Teksten en afbeeldingen beschikbaar onder een Creative Commons Naamsvermelding - Niet Commercieel licentie.
dubbel vel en enkel vel, 206x131
wit
papiersoort: 6 zijden beschreven, inkt
volledig
op zijde 1 links in de bovenrand: Aan G. Gezelle (inkt, hand P.A.)
De briefwisseling van Guido Gezelle.
De tekst werd diplomatisch getranscribeerd, en aangevuld met een editoriale laag.
De oorspronkelijke tekst werd ongewijzigd getranscribeerd; alleen typografische regeleindes en afbrekingstekens, en niet-betekenisvolle witruimte werden genormaliseerd.
Auteursingrepen in de tekst (toevoegingen, schrappingen), en latere redactie-ingrepen (schrappingen, toevoegingen, taalkundige notities) door de lezer werden overgenomen en expliciet gemarkeerd.
Voor een aantal tekstfenomenen werden naast de oorspronkelijke vorm ook editeursingrepen opgenomen in de transcriptie: oplossingen voor niet-gangbare afkortingen en correcties voor manifeste fouten. Daarnaast bevat de transcriptie editeursingrepen ter verbetering van de leesbaarheid (toevoegingen, reconstructies) of ter motivering van transcriptie-beslissingen (aanduiding van onzekere lezingen, weglating van onleesbare tekst). Alle editeursingrepen worden expliciet gemarkeerd.
Privé-URI's met het
brief
prefix verwijzen naar andere brieven in de editie. De URI
brief:gg.10184
verwijst bijvoorbeeld naar
https://edities.kantl.be/gezelle/ed/DALF.db.gg.10184
.
Privé-URI's met het
record
prefix verwijzen naar recordnummers in de catalogus van de Openbare Bibliotheek Brugge. De URI
record:1322
verwijst bijvoorbeeld naar
https://brugge.bibliotheek.be/detail/?itemid=|library/v/obbrugge/gezelle|1322
.
'T is mij een eere dat ik U dezen laatsten, schoonen naam geven durf. Beide zijn niet aanwezig in het Guido Gezellearchief in Brugge. In zijn vorige brief (08/03/1882, Haarlem) vroeg Winkler aan Gezelle om de oorijzers te beschrijven die hij als kind gezien had bij Brugse vrouwen in Sint-Kruis (brief van Guido Gezelle aan Johan Winkler, 07/03/1882, Kortrijk).
Onderdeel van de vrouwelijke hoofdtooi in de noordelijke provincies van Nederland en Zeeland. Oorspronkelijk werd deze metalen beugel voor rond het hoofd gebruikt om mutsen of haar op de plaats te houden, maar uiteindelijk groeide het uit tot pronkstuk. Het kreeg de naam ’oorijzer’ doordat het vaak enkel zichtbaar was ter hoogte van de oren. In de 19e eeuw was het oorijzer een kenmerkend onderdeel van de Friese streekdracht. Ook in Vlaanderen werden oorijzers gedragen, doch bescheidener, waaronder in Brugge, waar Gezelle ze opmerkte.Durf en mag, wijl Gij zelve mij alzoo voorgaat. Eerweerde Vriend! dus - Ik breng U bij dezen mijnen herteliksten dank voor uwen laatsten brief en voor uwe
De metalen beugel die van oor tot oor rondom het achterhoofd der vrou J. Winkler, Eenige bijzonderheden aangaande de kleederdracht der Friesinnen. In: De Vrije Fries: (1881) p. 21-22. De passage waar hiernaar verwezen wordt handelde over vrouwen in Koblenz, Duitsland, die nog dergelijke ’pootheerneelden’ droegen. Winkler verduidelijkt zelf nog in een voetnoot: "Pootheerneeld, noordhollandsche uitspraak voor poorthaarnaald. Dit woord poot of poort is oorspronkelik het oudfriesche woord porta , voorhoofd, en is in dien zin nog heden in sommige noord-hollandsche dorpen, o.a. te Andijk , bij Enkhuizen, in gebruik . Zonderling genoeg, omdat het juist tusschen Flie en Lauers reeds uitgestorven is. Maar in ' t begin dezer eeuw had in den tongval der stad Workum, potte of porte nog de beteekenis van voorhoofd." De overdruk van dit opstel is nu nog aanwezig in Gezelles handbibliotheek in het Guido Gezellearchief van de Openbare Bibliotheek Brugge (GGB 1059). Klank die zich situeert tussen de ’a’ en de ’e’.w sluit, en die aan d'uiteinden voorzien is van gouden knoppen die ter weerszijden van d'oogen der vrou uit haar kanten muts te voorschijn komen, is inderdaad niets anders dan het oude oorijzer, in typischen, ouden form. Merkweerdig dat de vlaamsche vrouen aan eilanden) waar alle boerinnen eveneens zulke smalle hoofdbeugeltjes onder hare mutsen dragen, is evenwel de naam oorijzer ook niet in gebruik. Die naam gaat in Holland niet verder zuidwaarts dan de Maas, ofschoon de zaak in geheel 't Overmaassche land in volle gebruik is. Wat Gij de priem noemt, namelik niet het oorijzer, maar de smalle gouden halve beugel, die dwars over 't voorhoofd loopt (links bij de maagden, rechts bij de vrouen in Noord-Holland), heet in Friesland en Holland de naald, voornaald, voorhaarnaald, pootheerneeld (zie bl. 21, regel drie van beneden, van de plate (met blatende a
naald in Friesland en Holland = plate in Zeeland = priem in Vlaanderen. Oorijzer en priem moeten niet verward worden. Wijl in Zeeland en in 't overmaasche Holland de smalle oorijzerbeugel, even als in Vlaanderen, in den onderrand van de ondermuts vastgenaaid wordt, en dus niet in 't oog blinkt, gelijk de hollandsche en friesche oorijzers wel doen, zoo is de naam daarvan verloren gegaan. De knoppen of stukken van goud, aan d'uiteinden van den beugel, die vrijelik buiten de muts uitsteken, loopen echter wel in 't oog, en dus is de naam daarvan in Zeeland op den geheelen beugel, op het geheel oorijzer overgegaan: pars pro toto. Men zegt in Zeeland, althans op 't eiland Zuid-Beveland: "stikken" voor t
Een klein rond, zwart zijden mutske, rondom glad om 't
floddermuts, over 't oorijzer heen, vervangt hier de plaats van de vlaamsche tipmuts. Lijkwel en is 't onderscheid tusschen de h
Ik kan U niet genoeg zeggen hoe grooteliks ik verrast ben geweest over alles wat Ge mij aangaande deze zake gemeld hebt. Ik had mij namelik de vlaamsche vrouen als zoo gantsch en gaar helemaal, totaal Winklers reizen naar Java als scheepsdokter dateren van het begin van de jaren 1860, na de oproep van de Nederlandse regering om burgerdokters tijdelijk hun troepen naar Oost-Indië te laten begeleiden. w en korter, misschien hier en daar nog wel heden ten dage zulk een eerbare en degelike, schoone en eigene kleederdracht hadden en in eere hielden, zijn ze zeer in mijne achting gerezen. En dan oorijzers in Vlaanderen! Wie had dat hier ooit kunnen denken. Onbekend maakt onbemind, zegt ons spreekwoord. Het vlaamsche volk, zoo als ik het nu meer en meer door U en andere degelike, achtbare mannen leer kennen, acht ik hoe langer hoe meer. hoe meer ik de Het is jammer dat het eigenlijke volk in Noord- en Zuid-Nederland (de voornamen en grooten der wereld meen ik niet) over en weêr zoo weinig met elkander bekend is. Uit nadere bekendheid moet zonder twijfel nadere en meerdere waardeering volgen. Ik zelve ben een voorbeeld van d'onachtzaamheid die Vlamingen en Brabanders aan den eenen, Friesen en Hollanders aan den anderen kant elkander toedragen. Want ik heb zeer veel gereisd, in alle landen
Uw antwoord op mijne mededeeling In zijn vorige brief (08/03/1882, Haarlem) liet Winkler aan Gezelle weten dat hij een ”volbloed-Geus” was. ’Geus’ werd in de Lage Landen gebruikt als spotnaam voor een protestants persoon. De naam ontstond in de 16e eeuw en is afgeleid van het Franse scheldwoord ‘gueux‘ (armoedzaaiers, bedelaars) dat in die periode gebruikt werd om niet-Spaansgezinden aan te duiden. De niet Spaansgezinden-hebben zich het woord vervolgens toegeëigend en geherinterpreteerd als erenaam (’geuzennaam’) voor het verzet tegen de Katholieke Spanjaarden. Gezelle was katholiek. Het Brugse Vrije was de grootste kasselrij of het burggraafschap van het graafschap Vlaanderen en omvatte de streek rond Brugge (niet de stad zelf), begrensd door de Noordzee, de Westerschelde en de IJzer. Het Land van Waas of Waasland is een streek in het noordoosten van de huidige provincie Oost-Vlaanderen.
Te oordeelen naar de bereidwilligheid waarmede Gij mijne vragen beantwoord hebt, meen ik te mogen vooronderstellen dat die oorijzer-kwestie U zelven ook niet ten eenenmale onverschillig is. Daarom, en dewijl ik geene overdrukken meer heb van het opstel J. Winkler, Het oorijzer. In: De oude tijd: (1871), p.139-148. In dit opstel gaf Winkler aan niet zeker te weten of het oorijzer ook in Vlaanderen werd gedragen, maar hij achtte dit wel mogelijk op basis van de algemene vaststelling dat bewoners van de Vlaamse zeekust wel vaker uiterlijke kenmerken vertonen van hun (gemengd) Friese afkomst.o
, oorspronkelik, is toch het vlaamsche, hollandsche en friesche volk. Hoe is het toch te verklaren dat wij in één hoofdpunt (althans de lieden beschouwen het als een hoofdpunt) zoo grooteliks verschillen?
Ongetwijfeld is het landvolk rondom Brugge van frieschen, zoo niet van zuiveren, dan toch van geaangaande
eizer, maar wij Friesen oor-izer (de i van ici), zonder eenig bezwaar. Maar 't tongluie volk maakt het zich toch wat gemakkeliker en spreekt van iisder; ooriisder, wafeliisder, enz.
Vriendeliken dank voor uw nummer van Loquela: 1 (Lente 1882) 11 Het woord ’uitpurremen’ werd door Gezelle beschreven in het artikel Zantekoorn in: Loquela: 1 (Lente 1882) 11, p.84. Het betekent ”Porrewijs, bubbelwijs uitkomen”.Uitpurremen
uitpurlen in gebruik. Is dit purlen niet oorspronkelik een met borrelen dat in onze volkstaal als burrelen, burlen luidt?
Fr
Selle, Selle-moanne; en sille is in 't friesch wat drompel, drempel, dorpel in 't hollandsch is. 'T is het hoogduitsche Schwelle en tevens 't zelfde woord als de naam der (friso-saksische) stad Selle heet, omdat men als dan als 't ware aan de drempel (sille) van 't voorjaar staat.
Voor ditmaal genoeg! en misschien reeds te veel naar uwen smaak.