Voor eenige dagen ontving ik, met de post uit Rousselaere mij toegezonden, No 4[1] van 't tijdschrift Loquela. Ik vermoed dat dit het maandschrift is, over 't welk Gij mij voor eenigen tijd geschreven hebt - dat Gij ook d'opsteller daarvan zijt, en dat ik de toezending daarvan aan uwe vriendelike goedgunstigheid te danken hebbe. Indien deze mijn vooronderstellingen waarheid zijn, dan dank ik U bij dezen ten vriendeliksten voor uw welkom en op hoogen prijs door mij geschat geschenk. Ook betuig ik U dan mijn ongeveinsde instemming met dit uw werk, en breng volgeerne den meesten lof aan uwe geleerdheid, zoo wel als aan de welaangename wijzep2waarop Gij zulken uit zijn aard drooge stoffe te behandelen weet. Uw verhandeling[2] over "gans" is een meesterstuk. - Ik houde mij dan ook bijzonder bij U aanbevolen voor de volgende nummers van uw "Loquela", zoo uwe vriendelikheid mij die zou willen toezenden.
Veroorlooft Gij me, 'n kleine aanmerking te maken? Ei ja doch? Met uw welnemen dan:
De geslachtsnamen Goesins, Goesens en Goosens, die, nevens Goossen en Goossens ook hier in 't noorden voorkomen, en hebben, naar mijn bescheiden meening, met "Goes = gans" gaar[3] niets te maken. Neen - maar 't zijn patronymika[4] van den oud-nederlandsschen mansnaam Goossen, Gosen. En deze is op zijn beurt weer een verbastering, een afslijting van den vollen, oudnederlandschen naam Gosewijn, Gosewyn, Goswin, Godswin - 't is te zeggen God's vriend. De vormen Gozewijn en Goossen zijn hier nog als mans-p3namen (doopnamen) in gebruik.[5]
Op 't adres, waarin mij "Loquela” gezonden werd, stond "Amsterdam" als mijn woonplaats aangegeven, in plaats van "Haarlem." 'T is nog als een wonder, dat het toch te recht gekomen is; dat kwam omdat er "kleine Houtweg" bij vermeld stond. Zulk een weg en is te Amsterdam niet, en dat er een te Haarlem is, schijnt men ten postbureele te Amsterdam geweten te hebben - en daardoor kwam de zende nog in de bestemde handen.