Gelief in mijnen naam den Heer Dr Soenens te bedanken voor zijne verhandeling[1] over Palfijn, mij zoo bereidwillig & ongevraagd medegedeeld, en hem te zeggen, dat ik Cesar geven zal, wat Cesar[2] toekomt. Hij zal evenwel begrijpen, dat het mij volstrekt onmogelijk is, eene zoo uitvoerige biographie mede te deelen, want dan zou ik evenveel moeten doen voor de andere beroemdheden van Kortrijk, en ik liep tot 8 of 9 boekdeelen, waarvoor ik terug schrik.
Mijn Geschiedenis van Kortrijk moet niemand bevallen, aangezien niemand daarover eén woordeke rept.... De Patrie & de Bien public hebben ieder een exemplaar ontvangen, maar zwijgen, dat ze zweeten[3] Sedert vier maanden aarzel ik, om 't werk voort te zetten[4] want ik kan bewijzen, dat ik er mijne beurs aan scheur, niettegenstaande de milde bijdrage van de gemeente. Ik mag zeggen, dat ik werk ter eere van den "Koning van Pruisen"[5] en dat is mij dubbel leed! —
Gij vraagt mij, eerw. confrater, of ik niet bevreesd ben voor het geweldig steken van de Gentsche zon[6] Ja wel, zoo een beetje, maar ik ben voorzichtig, zelfs des avonds, want men heeft mij tusschen vier oogen verzekerd, dat men een middel zoekt om ze, bij mirakel, 's avonds ook eens op mijn hoofd te laten schijnen.... God betere 't!