18/03/1882, Haarlem, Johan Winkler aan [Guido Gezelle] Winkler, Johan Sofie Meneve Universiteit Antwerpen Els Depuydt Openbare Bibliotheek Brugge (Guido Gezellearchief) Centrum voor Teksteditie en Bronnenstudie (Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal en Letteren) Instituut voor de Studie van de Letterkunde in de Lage Landen (ISLN) (Piet Couttenier, Universiteit Antwerpen) Guido Gezellegenootschap Guido Gezellearchief Brugge KANTL/CTB Gent 2023

Teksten en afbeeldingen beschikbaar onder een Creative Commons Naamsvermelding - Niet Commercieel licentie.

België Brugge Guido Gezellearchief 5236 11538 'T is my een eere dat ik U dezen

dubbel vel en enkel vel, 206x131

wit

papiersoort: 6 zijden beschreven, inkt

volledig

op zijde 1 links in de bovenrand: Aan G. Gezelle (inkt, hand P.A.)

De briefwisseling tussen Guido Gezelle en Johan Winkler. Deel 1: Inleiding en brieven (1881-1883) / door Dries Gevaert. - Gent : onuitgegeven licentieverhandeling, (academiejaar 1983-1984), p.51

De briefwisseling van Guido Gezelle.

De tekst werd diplomatisch getranscribeerd, en aangevuld met een editoriale laag.

De oorspronkelijke tekst werd ongewijzigd getranscribeerd; alleen typografische regeleindes en afbrekingstekens, en niet-betekenisvolle witruimte werden genormaliseerd.

Auteursingrepen in de tekst (toevoegingen, schrappingen), en latere redactie-ingrepen (schrappingen, toevoegingen, taalkundige notities) door de lezer werden overgenomen en expliciet gemarkeerd.

Voor een aantal tekstfenomenen werden naast de oorspronkelijke vorm ook editeursingrepen opgenomen in de transcriptie: oplossingen voor niet-gangbare afkortingen en correcties voor manifeste fouten. Daarnaast bevat de transcriptie editeursingrepen ter verbetering van de leesbaarheid (toevoegingen, reconstructies) of ter motivering van transcriptie-beslissingen (aanduiding van onzekere lezingen, weglating van onleesbare tekst). Alle editeursingrepen worden expliciet gemarkeerd.

Privé-URI's met het brief prefix verwijzen naar andere brieven in de editie. De URI brief:gg.10184 verwijst bijvoorbeeld naar https://edities.kantl.be/gezelle/ed/DALF.db.gg.10184.

Privé-URI's met het record prefix verwijzen naar recordnummers in de catalogus van de Openbare Bibliotheek Brugge. De URI record:1322 verwijst bijvoorbeeld naar https://brugge.bibliotheek.be/detail/?itemid=|library/v/obbrugge/gezelle|1322.

Nederlands brief Winkler, Johan 18/03/1882 Haarlem Gezelle, Guido adressaat gereconstrueerd op basis van toegevoegde notitie 6/11538 gesigneerd: Johan Winkler 'T is my een eere dat ik U dezen Johan Winkler aan [Guido Gezelle] Haarlem 18/03/1882 4 volledig inkt 6 zijden beschreven dubbel vel en enkel vel wit gevouwen 206x131 op zijde 1 links in de bovenrand: Aan G. Gezelle (inkt, hand P.A.) dut De briefwisseling tussen Guido Gezelle en Johan Winkler. Deel 1: Inleiding en brieven (1881-1883) / door Dries Gevaert. - Gent : onuitgegeven licentieverhandeling, (academiejaar 1983-1984), p.51 adressaat gereconstrueerd op basis van toegevoegde notitie 1.2 correspondentie aan Guido Gezelle Auth:706:25 5236 GGA, Corr. I, 1882 [16,14] ; CGS, 218A Guido Gezellearchief Haarlem 18 Meert 1882 Eerweerde en hoog geachte Heer en Vriend! 'T is my een eere dat ik U dezen laatsten, schoonen naam geven durf. Durf en mag, wyl Gy zelve my alzoo voorgaat. Eerweerde Vriend! dus - Ik breng U by dezen mynen herteliksten dank voor uwen laatsten brief en voor uwe {<=brfkrt>[=briefkaarte]}, waarin ik zoo uitgebreiden antwoord mocht vinden op myne vragen aangaande 't vlaamsche ooryzer. Alles wat Ge my daarvan mededeelt, is voor my in hooge mate belangryk. Ik ben zelden weer verwonderd geweest dan juist nu by 't lezen van uwe beschryving van den ouden hoofdtooi der vlaamsche vrouwen. Dat had ik nooit kunnen denken dat in Vlaanderen het ooryzer, dat typische kenmerk van oud-germaanschen, van oud-frieschen volksaard, nog tot op d'helft dezer eeu in stand gebleven was. De metalen beugel die van oor tot oor rondom het achterhoofd der vrou<-w> sluit, en die aan d'uiteinden voorzien is van gouden knoppen die ter weerszyden van d'oogen der vrou uit haar kanten muts te voorschyn komen, is inderdaad niets anders dan het oude ooryzer, in typischen, ouden form. Merkweerdig dat de vlaamsche vrouen aan dien beugel niet den naam van ooryzer geven. Intusschen - in Zeeland (dat is op de zeeuwsche eilanden) waar alle boerinnen eveneens zulke smalle hoofdbeugeltjes onder hare mutsen dragen, is evenwel de naam ooryzer ook niet in gebruik. Die naam gaat in Holland niet verder zuidwaarts dan de Maas, ofschoon de zaak in geheel 't Overmaassche land in volle gebruik is. Wat Gy de priem noemt, namelik niet het ooryzer, maar de smalle gouden halve beugel, die dwars over 't voorhoofd loopt (links by de maagden, rechts by de vrouen in Noord-Holland), heet in Friesland en Holland de naald, voornaald, voorhaarnaald, pootheerneeld (zie bl. 21, regel drie van beneden, van myn opstel: "de kleederdracht der Friesinnen."). Maar in zeeland heet deze priem of naald, de plate (met blatende a). Alzoo naald in Friesland en Holland = plate in Zeeland = priem in Vlaanderen. Ooryzer en priem moeten niet verward worden. Wyl in Zeeland en in 't overmaasche Holland de smalle ooryzerbeugel, even als in Vlaanderen, in den onderrand van de ondermuts vastgenaaid wordt, en dus niet in 't oog blinkt, gelyk de hollandsche en friesche ooryzers wel doen, zoo is de naam daarvan verloren gegaan. De knoppen of stukken van goud, aan d'uiteinden van den beugel, die vryelik buiten de muts uitsteken, loopen echter wel in 't oog, en dus is de naam daarvan in Zeeland op den geheelen beugel, op het geheel ooryzer overgegaan: pars pro toto. Men zegt in Zeeland, althans op 't eiland Zuid-Beveland: "stikken" {<-voor t]><+in plaats van>} ooryzer. "Wat stae-je die stikken goed!" b.v. - Denkelik is het in Vlaanderen ook zóó. Een klein rond, zwart zyden mutske, rondom glad om 't {<-[x]><+h]oofd sluitende, zonder eenigen tip, dat heet nu in Friesland een tipmuts. Zulk een vlaamsche tipmuts als Gy my nu beschryft, is in geheel Friesland en Holland onbekend. De kanten floddermuts, over 't ooryzer heen, vervangt hier de plaats van de vlaamsche tipmuts. Lykwel en is 't onderscheid tusschen de {<=vl.>[=vlaamsche]} {<=tipm.>[=tipmuts]} en de {<=fr.>[=friesche]} {<=flodderm.>[=floddermuts]} niet zoo groot als het schynt. Als de {<=vl.>[=vlaamsche]} tipmuts achterste voor op het hoofd word[+t] gezet, verkeerd, met de tip achter in den nek der vrou afhangende, dan moet {<-h><+z>y>} de grootste overeenkomst met de {<=fr.>[=friesche]} {<=flodderm.>[=floddermuts]} vertoonen. Ik kan U niet genoeg zeggen hoe grooteliks ik verrast ben geweest over alles wat Ge my aangaande deze zake gemeld hebt. Ik had my namelik de vlaamsche vrouen als zoo gantsch en gaar verfranscht voorgesteld, dat er onder haar geen sprake meer was van een volkseigene kleederdracht, maar dat allen met iver "la mode de Paris" volgden. Nu ik weet, dat ze nog voor een halve eeu<-w> en korter, misschien hier en daar nog wel heden ten dage zulk een eerbare en degelike, schoone en eigene kleederdracht hadden en in eere hielden, zyn ze zeer in myne achting gerezen. En dan ooryzers in Vlaanderen! Wie had dat hier ooit kunnen denken. Onbekend maakt onbemind, zegt ons spreekwoord. Het vlaamsche volk, zoo als ik het nu meer en meer door U en andere degelike, achtbare mannen leer kennen, acht ik hoe langer hoe meer. <-hoe meer ik de> Het is jammer dat het eigenlyke volk in Noord- en Zuid-Nederland (de voornamen en grooten der wereld meen ik niet) over en weêr zoo weinig met elkander bekend is. Uit nadere bekendheid moet zonder twyfel nadere en meerdere waardeering volgen. Ik zelve ben een voorbeeld van d'onachtzaamheid die Vlamingen en Brabanders aan den eenen, Friesen en Hollanders aan den anderen kant elkander toedragen. Want ik heb zeer veel gereisd, in alle landen byna van 't beschaafde Europa en heb zeer vele steden bezocht, van Italien tot Denemarken, en ook in Asien en Afrika. Wel driemaal ben ik heen en terug geweest naar Oost-Indien, als scheepsdoctor. Maar in Vlaanderen en heb ik nog geen voet gezet; van Belgenland en ken ik maar Antwerpen en Brussel, Luik en Namen. Intusschen, ik wil die schade inhalen. Gent en Brugge en Duinkerken, en 't land daar omheen wil ik leeren kennen. Myn herte trekt me over de Schelde. Maar wanneer zal dat zyn? Ik weet het nog niet, dit jaar denkelik nog niet. Uw antwoord op myne mededeeling dat ik een geus ben met hart en ziel, deed my deugd. Ach! er zyn zoo vele Schotjes tusschen menschen en menschen; ik mag die zoo geerne omtrappen, of anders er over heen den man aan den anderen kant vriendelik groeten en den vriendenhand bieden. Maar 'k hield het voor myn plicht U te waarschuwen, wie de man was dien Gy "vriend" noemdet. Intusschen, Gy moet U ook geen verkeerde voorstelling maken. Het schynt, te oordeelen naar alles wat ik er van in de nieuwstydingen leze, dat gylieden er in Vlaanderen een feller soort geuzen op na houdt, dan wy hier zyn. Wy en kennen hier niet zoo fellen haat, zoo scherpen stryd. Neen - maar de vryheid die we voor ons zelven eischen, eischen en nemen, <+ die> gunnen, ja gunnen en geven wy ook geerne aan onze tegenparty. En anders en waren wy geen rechte vryzinnigen, maar beroerders van den gemeenen vrede des vaderlands. Ik ben uw vyand niet, eerweerde! Uw tegenstander wel in 't godsdienstige en Staatkundige; en een eerlike tegenstander, hoop ik. En is U een eerliken tegenstander niet liever dan een valschen vriend? Maar wy zullen vrienden zyn, en niet gedenken wat ons Scheidt, wel wat ons vereent! - Zoo zy't. Om nu nog eens op d'ooryzers terug te komen. Alles wat Gy aangaande deze zake nog later zoudt kunnen te weten komen, verzoek ik U my te willen meêdeelen, by gelegenheid. Al is 't nog zoo gering, voor my heeft het groote weerde. Als Gy weer eens te midden uwer verwantschap zult zyn tot Brugge, dan gedenk myner weetgierigheid nog eens, en zie eens rond of men nog heden ten dage in 't Brugsche Vrye ooryzers en priemen draagt. En moet ik die mededeeling in uwen brief alzoo opvatten, dat men ook nog in 't Land van Waes ooryzers draagt? - Te oordeelen naar de bereidwilligheid waarmede Gy myne vragen beantwoord hebt, meen ik te mogen vooronderstellen dat die ooryzer-kwestie U zelven ook niet ten eenenmale onverschillig is. Daarom, en dewyl ik geene overdrukken meer heb van het opstel138 dat ik eens over het ooryzer schreef, {<-o><+e>}n U die aan te bieden - daarom wil ik U in deze week een jaargang zenden van het tydschrift waarin dat opstel een plaats vond. Namelik te leen, myn vriend! ter lezing. Na verloop van zes weken, of eer, zal ik het weer van U terug verwachten. Ik hoop dat U dit genoegen mag doen, en dat Gy door de lezing van myn opstel, te meer overtuigd zult worden van de belangrykheid dezer ooryzer-kwestie. Hoe na, na verwant, hoe geheel {<-[x]><+éé>}n, oorspronkelik, is toch het vlaamsche, hollandsche en friesche volk. Hoe is het toch te verklaren dat wy in één hoofdpunt (althans de lieden beschouwen het als een hoofdpunt) zoo grooteliks verschillen? Ongetwyfeld is het landvolk rondom Brugge van frieschen, zoo niet van zuiveren, dan toch van gemengd frieschen stam. Dat blykt me ook {<-aangaande><+uit>} uwe mededeeling aangaande juk en emmers der brugsche melkmeiskes. Dat is ook rein friesch model en typisch {<=fr.>[=friesch]} tevens. Juist zoo geschiedt het in Holland en vooral in Friesland. Maar in Gelderland en Brabant waar het volk van frankischen en Saksischen Stam is, brengt men de melk in groote koperen kannen, op een ezelwagentje geplaatst, ter markt. Ook aan dat onderscheid, even als aan zoo vele anderen, erkent men of het volk frankisch, Saksisch of friesch is. Ge zyt Gy een scherpe opmerker, dat U deze bizonderheid ook niet ontgaan is. - Klinkt U 't woord ooryzer zoo moeilik om uit spreken? De Hollanders zeggen oor-eizer, maar wy Friesen oor-izer (de i van ici), zonder eenig bezwaar. Maar 't tongluie volk maakt het zich toch wat gemakkeliker en spreekt van iisder; ooriisder, wafeliisder, enz. Vriendeliken dank voor uw nummer van Loquela, dat al weer recht belangryk is, en door my met groote erkentelikheid voor uwen stalen iver en groote geleerdheid gelezen is. Uitpurremen140 is hier in Noord-{<=Nederl.>[=Nederland]} zeer algemeen in de volkstaal als uitpurlen in gebruik. Is dit purlen niet oorspronkelik een met borrelen dat in onze volkstaal als burrelen, burlen luidt? F{<-r><+e>}bruari heet in 't friesch Selle, Selle-moanne; en sille is in 't friesch wat drompel, drempel, dorpel in 't hollandsch is. 'T is het hoogduitsche Schwelle en tevens 't zelfde woord als de naam der (friso-saksische) stad Zwolle. Ons friesche volk meent dat Februari Selle heet, omdat men als dan als 't ware aan de drempel (sille) van 't voorjaar staat. Voor ditmaal genoeg! en misschien reeds te veel naar uwen Smaak. Zy my dus herteliken gegroet. In trouwe Uw vriend Johan Winkler. /gga_brieven/[16,14].pdf /gga_images/GGA_5236_01_01r.jpg /gga_images/thumbnail.JPG Pag. 1 /gga_images/GGA_5236_01_01v.jpg /gga_images/thumbnail.JPG Pag. 2 /gga_images/GGA_5236_01_02r.jpg /gga_images/thumbnail.JPG Pag. 3 /gga_images/GGA_5236_01_02v.jpg /gga_images/thumbnail.JPG Pag. 4 /gga_images/GGA_5236_01r.jpg /gga_images/thumbnail.JPG Pag. 1 en 4 /gga_images/GGA_5236_01v.jpg /gga_images/thumbnail.JPG Pag. 3 en 3 /gga_images/GGA_5236_02r.jpg /gga_images/thumbnail.JPG Pag. 5 /gga_images/GGA_5236_02v.jpg /gga_images/thumbnail.JPG Pag. 6 klik hier voor de volledige brieftekst https://edities.kantl.be/gezelle/ed/DALF.db.gg.11538 Winkler Johan Auth:700:111 Gezelle Guido Auth:700:1 [ ] mvass: transformation Word -- DALF mvassche: URL correction meemoo + server name
Haarlem 18 Meert 1882 Eerweerde en hoog geachte Heer en Vriend!

'T is mij een eere dat ik U dezen laatsten, schoonen naam geven durf. Durf en mag, wijl Gij zelve mij alzoo voorgaat. Eerweerde Vriend! dus - Ik breng U bij dezen mijnen herteliksten dank voor uwen laatsten brief en voor uwe brfkrt briefkaarte

Beide zijn niet aanwezig in het Guido Gezellearchief in Brugge.

, waarin ik zoo uitgebreiden antwoord mocht vinden op mijne vragen

In zijn vorige brief (08/03/1882, Haarlem) vroeg Winkler aan Gezelle om de oorijzers te beschrijven die hij als kind gezien had bij Brugse vrouwen in Sint-Kruis (brief van Guido Gezelle aan Johan Winkler, 07/03/1882, Kortrijk).

aangaande 't vlaamsche oorijzer

Onderdeel van de vrouwelijke hoofdtooi in de noordelijke provincies van Nederland en Zeeland. Oorspronkelijk werd deze metalen beugel voor rond het hoofd gebruikt om mutsen of haar op de plaats te houden, maar uiteindelijk groeide het uit tot pronkstuk. Het kreeg de naam ’oorijzer’ doordat het vaak enkel zichtbaar was ter hoogte van de oren. In de 19e eeuw was het oorijzer een kenmerkend onderdeel van de Friese streekdracht. Ook in Vlaanderen werden oorijzers gedragen, doch bescheidener, waaronder in Brugge, waar Gezelle ze opmerkte.

. Alles wat Ge mij daarvan mededeelt, is voor mij in hooge mate belangrijk. Ik ben zelden weer verwonderd geweest dan juist nu bij 't lezen van uwe beschrijving van den ouden hoofdtooi der vlaamsche vrouwen. Dat had ik nooit kunnen denken dat in Vlaanderen het oorijzer, dat typische kenmerk van oud-germaanschen, van oud-frieschen volksaard, nog tot op d'helft dezer eeu in stand gebleven was.

De metalen beugel die van oor tot oor rondom het achterhoofd der vrouw sluit, en die aan d'uiteinden voorzien is van gouden knoppen die ter weerszijden van d'oogen der vrou uit haar kanten muts te voorschijn komen, is inderdaad niets anders dan het oude oorijzer, in typischen, ouden form. Merkweerdig dat de vlaamsche vrouen aan dien beugel niet den naam van oorijzer geven. Intusschen - in Zeeland (dat is op de zeeuwsche eilanden) waar alle boerinnen eveneens zulke smalle hoofdbeugeltjes onder hare mutsen dragen, is evenwel de naam oorijzer ook niet in gebruik. Die naam gaat in Holland niet verder zuidwaarts dan de Maas, ofschoon de zaak in geheel 't Overmaassche land in volle gebruik is. Wat Gij de priem noemt, namelik niet het oorijzer, maar de smalle gouden halve beugel, die dwars over 't voorhoofd loopt (links bij de maagden, rechts bij de vrouen in Noord-Holland), heet in Friesland en Holland de naald, voornaald, voorhaarnaald, pootheerneeld (zie bl. 21, regel drie van beneden, van mijn opstel: "de kleederdracht der Friesinnen."

J. Winkler, Eenige bijzonderheden aangaande de kleederdracht der Friesinnen. In: De Vrije Fries: (1881) p. 21-22. De passage waar hiernaar verwezen wordt handelde over vrouwen in Koblenz, Duitsland, die nog dergelijke ’pootheerneelden’ droegen. Winkler verduidelijkt zelf nog in een voetnoot: "Pootheerneeld, noordhollandsche uitspraak voor poorthaarnaald. Dit woord poot of poort is oorspronkelik het oudfriesche woord porta , voorhoofd, en is in dien zin nog heden in sommige noord-hollandsche dorpen, o.a. te Andijk , bij Enkhuizen, in gebruik . Zonderling genoeg, omdat het juist tusschen Flie en Lauers reeds uitgestorven is. Maar in ' t begin dezer eeuw had in den tongval der stad Workum, potte of porte nog de beteekenis van voorhoofd." De overdruk van dit opstel is nu nog aanwezig in Gezelles handbibliotheek in het Guido Gezellearchief van de Openbare Bibliotheek Brugge (GGB 1059).

). Maar in zeeland heet deze priem of naald, de plate (met blatende a

Klank die zich situeert tussen de ’a’ en de ’e’.

). Alzoo naald in Friesland en Holland = plate in Zeeland = priem in Vlaanderen. Oorijzer en priem moeten niet verward worden. Wijl in Zeeland en in 't overmaasche Holland de smalle oorijzerbeugel, even als in Vlaanderen, in den onderrand van de ondermuts vastgenaaid wordt, en dus niet in 't oog blinkt, gelijk de hollandsche en friesche oorijzers wel doen, zoo is de naam daarvan verloren gegaan. De knoppen of stukken van goud, aan d'uiteinden van den beugel, die vrijelik buiten de muts uitsteken, loopen echter wel in 't oog, en dus is de naam daarvan in Zeeland op den geheelen beugel, op het geheel oorijzer overgegaan: pars pro toto. Men zegt in Zeeland, althans op 't eiland Zuid-Beveland: "stikken" voor t in plaats van oorijzer. "Wat stae-je die stikken goed!" b.v. - Denkelik is het in Vlaanderen ook zóó.

Een klein rond, zwart zijden mutske, rondom glad om 't h oofd sluitende, zonder eenigen tip, dat heet nu in Friesland een tipmuts. Zulk een vlaamsche tipmuts als Gij mij nu beschrijft, is in geheel Friesland en Holland onbekend. De kanten floddermuts, over 't oorijzer heen, vervangt hier de plaats van de vlaamsche tipmuts. Lijkwel en is 't onderscheid tusschen de vl. vlaamsche tipm. tipmuts en de fr. friesche flodderm. floddermuts niet zoo groot als het schijnt. Als de vl. vlaamsche tipmuts achterste voor op het hoofd wordt gezet, verkeerd, met de tip achter in den nek der vrou afhangende, dan moet h z ij de grootste overeenkomst met de fr. friesche flodderm. floddermuts vertoonen.

Ik kan U niet genoeg zeggen hoe grooteliks ik verrast ben geweest over alles wat Ge mij aangaande deze zake gemeld hebt. Ik had mij namelik de vlaamsche vrouen als zoo gantsch en gaar

helemaal, totaal

verfranscht voorgesteld, dat er onder haar geen sprake meer was van een volkseigene kleederdracht, maar dat allen met iver "la mode de Paris" volgden. Nu ik weet, dat ze nog voor een halve eeuw en korter, misschien hier en daar nog wel heden ten dage zulk een eerbare en degelike, schoone en eigene kleederdracht hadden en in eere hielden, zijn ze zeer in mijne achting gerezen. En dan oorijzers in Vlaanderen! Wie had dat hier ooit kunnen denken. Onbekend maakt onbemind, zegt ons spreekwoord. Het vlaamsche volk, zoo als ik het nu meer en meer door U en andere degelike, achtbare mannen leer kennen, acht ik hoe langer hoe meer. hoe meer ik de Het is jammer dat het eigenlijke volk in Noord- en Zuid-Nederland (de voornamen en grooten der wereld meen ik niet) over en weêr zoo weinig met elkander bekend is. Uit nadere bekendheid moet zonder twijfel nadere en meerdere waardeering volgen. Ik zelve ben een voorbeeld van d'onachtzaamheid die Vlamingen en Brabanders aan den eenen, Friesen en Hollanders aan den anderen kant elkander toedragen. Want ik heb zeer veel gereisd, in alle landen bijna van 't beschaafde Europa en heb zeer vele steden bezocht, van Italien tot Denemarken, en ook in Asien en Afrika. Wel driemaal ben ik heen en terug geweest naar Oost-Indien, als scheepsdoctor

Winklers reizen naar Java als scheepsdokter dateren van het begin van de jaren 1860, na de oproep van de Nederlandse regering om burgerdokters tijdelijk hun troepen naar Oost-Indië te laten begeleiden.

. Maar in Vlaanderen en heb ik nog geen voet gezet; van Belgenland en ken ik maar Antwerpen en Brussel, Luik en Namen. Intusschen, ik wil die schade inhalen. Gent en Brugge en Duinkerken, en 't land daar omheen wil ik leeren kennen. Mijn herte trekt me over de Schelde. Maar wanneer zal dat zijn? Ik weet het nog niet, dit jaar denkelik nog niet.

Uw antwoord op mijne mededeeling

In zijn vorige brief (08/03/1882, Haarlem) liet Winkler aan Gezelle weten dat hij een ”volbloed-Geus” was.

dat ik een geus

’Geus’ werd in de Lage Landen gebruikt als spotnaam voor een protestants persoon. De naam ontstond in de 16e eeuw en is afgeleid van het Franse scheldwoord ‘gueux‘ (armoedzaaiers, bedelaars) dat in die periode gebruikt werd om niet-Spaansgezinden aan te duiden. De niet Spaansgezinden-hebben zich het woord vervolgens toegeëigend en geherinterpreteerd als erenaam (’geuzennaam’) voor het verzet tegen de Katholieke Spanjaarden.

ben met hart en ziel, deed mij deugd. Ach! er zijn zoo vele schotjes tusschen menschen en menschen; ik mag die zoo geerne omtrappen, of anders er over heen den man aan den anderen kant vriendelik groeten en den vriendenhand bieden. Maar 'k hield het voor mijn plicht U te waarschuwen, wie de man was dien Gij "vriend" noemdet. Intusschen, Gij moet U ook geen verkeerde voorstelling maken. Het schijnt, te oordeelen naar alles wat ik er van in de nieuwstijdingen leze, dat gijlieden er in Vlaanderen een feller soort geuzen op na houdt, dan wij hier zijn. Wij en kennen hier niet zoo fellen haat, zoo scherpen strijd. Neen - maar de vrijheid die we voor ons zelven eischen, eischen en nemen, die gunnen, ja gunnen en geven wij ook geerne aan onze tegenpartij. En anders en waren wij geen rechte vrijzinnigen, maar beroerders van den gemeenen vrede des vaderlands. Ik ben uw vijand niet, eerweerde! Uw tegenstander wel in 't godsdienstige

Gezelle was katholiek.

en staatkundige; en een eerlike tegenstander, hoop ik. En is U een eerliken tegenstander niet liever dan een valschen vriend? Maar wij zullen vrienden zijn, en niet gedenken wat ons scheidt, wel wat ons vereent! - Zoo zij't. - Om nu nog eens op d'oorijzers terug te komen. Alles wat Gij aangaande deze zake nog later zoudt kunnen te weten komen, verzoek ik U mij te willen meêdeelen, bij gelegenheid. Al is 't nog zoo gering, voor mij heeft het groote weerde. Als Gij weer eens te midden uwer verwantschap zult zijn tot Brugge, dan gedenk mijner weetgierigheid nog eens, en zie eens rond of men nog heden ten dage in 't Brugsche Vrije

Het Brugse Vrije was de grootste kasselrij of het burggraafschap van het graafschap Vlaanderen en omvatte de streek rond Brugge (niet de stad zelf), begrensd door de Noordzee, de Westerschelde en de IJzer.

oorijzers en priemen draagt. En moet ik die mededeeling in uwen brief alzoo opvatten, dat men ook nog in 't Land van Waes

Het Land van Waas of Waasland is een streek in het noordoosten van de huidige provincie Oost-Vlaanderen.

oorijzers draagt? -

Te oordeelen naar de bereidwilligheid waarmede Gij mijne vragen beantwoord hebt, meen ik te mogen vooronderstellen dat die oorijzer-kwestie U zelven ook niet ten eenenmale onverschillig is. Daarom, en dewijl ik geene overdrukken meer heb van het opstel

J. Winkler, Het oorijzer. In: De oude tijd: (1871), p.139-148. In dit opstel gaf Winkler aan niet zeker te weten of het oorijzer ook in Vlaanderen werd gedragen, maar hij achtte dit wel mogelijk op basis van de algemene vaststelling dat bewoners van de Vlaamse zeekust wel vaker uiterlijke kenmerken vertonen van hun (gemengd) Friese afkomst.

dat ik eens over het oorijzer schreef, o e n U die aan te bieden - daarom wil ik U in deze week een jaargang zenden van het tijdschrift waarin dat opstel een plaats vond. Namelik te leen, mijn vriend! ter lezing. Na verloop van zes weken, of eer, zal ik het weer van U terug verwachten. Ik hoop dat U dit genoegen mag doen, en dat Gij door de lezing van mijn opstel, te meer overtuigd zult worden van de belangrijkheid dezer oorijzer-kwestie. Hoe na, na verwant, hoe geheel éé n, oorspronkelik, is toch het vlaamsche, hollandsche en friesche volk. Hoe is het toch te verklaren dat wij in één hoofdpunt (althans de lieden beschouwen het als een hoofdpunt) zoo grooteliks verschillen?

Ongetwijfeld is het landvolk rondom Brugge van frieschen, zoo niet van zuiveren, dan toch van ge- mengd frieschen stam. Dat blijkt me ook aangaande uit uwe mededeeling aangaande juk en emmers der brugsche melkmeiskes. Dat is ook rein friesch model en typisch fr. friesch tevens. Juist zoo geschiedt het in Holland en vooral in Friesland. Maar in Gelderland en Brabant waar het volk van frankischen en saksischen stam is, brengt men de melk in groote koperen kannen, op een ezelwagentje geplaatst, ter markt. Ook aan dat onderscheid, even als aan zoo vele anderen, erkent men of het volk frankisch, saksisch of friesch is. Ge zijt Gij een scherpe opmerker, dat U deze bizonderheid ook niet ontgaan is. - Klinkt U 't woord oorijzer zoo moeilik om uit spreken? De Hollanders zeggen oor-eizer, maar wij Friesen oor-izer (de i van ici), zonder eenig bezwaar. Maar 't tongluie volk maakt het zich toch wat gemakkeliker en spreekt van iisder; ooriisder, wafeliisder, enz.

Vriendeliken dank voor uw nummer van Loquela

Loquela: 1 (Lente 1882) 11

, dat al weer recht belangrijk is, en door mij met groote erkentelikheid voor uwen stalen iver en groote geleerdheid gelezen is. Uitpurremen

Het woord ’uitpurremen’ werd door Gezelle beschreven in het artikel Zantekoorn in: Loquela: 1 (Lente 1882) 11, p.84. Het betekent ”Porrewijs, bubbelwijs uitkomen”.

is hier in Noord- Nederl. Nederland zeer algemeen in de volkstaal als uitpurlen in gebruik. Is dit purlen niet oorspronkelik een met borrelen dat in onze volkstaal als burrelen, burlen luidt?

F r e bruari heet in 't friesch Selle, Selle-moanne; en sille is in 't friesch wat drompel, drempel, dorpel in 't hollandsch is. 'T is het hoogduitsche Schwelle en tevens 't zelfde woord als de naam der (friso-saksische) stad Zwolle. Ons friesche volk meent dat Februari Selle heet, omdat men als dan als 't ware aan de drempel (sille) van 't voorjaar staat.

Voor ditmaal genoeg! en misschien reeds te veel naar uwen smaak.

Zij mij dus herteliken gegroet. In trouwe Uw vriend Johan Winkler.