uitgevers Desclée de Brouwer (1883-1885). In 1890 werd hij conservator van de National Art Library in South-Kensington maar werd in 1897 tot ontslag gedwongen. In 1899 organiseerde hij in de New Gallery te Londen een tentoonstelling over de Vlaamse Primitieven, gevolgd door een grote tentoonstelling in Brugge in 1902. Enkele belangrijke werken: 'Guide book for Belgium', 'Aix-la-Chapelle and Cologne' (1858), 'Bruges et ses environs' (1862), 'Hans Memlinc' (1865), 'Bibliographia Liturgica' (1886), 'Analecta Liturgica' (1889), 'Bookbindings in the National Art Gallery' (1898), 'Hubert and John van Eyck' (1908).
Links[odis], [wikipedia], [dbnl]
Relatie tot Gezellecorrespondent; vriend; Rond den Heerd; buitenlands erelid van de Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde
BronnenB. De Leeuw, P. De Wilde, K. Verbeke, e.a., De briefwisseling van Guido Gezelle met de Engelsen. 1854-1899. Gent: Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, 1991, dl.III

Briefschrijver

NaamWeale, William Henry James; Francis Mary of the Angels
Datums° St. Marylebone, Londen, 08/03/1832 - ✝ Clapham, Londen, 26/04/1917
GeslachtMannelijk
Beroepkunsthistoricus; conservator; auteur
VerblijfplaatsEngeland
BioWilliam Henry James Weale studeerde Grieks, Hebreeuws, geschiedenis en theologie aan King's College, Londen (1843-1848). Hij kwam in contact met Frederick Oakeley, kapelaan van St. George's Southwark en bekeerde zich onder zijn impuls op 09/02/1849 tot de Rooms-Katholieke Kerk. Oakeley werd pastoor te St. John, Islington en deed een beroep op James om een kloostergemeenschap te stichten. Weale was toen brother Francis Mary of the Angels. Met een groepje bekeerlingen kwam hij voor de eerste keer naar Brugge voor de bisschopswijding van Mgr. Malou. Hij reisde doorheen België. Vervolgens was hij een korte tijd ambtenaar, en gaf daarna les aan een school voor arme Ierse kinderen. Wegens het afranselen van een leerling werd hij veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden. Hij vertrok op een lange reis door Europa waardoor zijn interesse voor de middeleeuwen en kunst werd opgewekt. Op 30/08/1854 huwde hij met Helena Amelia Walton. Ze kregen 11 kinderen. In december 1854 kwam hij naar Brugge, waar hij zich in 1857 definitief vestigde. Hij maakte kennis met de gebroeders Bethune, de architect Brangwyn en King, belangrijke vertegenwoordigers van de christelijke kunst en bouwstijl in Vlaanderen. Weale bestudeerde de kunst en de liturgie van de middeleeuwen. Hij ontdekte verloren kunstwerken en identificeerde schilders. Hij was lid van de Commission royale d'art et d'archéologie (1860) en briefwisselend lid van de Belgische Koninklijke Commissie voor monumenten (1861). In 1863 was hij ook de stichter van de Gilde van Sint-Thomas en Sint-Lucas die de studie van de oude christelijke kunst ging stimuleren. Hij was ook medestichter en de eerste conservator van de Société Archéologique. Deze vereniging richtte het eerste historische museum van Brugge op, de voorloper van het huidige Gruuthusemuseum. Samen met Gezelle stichtte hij 'Rond den Heerd' (1865) maar zette de samenwerking stop op 26/05/1866. Hij schreef talrijke artikels en bijdragen tegen betaling. In 1863 ging hij als vertegenwoordiger werken voor de firma Chance Brothers Glass Works in Birmingham. Hij leverde o.m. glas aan Jean Bethune en Samuel Coucke. In 1872 werd hij verbonden aan het South-Kensington Museum en belast met het catalogiseren van Nederlandse kunstvoorwerpen. Op 03/08/1878 verliet hij Brugge en vestigde zich te Clapham, Londen. Hij importeerde er o.m. liturgische boeken voor de uitgevers Desclée de Brouwer (1883-1885). In 1890 werd hij conservator van de National Art Library in South-Kensington maar werd in 1897 tot ontslag gedwongen. In 1899 organiseerde hij in de New Gallery te Londen een tentoonstelling over de Vlaamse Primitieven, gevolgd door een grote tentoonstelling in Brugge in 1902. Enkele belangrijke werken: 'Guide book for Belgium', 'Aix-la-Chapelle and Cologne' (1858), 'Bruges et ses environs' (1862), 'Hans Memlinc' (1865), 'Bibliographia Liturgica' (1886), 'Analecta Liturgica' (1889), 'Bookbindings in the National Art Gallery' (1898), 'Hubert and John van Eyck' (1908).
Links[odis], [wikipedia], [dbnl]
Relatie tot Gezellecorrespondent; vriend; Rond den Heerd; buitenlands erelid van de Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde
BronnenB. De Leeuw, P. De Wilde, K. Verbeke, e.a., De briefwisseling van Guido Gezelle met de Engelsen. 1854-1899. Gent: Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, 1991, dl.III

Briefontvanger

NaamGezelle, Guido; Loquela; Spoker
Datums° Brugge, 01/05/1830 - ✝ Brugge, 27/11/1899
GeslachtMannelijk
Beroeppriester; leraar; onderpastoor; dichter; taalgeleerde; vertaler; publicist
BioGuido Gezelle werd geboren in Brugge. Na zijn collegejaren en priesterstudies (priesterwijding te Brugge op 10/06/1854), werd hij in 1854 leraar aan het kleinseminarie te Roeselare. Gezelle gaf er onder meer talen, begeleidde de vrij uitgebreide kolonie buitenlandse leerlingen, vooral Engelsen, en kreeg tijdens twee schooljaren (1857-1859) een opdracht als leraar in de poësis. In 1865 werd Gezelle onderpastoor van de St.-Walburgaparochie te Brugge. Naast zijn druk pastoraal werk was hij bijzonder actief in het katholieke ultramontaanse persoffensief tegen de secularisering van het openbare leven in België en als vulgarisator in het culturele weekblad Rond den Heerd. In 1872 werd Gezelle overgeplaatst naar de O.-L.-Vrouwparochie te Kortrijk. Gedragen door een sympathiserende vriendenkring werd hij er de gelegenheidsdichter bij uitstek. Gaandeweg keerde hij er ook terug naar zijn oorspronkelijke postromantische en religieus geïnspireerde interesse voor de volkstaal en de poëzie. De taalkundige studie resulteerde vooral in een lexicografische verzameling van niet opgetekende woorden uit de volkstaal (Gezelles ‘Woordentas’ en het tijdschrift Loquela, vanaf 1881), waarmee ook hij het Zuid-Nederlands verdedigde binnen de ontwikkeling van de gestandaardiseerde Nederlandse cultuurtaal. Die filologische bedrijvigheid leidde bij Gezelle uiteindelijk ook tot een vernieuwde aandacht voor zijn eigen creatief werk, zowel vertaling (Longfellows Hiawatha) als oorspronkelijke poëzie. In 1889 werd hij directeur van een kleine Franse zustergemeenschap die zich in Kortrijk vestigde. Hij was een tijdje ambteloos. Dit liet hem toe zich op zijn schrijf- en studiewerk te concentreren. Het resultaat was o. m. de publicatie van twee poëziebundels, Tijdkrans (1893) en Rijmsnoer (1897), die, vooral in het laatste geval, qua vormgeving en originaliteit superieur van gehalte zijn. Om die authentieke en originele lyriek werd hij door H. Verriest, P. de Mont en vooral door Van Nu en Straks als een voorloper van de moderne Nederlandse poëzie beschouwd. Ook later eerden Nederlandse dichters, zoals Paul van Ostaijen en recenter, Christine D’haen, Gezelle als de meest creatieve en vernieuwende Nederlandse dichter in Vlaanderen. In 1899 werd Gezelle naar Brugge teruggeroepen om zich te wijden aan de vertaling van een theologisch werk van zijn bisschop (Waffelaerts Meditationes Theologicae). Hij verbleef nu in het Engels Klooster van Kanonikessen, waar hij echter vrij vlug en onverwachts stierf op 27 november 1899. Hij liet nog een verzameling uitzonderlijke gedichten na die in 1901 postuum als zijn Laatste Verzen werden gepubliceerd.
Links[odis], [wikipedia], [dbnl]

Plaats van verzending

NaamBrugge
GemeenteBrugge

Naam - persoon

NaamAlberdingk Thijm, Josephus Albertus; Egbertus Negovagus.
Datums° Amsterdam, 13/08/1820 - ✝ Amsterdam, 17/03/1889
GeslachtMannelijk
Beroephoogleraar; dichter; auteur; kunstcriticus; uitgever
VerblijfplaatsNederland
BioJozef Alberdingk Thijm was de oudste zoon van Joannes Alberdingk, koopman in Amsterdam, en Catharina Thijm. De twee familienamen werden bij KB van 20/01/1834 samengevoegd. Aanvankelijk kocht Alberdingk Thijms vader voor hem een handelszaak van koloniale voedingswaren. In 1851 nam Joseph het initiatief voor de Volks-Almanak voor Nederlandsche Katholieken (1852-1888) en in 1855 stichtte hij het tijdschrift Dietsche Warande, waarin hij zelf ook publiceerde onder verschillende pseudoniemen. In beide tijdschriften en uit zijn contacten met Gezelle blijkt zijn interesse voor Vlaanderen, hoewel hij van België niet hield. De eerste contacten met Gezelle startten in de Roeselaarse periode: in 1855 waren ze beiden corresponderende leden van het Leuvense genootschap Met Tyd en Vlyt. In 1863 nam hij de drukkerij Van Langenhuysen over en werd hij de uitgever van het katholieke dagblad De Tijd. Op 04/12/1876 werd hij hoogleraar in de kunstgeschiedenis en esthetica aan de rijksacademie voor beeldende kunsten te Amsterdam. Hij werd samen met Gezelle in 1887 eredoctor aan de Leuvense universiteit en in datzelfde jaar ook buitenlands erelid van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde. Als auteur schreef hij ook gedichten en historische novellen.
Links[wikipedia]
Relatie tot Gezellecorrespondent; buitenlands erelid van de Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde
BronnenB. De Leeuw, P. De Wilde, K. Verbeke, e.a., De briefwisseling van Guido Gezelle met de Engelsen. 1854-1899. Gent: Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, 1991, dl.III
NaamBuckley, Michael Joseph
Datums° Cahir, Tipperary, 1837 - ✝ Youghal, 02/08/1905
GeslachtMannelijk
Beroepleraar; antiquair; zaakvoerder; ontwerper van religieuze meubelen
VerblijfplaatsIerland
BioMichael Buckley werd geboren in 1837 in Cahir, Tipperary als de zoon van John George Buckley. Zijn Hij vestigde zich in de Minderbroedersstraat 8, later 7 te Brugge. Uit de brieven blijkt dat hij leerling was aan het kleinseminarie te Roeselare voor het schooljaar 1857-1858 hoewel hij nergens in de Palmares vermeld wordt, maar wel in het Grand Livre Internat. In 1858 vinden we hem terug bij de jozefieten te Geraardsbergen en in april 1861 schrijft hij vanuit Tienen waar hij leraar is in het St.-Stanislascollege. Dan brengt hij een jaar door in het Drievuldigheidscollege te Leuven, een bijhuis van de jozefieten, van oktober 1861 tot juli 1862. Na een kort verblijf te Brugge gaat hij dan naar Château de Magery, Sibret, Province de Luxembourg, waar hij meehelpt aan een of ander godvruchtig werk o.l.v. Count de Rochepaule. Met het oog op een eventuele priesteropleiding ging hij naar het St.-Jozefscollege te Tielt. Zijn verblijf daar wordt betaald door Elga Robinson, vrouw van Arthur Robinson. Ook was hij bevriend met zijn neef Cuthbert Robinson en wilde hij naar zijn voorbeeld binnentreden in de orde van Manning, the Oblates of St. Charles. In januari 1865 schrijft hij vanuit Vigan en vraagt hij Gezelle hem terug te halen naar Tielt waar hij leraar Engels zou kunnen zijn en tevens zou kunnen verder studeren. Hij verbleef ook enige tijd in Portugal. Buckley was een fervent aanhanger van de neogotische beweging en hij stichtte samen met Adolf Duclos, Antoine Neurath en Louis Grossé in maart 1864 de Heilige Beeldekensgilde te Brugge. In 1881 werd hij partner in de firma Cox & Buckley voor religieuze kunst in Londen. Buckley en zijn firma maakten ook glasramen voor kerken. In de volkstelling van 1891 staat hij ingeschreven als vrijgezel, wonend als huurder in Buckingham Street, 17 Londen. Na het failliet van de firma Cox & Buckley verhuisde hij naar Ierland, waar hij in Youghal een glas- en metaalatelier, 'Decorative Arts Guild of Youghal', oprichtte. Hij was er lid van de 'Cork Historical and Archaeological Society'. Verder was hij ook een ontwerper en vertegenwoordiger van de Brugse kunstgilde. In het jaar van zijn overlijden zou hij Belgische kunstenaars naar Youghal halen. Hij stierf op 2 augustus 1905 in zijn huis, Montmorenci, Youghal en hij werd begraven op het kerkhof van North Abbey, Youghal. Hij leverde ook bijdragen aan diverse kunsttijdschriften en hij schreef ook in de "Waterford Journal" (1903) over het verleden van zijn vader John George Buckley die als jonge man, als passagier op een schip naar een familielid in Newfoundland samen met de bemanning was gevangen genomen door een Franse kaper en enige tijd in Frankrijk gevangen zat en er nadien ook geruime tijd in vrijheid verbleef.
Relatie tot Gezellecorrespondent
BronnenB. De Leeuw, P. De Wilde, K. Verbeke, e.a., De briefwisseling van Guido Gezelle met de Engelsen. 1854-1899. Gent: Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, 1991, dl.III; Some past members of our Society (with portraits) Author: J. C. Journal of the Cork Historical and Archaeological Society, 1907, Vol. 13, No 75, page(s) 144-146; https://www.dia.ie/architects/view/747/BUCKLEY%2C+MICHAEL+JOSEPH+CUNNINGHAM+%2A ; https://www.findagrave.com/memorial/183826712/michael-joseph_g-buckley ;
NaamDe Stoop, Johan; Jan
Datums° Brugge, 07/02/1824 - ✝ Roeselare, 30/10/1898
GeslachtMannelijk
Beroepcomponist; dirigent; pianist; organist; koorleider
BioJohan De Stoop was een componist en pianist-organist te Brugge en vernieuwer van de (Gregoriaanse) kerkmuziek. Hij was koorleider van de Société Royale des Choeurs te Brugge. Vanaf het schooljaar 1856-1857 werd hij muziekleraar aan het kleinseminarie te Roeselare en bleef dit tot 1885. Hij schreef The eight Gregorian Tones, uitgegeven in Londen (1855), Nederlandse vertaling (Roeselare): Liber Canticorum of Gezangen der acht Kerkelijke Grondtoonen samenbindend gemaakt na het toonstelsel van Sint Gregorius en gezet op vier stempartien. Hij was een kenner van de religieuze muziek uit de middeleeuwen, orgelist en muziekleraar van leerlingen van Gezelle. Heeft veel gedichten van Gezelle op muziek gezet en was een muzikale vriend en animator. Hij was ook een muzikale medewerker van Gezelle in de richting van de neogotiek. Hij schreef muziek op teksten van Albrecht Rodenbach (vertalingen van liederenschat van Schubert en Schumann en van Wagner).
Links[wikipedia]
Relatie tot Gezellegedichten van Gezelle op muziek; vriend; correspondent
Bronnen https://www.svm.be/content/de-stoop-johan ; https://nevb.be/wiki/De_Stoop,_Johan_F.J.
NaamGezelle, Guido; Loquela; Spoker
Datums° Brugge, 01/05/1830 - ✝ Brugge, 27/11/1899
GeslachtMannelijk
Beroeppriester; leraar; onderpastoor; dichter; taalgeleerde; vertaler; publicist
BioGuido Gezelle werd geboren in Brugge. Na zijn collegejaren en priesterstudies (priesterwijding te Brugge op 10/06/1854), werd hij in 1854 leraar aan het kleinseminarie te Roeselare. Gezelle gaf er onder meer talen, begeleidde de vrij uitgebreide kolonie buitenlandse leerlingen, vooral Engelsen, en kreeg tijdens twee schooljaren (1857-1859) een opdracht als leraar in de poësis. In 1865 werd Gezelle onderpastoor van de St.-Walburgaparochie te Brugge. Naast zijn druk pastoraal werk was hij bijzonder actief in het katholieke ultramontaanse persoffensief tegen de secularisering van het openbare leven in België en als vulgarisator in het culturele weekblad Rond den Heerd. In 1872 werd Gezelle overgeplaatst naar de O.-L.-Vrouwparochie te Kortrijk. Gedragen door een sympathiserende vriendenkring werd hij er de gelegenheidsdichter bij uitstek. Gaandeweg keerde hij er ook terug naar zijn oorspronkelijke postromantische en religieus geïnspireerde interesse voor de volkstaal en de poëzie. De taalkundige studie resulteerde vooral in een lexicografische verzameling van niet opgetekende woorden uit de volkstaal (Gezelles ‘Woordentas’ en het tijdschrift Loquela, vanaf 1881), waarmee ook hij het Zuid-Nederlands verdedigde binnen de ontwikkeling van de gestandaardiseerde Nederlandse cultuurtaal. Die filologische bedrijvigheid leidde bij Gezelle uiteindelijk ook tot een vernieuwde aandacht voor zijn eigen creatief werk, zowel vertaling (Longfellows Hiawatha) als oorspronkelijke poëzie. In 1889 werd hij directeur van een kleine Franse zustergemeenschap die zich in Kortrijk vestigde. Hij was een tijdje ambteloos. Dit liet hem toe zich op zijn schrijf- en studiewerk te concentreren. Het resultaat was o. m. de publicatie van twee poëziebundels, Tijdkrans (1893) en Rijmsnoer (1897), die, vooral in het laatste geval, qua vormgeving en originaliteit superieur van gehalte zijn. Om die authentieke en originele lyriek werd hij door H. Verriest, P. de Mont en vooral door Van Nu en Straks als een voorloper van de moderne Nederlandse poëzie beschouwd. Ook later eerden Nederlandse dichters, zoals Paul van Ostaijen en recenter, Christine D’haen, Gezelle als de meest creatieve en vernieuwende Nederlandse dichter in Vlaanderen. In 1899 werd Gezelle naar Brugge teruggeroepen om zich te wijden aan de vertaling van een theologisch werk van zijn bisschop (Waffelaerts Meditationes Theologicae). Hij verbleef nu in het Engels Klooster van Kanonikessen, waar hij echter vrij vlug en onverwachts stierf op 27 november 1899. Hij liet nog een verzameling uitzonderlijke gedichten na die in 1901 postuum als zijn Laatste Verzen werden gepubliceerd.
Links[odis], [wikipedia], [dbnl]
NaamGrossé, Louis
Datums° Brugge, 04/02/1811 - ✝ Brugge, 14/08/1899
GeslachtMannelijk
Beroepgoudborduurder; zijdekweker
BioDe ouders van Louis Grossé hadden een galonhandel in Brugge. Grossé studeerde in die stad aan de Academie en verbleef daarna in Lyon (ca. 1829-1833), waar hij het beroep van galonwever leerde. Na zijn terugkeer nam hij actief deel aan het culturele en politieke leven in Brugge. Zo was hij bestuurder van de Academie, stichtte met o.a. Guido Gezelle en Adolf Duclos de Heilig Beeldekensgilde en werd lid van de Société Archéologique de Bruges, opgericht door o.a. Gezelle en Weale. Hij startte in 1843 een handel in galons en zwarte zijde op het Stevinplein. Daarnaast was hij goudborduurder en maker van lithurgische gewaden. Hij leerde verschillende vertegenwoordigers van de Engelse neogotiek kennen (A.W. Pugin, E.W. Pugin, W.H.J. Weale, T.H. King) en paste deze stijl met succes toe op zijn werk. Hij was gehuwd met Coleta Coucke, zus van Samuel Coucke, met wie hij dertien kinderen kreeg.
Links[odis], [wikipedia]
NaamHuys, Victor; Huus; Felix
Datums° Geluwe, 17/06/1829 - ✝ Zillebeke, 09/01/1905
GeslachtMannelijk
Beroeppastoor; onderpastoor; leraar
BioVictor Leo Huys werd op 17 juni 1829 te Geluwe geboren als zoon van Ivo Huys (1792-1875), smid, en Isabella-Clara Ghesquiere (1792-1867). Na zijn middelbare studies aan het college van Menen, studeerde hij samen met Gezelle aan het grootseminarie te Brugge. Ze raakten bevriend en werden op dezelfde dag, 10 juni 1854, tot priester gewijd in de St.-Salvatorkathedraal. Ook waren ze een tijdlang collega’s aan het Kleinseminarie van Roeselare, waar Victor in september 1853 als leraar gestart was. Dit zou hij nog doen tot 1862. In deze periode ontpopte hij zich ook tot begenadigd schrijver: vanaf 25 april 1857 schreef hij in de Standaerd van Vlaenderen een reeks Bakeland-legenden, die in 1860 ook als boek werden gepubliceerd onder de titel ‘Baekeland, of de Rooversbende van ’t Vrybusch. West-Vlaemsche Legenden’. In 1861 volgde de publicatie van ‘De legenden van Sinte Franciscus van Assizië’, waaraan Gezelle had bijgedragen. In 1862 werd Victor Huys benoemd tot onderpastoor te Wervik, waar hij bleef tot aan zijn overplaatsing naar Zillebeke in 1874. Daar werd hij pastoor en kreeg hij vanaf 1878 hulp van Jozef Gezelle als onderpastoor. Met de steun van baron de Vinck richtte hij in Zillebeke een katholieke school op. Ook publiceerde hij nog ‘Spiegel der Jonkheid’ en een werkje over de heilige Catharina, patroonheilige van zijn parochie. Na er dertig jaar pastoor geweest te zijn, overleed hij op 9 januari 1905.
Links[odis], [dbnl]
Relatie tot Gezellecorrespondent; lid van de Gilde van Sinte-Luitgaarde; medeseminarist; collega
BronnenB. De Leeuw, P. De Wilde, K. Verbeke, e.a., De briefwisseling van Guido Gezelle met de Engelsen. 1854-1899. Gent: Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, 1991, dl.III; https://schrijversgewijs.be/schrijvers/huys-victor-l/; https://nl.geneanet.org/;
NaamMalou, Joannes Baptista
Datums° leper, 30/06/1809 - ✝ Brugge, 23/03/1864
GeslachtMannelijk
Beroeppriester; hoogleraar; bibliothecaris; ere-kanunnik; bisschop
BioJean-Baptiste (Joannes) Malou was de zoon van Joannes-Baptista Malou, handelaar, en Maria-Theresia-Xaveria Van den Peereboom. Hij werd tot priester gewijd te Rome op 02/11/1834. Op 06/05/1835 werd hij doctor in de theologie en in oktober 1837 hoogleraar dogmatische godgeleerdheid te Leuven. Vanaf 1838 was hij ook bibliothecaris van de universiteit. Op 09/09/1840 werd hij erekanunnik van de kathedraal te Brugge. Op 11/12/1848 werd hij tot bisschop van Brugge benoemd, hoewel er enig verzet was wegens zijn ultramontanisme. Op 01/10/1849 werd hij tot bisschop van Brugge gewijd. Hij bleef dit tot aan zijn dood. In 1854 wijdde hij Gezelle tot priester. Hij benoemde Gezelle tot leraar te Roeselare en riep hem naar Brugge om het Engels college te leiden en daarna te doceren aan het Engels Seminarie.
Links[odis], [wikipedia]
Relatie tot Gezellecorrespondent
BronnenB. De Leeuw, P. De Wilde, K. Verbeke, e.a., De briefwisseling van Guido Gezelle met de Engelsen. 1854-1899. Gent: Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, 1991, dl.III
NaamWalton, Helena Amelia; Weale, Helena
Datums° Londen, 1838 - ✝ 1921
GeslachtVrouwelijk
VerblijfplaatsEngeland
BioHelena Walton werd geboren in 1838 in Bishop’s Gate te Londen als dochter van kleermaker Cornelius Walton en Honora Cronin (1813-1860), beiden geboren in Ierland. Cornelius Walton en Honora Cronin waren in maart 1837 gehuwd in St. Botolph’s, Aldgate te Londen. Er kwamen nog vier kinderen: Cornelius Walton jr (1836-1873), Mary Anne Walton (1839-1904), William Walton (1842-1912) en Hannah Walton (°1849). Helena huwde zelf op 30 augustus 1854 met W.H. James Weale in St. John's te Islington. In 1854 kwamen ze naar Brugge waar ze zich in 1857 definitief vestigde. In die periode had ze Guido Gezelle als haar biechtvader. Ze schreef hem brieven, waaruit een opmerkelijke mate van intimiteit blijkt. Het gezin kreeg 11 kinderen. In de jaren '70 keerde ze met haar gezin naar Engeland terug.
Relatie tot Gezellecorrespondent
BronnenB. De Leeuw, P. De Wilde, K. Verbeke, e.a., De briefwisseling van Guido Gezelle met de Engelsen. 1854-1899. Gent: Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, 1991, dl.III
NaamWeale, William Henry James; Francis Mary of the Angels
Datums° St. Marylebone, Londen, 08/03/1832 - ✝ Clapham, Londen, 26/04/1917
GeslachtMannelijk
Beroepkunsthistoricus; conservator; auteur
VerblijfplaatsEngeland
BioWilliam Henry James Weale studeerde Grieks, Hebreeuws, geschiedenis en theologie aan King's College, Londen (1843-1848). Hij kwam in contact met Frederick Oakeley, kapelaan van St. George's Southwark en bekeerde zich onder zijn impuls op 09/02/1849 tot de Rooms-Katholieke Kerk. Oakeley werd pastoor te St. John, Islington en deed een beroep op James om een kloostergemeenschap te stichten. Weale was toen brother Francis Mary of the Angels. Met een groepje bekeerlingen kwam hij voor de eerste keer naar Brugge voor de bisschopswijding van Mgr. Malou. Hij reisde doorheen België. Vervolgens was hij een korte tijd ambtenaar, en gaf daarna les aan een school voor arme Ierse kinderen. Wegens het afranselen van een leerling werd hij veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden. Hij vertrok op een lange reis door Europa waardoor zijn interesse voor de middeleeuwen en kunst werd opgewekt. Op 30/08/1854 huwde hij met Helena Amelia Walton. Ze kregen 11 kinderen. In december 1854 kwam hij naar Brugge, waar hij zich in 1857 definitief vestigde. Hij maakte kennis met de gebroeders Bethune, de architect Brangwyn en King, belangrijke vertegenwoordigers van de christelijke kunst en bouwstijl in Vlaanderen. Weale bestudeerde de kunst en de liturgie van de middeleeuwen. Hij ontdekte verloren kunstwerken en identificeerde schilders. Hij was lid van de Commission royale d'art et d'archéologie (1860) en briefwisselend lid van de Belgische Koninklijke Commissie voor monumenten (1861). In 1863 was hij ook de stichter van de Gilde van Sint-Thomas en Sint-Lucas die de studie van de oude christelijke kunst ging stimuleren. Hij was ook medestichter en de eerste conservator van de Société Archéologique. Deze vereniging richtte het eerste historische museum van Brugge op, de voorloper van het huidige Gruuthusemuseum. Samen met Gezelle stichtte hij 'Rond den Heerd' (1865) maar zette de samenwerking stop op 26/05/1866. Hij schreef talrijke artikels en bijdragen tegen betaling. In 1863 ging hij als vertegenwoordiger werken voor de firma Chance Brothers Glass Works in Birmingham. Hij leverde o.m. glas aan Jean Bethune en Samuel Coucke. In 1872 werd hij verbonden aan het South-Kensington Museum en belast met het catalogiseren van Nederlandse kunstvoorwerpen. Op 03/08/1878 verliet hij Brugge en vestigde zich te Clapham, Londen. Hij importeerde er o.m. liturgische boeken voor de uitgevers Desclée de Brouwer (1883-1885). In 1890 werd hij conservator van de National Art Library in South-Kensington maar werd in 1897 tot ontslag gedwongen. In 1899 organiseerde hij in de New Gallery te Londen een tentoonstelling over de Vlaamse Primitieven, gevolgd door een grote tentoonstelling in Brugge in 1902. Enkele belangrijke werken: 'Guide book for Belgium', 'Aix-la-Chapelle and Cologne' (1858), 'Bruges et ses environs' (1862), 'Hans Memlinc' (1865), 'Bibliographia Liturgica' (1886), 'Analecta Liturgica' (1889), 'Bookbindings in the National Art Gallery' (1898), 'Hubert and John van Eyck' (1908).
Links[odis], [wikipedia], [dbnl]
Relatie tot Gezellecorrespondent; vriend; Rond den Heerd; buitenlands erelid van de Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde
BronnenB. De Leeuw, P. De Wilde, K. Verbeke, e.a., De briefwisseling van Guido Gezelle met de Engelsen. 1854-1899. Gent: Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, 1991, dl.III
NaamDe Boosere; Booser
GeslachtMannelijk
BioTransportfirma "voerman" in opdracht van bisdom (?) Komt voor in brieven van Van de Putte (Kortrijk) en Van Hove (Roeselare) misschien is de firma van Ardooie (?).
NaamWillaert, Joseph
Datums° Brugge, 15/08/1812 - ✝ Brugge, 10/06/1879
GeslachtMannelijk
Beroepdeurwaarder
BioDeurwaarder Willaert, met kantoor in de Hoogstraat in Brugge, staat vermeld bij de aankondiging van de verkoop van Thomas Harper Kings inboedel, in de "Gazette van Brugge", 11/02/1860.

Naam - plaats

NaamBrugge
GemeenteBrugge

Titel - ander werk

TitelBakelandt, of De rooversbende van 't Vrijbusch. West-Vlaamsche legenden
AuteurHuys, Victor Leo
Datum[1860]
PlaatsIeper
UitgeverCallewaert-De Meulenaere

Titel04/04/1860, Brugge, William Henry James Weale aan [Guido Gezelle]
EditeurInge Geysen; Universiteit Antwerpen
Wetenschappelijke leidingEls Depuydt
Partners Openbare Bibliotheek Brugge (Guido Gezellearchief); Centrum voor Teksteditie en Bronnenstudie (Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal en Letteren); Instituut voor de Studie van de Letterkunde in de Lage Landen (ISLN) (Piet Couttenier, Universiteit Antwerpen); Guido Gezellegenootschap
UitgeverGuido Gezellearchief, KANTL/CTB
Plaats van uitgaveBrugge, Gent
Publicatiedatum2023
Beschikbaarheid Teksten en afbeeldingen beschikbaar onder een Creative Commons Naamsvermelding - Niet Commercieel licentie.
DisclaimerDe editie van de Guido Gezellecorrespondentie is het resultaat van een samenwerkingsproject met vrijwilligers. De databank is in opbouw, aanvullingen en opmerkingen kunnen gemeld worden aan els.depuydt@brugge.be.
Meer informatie over het vrijwilligersproject is te vinden op gezelle.be.
CiterenEen brief kan worden geciteerd als:
[Naam van editeur(s)], [briefschrijver aan briefontvanger, plaats, datum]. In: GezelleBrOn, Wetenschappelijke editie van de correspondentie van Guido Gezelle. [publicatiedatum] Available from World Wide Web: [link].
VerzenderWeale, William Henry James
Ontvanger[Gezelle, Guido]
Verzendingsdatum04/04/1860
VerzendingsplaatsBrugge (Brugge)
AnnotatieBriefversie van datering: Mercredi de Paques 1860 (pasen in 1860 = 08/04/1860); adressaat gereconstrueerd op basis van de aanhef.
Gepubliceerd inDe briefwisseling van Guido Gezelle met de Engelsen 1854-1899 / door B. De Leeuw, P. De Wilde, K. Verbeke, (o.l.v.) A. Deprez. - Gent : Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, 1991, dl.I, p.179-180 ; De briefwisseling van Guido Gezelle in het kader van de neogotiek. / door Caroline De Dycker. - Gent : Rijksuniversiteit Gent, 1984, dl. 1, p.71-72
Fysieke bijzonderheden
Drager enkel vel, 211x134
wit
papiersoort: 2 zijden beschreven, inkt
Staat volledig
Vormelijke bijzonderheden papiermerk: angoulème
Bewaargegevens
LandBelgië
PlaatsBrugge
BewaarplaatsGuido Gezellearchief
ID Gezellearchief3998
Bibliotheekrecordhttps://brugge.bibliotheek.be/detail/?itemid=|library/v/obbrugge/gezelle|10287
Inhoud
IncipitThe Triptych is at length completed; I will
Tekstsoortbrief
TalenEngels; Frans
De tekst werd diplomatisch getranscribeerd, en aangevuld met een editoriale laag.
De oorspronkelijke tekst werd ongewijzigd getranscribeerd; alleen typografische regeleindes en afbrekingstekens, en niet-betekenisvolle witruimte werden genormaliseerd.
Auteursingrepen in de tekst (toevoegingen, schrappingen), en latere redactie-ingrepen (schrappingen, toevoegingen, taalkundige notities) door de lezer werden overgenomen en expliciet gemarkeerd.
Voor een aantal tekstfenomenen werden naast de oorspronkelijke vorm ook editeursingrepen opgenomen in de transcriptie: oplossingen voor niet-gangbare afkortingen en correcties voor manifeste fouten. Daarnaast bevat de transcriptie editeursingrepen ter verbetering van de leesbaarheid (toevoegingen, reconstructies) of ter motivering van transcriptie-beslissingen (aanduiding van onzekere lezingen, weglating van onleesbare tekst). Alle editeursingrepen worden expliciet gemarkeerd.