<Resultaat 553 van 2050

>

p1
Eerweerde Heer en hoog geachte Vriend!

Uwe zende (pak en brief)[1] heb ik gisteren in den besten welstand ontvangen. Mijn herteliksten dank brenge ik U thans, voor alle moeite die Gij met zoo groote welwillendheid voor mij gedaan hebt, door voor mij bij een te zamelen wat er nog in Vlaanderen van 't oud-germaansche oorijzer[2] te vinden was. Hoogelik moet ik uwe vrindelike hulpveerdigheid loven. Nogmaals mijn besten dank!

Voor drij maanden, eer deze zake tusschen ons tersprake gekomen was[3] had ik geen het minste vermoeden dat er oorijzers in Vlaanderland te vinden zouden zijn. Ik en hadde zelfs aan de mogelikheid daarvan niet gepeinsd - immers was mij tot voor korten tijd nog, ganschelik onbekend, dat er eenige sporen van den frieschen volkstam in uwe streke te vinden waren. En hoe veel merkweerdigs en bizonders ben ik nu door U te weten gekomen. Alles wat Gij mij aangaande deze zaken hebt medegedeeld is voor mijne studien van groot belang. Ik hoop dit, vroeg of laat, bij p2voorkomende passende gelegenheid, tot een goed geheel samen te werken. Hoe bizonder dat het laatste kortrijksche oorijzer zich nog in zoo'n fransch, met kunstbloemen opgesmukt hoofdtooisel moest verschuilen. Hoe taai is ons nederlandsche volk toch in de toepassing zijner oude zeden. Ik zende U hier bij ingesloten het portret dier kortrijksche vroue in dank terug - wijl men van haar hoofdbeugeltje niets en kan zien, en heeft het voor mijn doel geen weerde[4] Maar haar ijzerke zal ik geerne als een antiquiteit bewaren. De beeldtenis van die honderd-jarige Zerkeghemsche was mij ook harde wel gekomen. Ik vind in haar geheele hoofdtooi (oorijzerke, muts en hoed) het oorbeeld (type) teruch van den walcherschen vrouen-dracht. In Walcheren is dat alles kleiner, fijner, sierliker, rijker - maar het oorbeeld is volkomen 't zelfde.

En hoe vreemd - terwijl d'oude lien[5] in uwe gou zich allen nog herinneren dat de vrouen zulke oorijzers met gouden knoppen aan d'ooren droegen - dat niemand daarvan den naam meer kent! Wat is in de jongst-verloopene halve eeu de fransche invloed toch overweldigend sterk geweest in Vlaanderen, en welk een zware strijd heeft 't vlaamsch daar te voeren tegen het fransch. Ai! en hadden de staatkundige hartstochten en verkeerde inzichten aan beide zijden, in 1830 ons niet gescheiden, hoe veel zou in Vlaan-p3deren en Brabant behouden gebleven zijn wat nu onherroepelik verloren ging. Wij hebben beiden, Noord en Zuid, door die scheiding veel geleden, en wel reden om ze nu nog te beklagen!

En nu van wat anders. Wat hebt Gij ons aangenaam verrast met uw grondig geleerd en doorwrocht stuk over "leef broods"[6] in Loquela 1, 82. Dat is studie, dat is de vrucht van noeste[7] vlijt en helder doorzicht. Dank daarvoor! Ik ben, terstond sedert uw des betreffend verzoek, reeds op zoek achter Gaillaerdts bibel[8] Maar lijder[9] tot heden nog met slecht gevolg. Maar 'k en geve den moed niet op, en hope aan uwe aanvrage volkomen te kunnen voldoen. Ik blijf zoeken en vorschen[10] tot dat ik 't verlangde zal gevonden hebben.

Kan het zijn dat uwe roomsche bibel op sommige plaatsen - niet overal - een andere indeeling heeft dan onze protestantsche? Dat heb ik reeds vermoed sedert ik no 1 van Loquela 81[11] in handen kreeg. Want uwe kenspreuke[12] staat aldaar en vervolgens vermeld als voorkomende "Matth. XXVII, 73." Wel, bij ons heeft Matth. XXVII maar 66 versen, geen 73. Daarentegen staan die woorden: "want oock uwe sprake maeckt u openbaer", in Matth. XXVI, 73[13] Verder vind ik in de bibelteksten, door U in Loquela 82, bl. 4[14] vermeld, de nummers 1[15] 2[16] en 5[17] goed; daar is er ook bij ons sprake van brood. Maar 3[18] 4[19] en 6[20] benevens Richteren VII, 5 p4en Spreuken VII, 2b niet. Daar en wordt bij ons van geen brood gerept. In onzen, zoogenoemden staten-bibel, van de jaren 1618 en '19, lees ik Exod. XXIX, 23:

"Ende een bolle broots, ende een koecke ge-olyet broots, ende een vlade[21] uyt den korf der ongesuerde (brooden,) die voor het aengesichte des Heeren zijn sal."_

Nummer VI, 19:

Jaarboeken XVI, 3:

"Ende hy deylde een yegelick in Israël, van den man tot de vrouwe, een yegelick een bolle broots, ende een schoon stuk (vleesches,) ende een flessche (wijns).

Daarentegen vind ik niets van brood of broodsgelijken in I Koningen II, 36:

"Daerna sondt de Koningh, ende riep Simei, ende seyde tot hem: Bouwt een huys in Jerusalem, ende woont aldaer: ende en gaet van daer niet uyt herwaert, ofte derwaert."

En, even min in d'andere bibelplaatsen.

Hoe komt dat?

Met genoegen wil ik ook voldoen aan uw verzoek om een reke of tiene friesch. Maar ik en vat uwe bedoeling in dezen niet al te wel. Niettemin, zie hier op 't inliggend papier p5p2iets geschreven. Voldoet dit aan uwe meening? Zoo veel te beter dan. Ge kunt er mee handelen naar welgevallen, mits Ge er niets in verandert. Ik voeg er met opzet geene overzettinge bij. Mij dunkt Gij moet het zoo kunnen lezen en volkomen verstaan. Ei, zoo Ge wilt, schrijf mij de vertalinge eens op een briefkaarte en zend mij die, op dat ik zien mag of mijn vermoeden gegrond is.

En nu voor dit maal genoeg - ander werk roept mij. Ja, nog iets, ik kreeg een allervriendeliksten brief uit Brugge, handelende over zaken van taalkundigen en geschiedkundigen aard van iemand die zich Jul. Claerhout noemt, en zegt theologant te zijn. Wil dat zeggen: "student in de godgeleerdheid?"[22] En kent Gij allichte dien man of jongeling? Kan ik hem getroost en openhertig antwoorden?[23] Anders, als dat laatste niet kan, doe ik het liever niet. Ik was voor jaren eens in briefwisseling met een student te Leuven, ook over zaken van letterkundigen aard. Plotseling hield die briefwisseling van zijn kant op. Ik deed nader onderzoek, vreezende dat mijn jeugdigen vriend eenig onheil p6getroffen had. O neen! maar geestelike heeren, aan wie hij gehoorzaamheid meende verschuldigd te zijn, hadden hem die vertrouwelike briefwisseling met een ketter verboden. Die hadden zelfs mijn laatste brieven aan hem onderschept en achter baks gehouden; hij althans en had ze niet ontvangen. Niet te min, ik verzeker U, daar stond in die brieven geen tittel noch iota van godsdienstigen of staatkundigen aard. Ik zou me schamen, wetende dat de jongeling de zoon van katholike ouders was, zoo iets te doen. De jeugd is mij heilig; ik heb zelve een zoon. Maar die ondervinding krenkte mij bitter. Voor zoo iets wil ik mij nu waren.

Wel! mijn hoog geachte Vriend! nu groet ik U van herten; ik blijve zoeken na Gailliaerd's bibel, en hoop U eerlang het gewenschte te kunnen doen toekomen.

Vaarvel!
In troue, uw
Johan Winkler.
p7

"De alde flaemske tael, lîk as wy dy kinne ût middelieuske oorkunden, end yette ek de hioeddeiske flaemske fulksprake, lîk as dy în de kriten rûndum end twiske Bregge end Dûntsjerk, St-Omaers end Kortrîk spritsen wird, heth în mannich, mannich upsicht sa fulle likenis mei de alde end mei de hioeddeiske frîske tael - de alde seden end brûkmen fen de Flamingen end de Friesen, binammen up 't platte land, habbe sa fulle oerienstimminge mei enoar - de aldflaemske klaeyinge, foaral de hulle-prunk fen de froulin (earisers), kumth sa dudelik mei de frîske oerien - de foarnammen sawol as de skaeinammen fen Flamingen end Friesen, lîk as ek de nammen fen hiar stedden end doarpen, staten end saten forteane sa'n greate lîkformigens, dat der net oan to twiveljen falt eft en diel fen 't flaemske fulk is fen frîske oarsprung. …" [24]

Noten

[1] Beide niet aanwezig in het Guido Gezellearchief in Brugge.
[2] Onderdeel van de vrouwelijke hoofdtooi in de noordelijke provincies van Nederland en Zeeland. Oorspronkelijk werd deze metalen beugel voor rond het hoofd gebruikt om mutsen of haar op de plaats te houden, maar uiteindelijk groeide het uit tot pronkstuk. Het kreeg de naam ’oorijzer’ doordat het vaak enkel zichtbaar was ter hoogte van de oren. In de 19e eeuw was het oorijzer een kenmerkend onderdeel van de Friese streekdracht. Ook in Vlaanderen werden oorijzers gedragen, doch bescheidener, waaronder in Brugge, waar Gezelle ze opmerkte.
[3] In een van zijn vorige brieven (07/03/1882, Kortrijk) vertelde Gezelle over hoe hij als kind de oorijzers van Brugse vrouwen bewonderde. Winkler had deze hoofdtooi al uitvoerig onderzocht, maar gaf in zijn brief van 08/03/1882 aan niet op de hoogte te zijn van het gebruik van oorijzers in Vlaanderen. Sindsdien apprecieerde hij alle informatie die Gezelle hem hierover kon bezorgen en is het een geliefd onderwerp in hun correspondentie.
[4] De foto zit in het Guido Gezellearchief in een oud fotoalbum op p.4 (9267 F) Gezelle schreef op de keerzijde: Overleden 1866. mutse heet in 't fr. "bonnet sans brides
[5] lieden
[6] Winkler verwijst hier naar het artikel Verloren Vlaamsch in Loquela: 2 (Meimaand 1882) 1, p.1-8. Hierin vraagt Gezelle zich af of er ooit een Vlaams woord bestond voor een geheel brood, zoals je in het Engels ”a loaf of bread” hebt. In het Vlaams zou dit volgens Gezelle als ”een leef (van) brood” klinken.
[7] bedrijvig, ijverig
[8] Gezelle verwijst In Loquela naar deze oude Vlaamse bijbelvertaling van Willem Gaillaerdt uit 1578 en integreert het citaat van Oudemans uit deze Bijbel: "Ende liet hem des daechs- een leefbroot gheven". Gezelle vraagt zich af of er oorspronkelijk een spatie tussen ”leef” en ”broot” stond.

Twee Vlaamse drukkers, Gillis Vander Erven uit Gent en de Brugse vader en zoon Gailliaert (Geylliaert), installeren zich noodgedwongen in Emden om buiten de greep van de inquisitie hun beroep uit te oefenen. Ze bezorgen aan hun gaststad gedurende een relatief korte tijd een comfortabele welvaart. Jan en Willem Gailliaert leveren ook bijbels voor een doopsgezind publiek en weten zich daardoor economisch sterker te positioneren. De overtuiging van hun opdrachtgevers was kennelijk van ondergeschikt belang:

[9] helaas
[10] in detail zoeken, speuren
[11] Loquela: 1 (Meiavond 1881) 1
[12] De Latijnse zinspreuk van Loquella luidde: ”Loquela tua manifestum te facit.”
[13] Gezelle neemt deze correctie op in Loquela: 2 (Hooimaand 1882) 3, p.23-24. De verwijzing in de zinspreuk werd vanaf datzelfde nummer aangepast.
[14] In het artikel Verloren Vlaamsch in Loquela: 2 (Meimaand 1882) 1, p.4 verwijst Gezelle naar enkele bijbelpassages waarin naar brood of broodbakken verwezen zou worden.
[15] Exod., XXIX.
[16] Num., VI, 19.
[17] I Paral., XVI, 3.
[18] I Reg., II, 36.
[19] Ibid., I, 3.
[20] Jerem., XXXVII, 20.
[21] vlaai, plat gebak
[22] Claerhout volgde effectief een priesteropleiding in 1882 en werd in 1883 tot priester gewijd.
[23] Uit latere brieven (zoals bv. de brief van Winkler aan Gezelle van 05/11/1882) blijkt dat Winkler en Claerhout correspondeerden.
[24] Deze Friese tekst werd door Gezelle gepubliceerd in het artikel Van den Friesche tale in Loquela: 2 (Alderheiligen 1882) 7, p.53, samen met zijn Vlaamse vertaling ervan: ”De oude vlaemsche tael, lyk als wy die kennen uit middeleeuwsche oorkonden, end ie't ook de huidendaegsche vlaemsche volksprake, lyk als die in de kryten rondom en tusschen Brugge end Duinkerke, Sint-Omaers end Kortryk (ge)sproken wordt, heeft in menig menig opzicht zoo vele (ge)lykenis med de oude end med de huid(en)daegsche friesche tael — de oude zeden en (ge)bruik(m)en van de Vlamingen end de Friesen, by-namen op 't platte land, hebben zoo vele overèenstemminge met eenander — de oudvlaemsche kleedinge, vooral de hullepronk van de vroulien (oorijzers), komt zoo duidelyk med de friesche overeen — de voornamen zoowel als de schiednamen van Vlamingen end Friesen, lyk als ook de namen van haer steden end dorpen, staten en zaten vertoogen zoo'n groote (ge)lykvormig(nes) dat der niet aen te twyfelen valt oft een deel van 't vlaemsche volk is van frieschen oorsprong....”

Register

Correspondenten

NaamGezelle, Guido; Loquela; Spoker
Datums° Brugge, 01/05/1830 - ✝ Brugge, 27/11/1899
GeslachtMannelijk
Beroeppriester; leraar; onderpastoor; dichter; taalgeleerde; vertaler; publicist
BioGuido Gezelle werd geboren in Brugge. Na zijn collegejaren en priesterstudies (priesterwijding te Brugge op 10/06/1854), werd hij in 1854 leraar aan het kleinseminarie te Roeselare. Gezelle gaf er onder meer talen, begeleidde de vrij uitgebreide kolonie buitenlandse leerlingen, vooral Engelsen, en kreeg tijdens twee schooljaren (1857-1859) een opdracht als leraar in de poësis. In 1865 werd Gezelle onderpastoor van de St.-Walburgaparochie te Brugge. Naast zijn druk pastoraal werk was hij bijzonder actief in het katholieke ultramontaanse persoffensief tegen de secularisering van het openbare leven in België en als vulgarisator in het culturele weekblad Rond den Heerd. In 1872 werd Gezelle overgeplaatst naar de O.-L.-Vrouwparochie te Kortrijk. Gedragen door een sympathiserende vriendenkring werd hij er de gelegenheidsdichter bij uitstek. Gaandeweg keerde hij er ook terug naar zijn oorspronkelijke postromantische en religieus geïnspireerde interesse voor de volkstaal en de poëzie. De taalkundige studie resulteerde vooral in een lexicografische verzameling van niet opgetekende woorden uit de volkstaal (Gezelles ‘Woordentas’ en het tijdschrift Loquela, vanaf 1881), waarmee ook hij het Zuid-Nederlands verdedigde binnen de ontwikkeling van de gestandaardiseerde Nederlandse cultuurtaal. Die filologische bedrijvigheid leidde bij Gezelle uiteindelijk ook tot een vernieuwde aandacht voor zijn eigen creatief werk, zowel vertaling (Longfellows Hiawatha) als oorspronkelijke poëzie. In 1889 werd hij directeur van een kleine Franse zustergemeenschap die zich in Kortrijk vestigde. Hij was een tijdje ambteloos. Dit liet hem toe zich op zijn schrijf- en studiewerk te concentreren. Het resultaat was o. m. de publicatie van twee poëziebundels, Tijdkrans (1893) en Rijmsnoer (1897), die, vooral in het laatste geval, qua vormgeving en originaliteit superieur van gehalte zijn. Om die authentieke en originele lyriek werd hij door H. Verriest, P. de Mont en vooral door Van Nu en Straks als een voorloper van de moderne Nederlandse poëzie beschouwd. Ook later eerden Nederlandse dichters, zoals Paul van Ostaijen en recenter, Christine D’haen, Gezelle als de meest creatieve en vernieuwende Nederlandse dichter in Vlaanderen. In 1899 werd Gezelle naar Brugge teruggeroepen om zich te wijden aan de vertaling van een theologisch werk van zijn bisschop (Waffelaerts Meditationes Theologicae). Hij verbleef nu in het Engels Klooster van Kanonikessen, waar hij echter vrij vlug en onverwachts stierf op 27 november 1899. Hij liet nog een verzameling uitzonderlijke gedichten na die in 1901 postuum als zijn Laatste Verzen werden gepubliceerd.
Links[odis], [wikipedia], [dbnl]
NaamWinkler, Johan; Jan Lou's; Grindebald
Datums° Leeuwarden, 12/09/1840 - ✝ Haarlem, 11/04/1916
GeslachtMannelijk
Beroeparts; taalkundige; auteur
VerblijfplaatsNederland (Friesland)
BioJohan Winkler kreeg een opleiding tot arts in Haarlem en Amsterdam. Na drie reizen naar Java als scheepsdokter vestigde hij zich in 1865 als arts in Leeuwarden. Hij verhuisde in 1875 naar Haarlem. Hij was ook een bekend taalkundige. Als taalparticularist was hij vooral bezig met het (Friese) dialect en naamkunde. Hij schreef vooral wetenschappelijke werken, maar ook verhalen o.m. als Grindebald en Jan Lou's. Hij publiceerde in 1874 een lofrede op het werk van Gezelle, in zijn boek "Algemeen Nederduits en Friesch dialecticon", waardoor hij bekendheid verwierf in Vlaanderen. Hij werkte mee aan "Rond den Heerd" vanaf 1875 en aan "Loquela" vanaf 1881. Hij leverde ook bijdragen voor "Biekorf". Hij was bevriend met Gezelle met wie hij uitvoerig correspondeerde.
Links[wikipedia], [dbnl]
Relatie tot Gezellecorrespondent; adressenlijst Cordelia Van De Wiele; buitenlands erelid van de Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde
BronnenEncyclopedie van de Vlaamse Beweging (1973) dl 2, p.2087-2088

Briefschrijver

NaamWinkler, Johan; Jan Lou's; Grindebald
Datums° Leeuwarden, 12/09/1840 - ✝ Haarlem, 11/04/1916
GeslachtMannelijk
Beroeparts; taalkundige; auteur
VerblijfplaatsNederland (Friesland)
BioJohan Winkler kreeg een opleiding tot arts in Haarlem en Amsterdam. Na drie reizen naar Java als scheepsdokter vestigde hij zich in 1865 als arts in Leeuwarden. Hij verhuisde in 1875 naar Haarlem. Hij was ook een bekend taalkundige. Als taalparticularist was hij vooral bezig met het (Friese) dialect en naamkunde. Hij schreef vooral wetenschappelijke werken, maar ook verhalen o.m. als Grindebald en Jan Lou's. Hij publiceerde in 1874 een lofrede op het werk van Gezelle, in zijn boek "Algemeen Nederduits en Friesch dialecticon", waardoor hij bekendheid verwierf in Vlaanderen. Hij werkte mee aan "Rond den Heerd" vanaf 1875 en aan "Loquela" vanaf 1881. Hij leverde ook bijdragen voor "Biekorf". Hij was bevriend met Gezelle met wie hij uitvoerig correspondeerde.
Links[wikipedia], [dbnl]
Relatie tot Gezellecorrespondent; adressenlijst Cordelia Van De Wiele; buitenlands erelid van de Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde
BronnenEncyclopedie van de Vlaamse Beweging (1973) dl 2, p.2087-2088

Briefontvanger

NaamGezelle, Guido; Loquela; Spoker
Datums° Brugge, 01/05/1830 - ✝ Brugge, 27/11/1899
GeslachtMannelijk
Beroeppriester; leraar; onderpastoor; dichter; taalgeleerde; vertaler; publicist
BioGuido Gezelle werd geboren in Brugge. Na zijn collegejaren en priesterstudies (priesterwijding te Brugge op 10/06/1854), werd hij in 1854 leraar aan het kleinseminarie te Roeselare. Gezelle gaf er onder meer talen, begeleidde de vrij uitgebreide kolonie buitenlandse leerlingen, vooral Engelsen, en kreeg tijdens twee schooljaren (1857-1859) een opdracht als leraar in de poësis. In 1865 werd Gezelle onderpastoor van de St.-Walburgaparochie te Brugge. Naast zijn druk pastoraal werk was hij bijzonder actief in het katholieke ultramontaanse persoffensief tegen de secularisering van het openbare leven in België en als vulgarisator in het culturele weekblad Rond den Heerd. In 1872 werd Gezelle overgeplaatst naar de O.-L.-Vrouwparochie te Kortrijk. Gedragen door een sympathiserende vriendenkring werd hij er de gelegenheidsdichter bij uitstek. Gaandeweg keerde hij er ook terug naar zijn oorspronkelijke postromantische en religieus geïnspireerde interesse voor de volkstaal en de poëzie. De taalkundige studie resulteerde vooral in een lexicografische verzameling van niet opgetekende woorden uit de volkstaal (Gezelles ‘Woordentas’ en het tijdschrift Loquela, vanaf 1881), waarmee ook hij het Zuid-Nederlands verdedigde binnen de ontwikkeling van de gestandaardiseerde Nederlandse cultuurtaal. Die filologische bedrijvigheid leidde bij Gezelle uiteindelijk ook tot een vernieuwde aandacht voor zijn eigen creatief werk, zowel vertaling (Longfellows Hiawatha) als oorspronkelijke poëzie. In 1889 werd hij directeur van een kleine Franse zustergemeenschap die zich in Kortrijk vestigde. Hij was een tijdje ambteloos. Dit liet hem toe zich op zijn schrijf- en studiewerk te concentreren. Het resultaat was o. m. de publicatie van twee poëziebundels, Tijdkrans (1893) en Rijmsnoer (1897), die, vooral in het laatste geval, qua vormgeving en originaliteit superieur van gehalte zijn. Om die authentieke en originele lyriek werd hij door H. Verriest, P. de Mont en vooral door Van Nu en Straks als een voorloper van de moderne Nederlandse poëzie beschouwd. Ook later eerden Nederlandse dichters, zoals Paul van Ostaijen en recenter, Christine D’haen, Gezelle als de meest creatieve en vernieuwende Nederlandse dichter in Vlaanderen. In 1899 werd Gezelle naar Brugge teruggeroepen om zich te wijden aan de vertaling van een theologisch werk van zijn bisschop (Waffelaerts Meditationes Theologicae). Hij verbleef nu in het Engels Klooster van Kanonikessen, waar hij echter vrij vlug en onverwachts stierf op 27 november 1899. Hij liet nog een verzameling uitzonderlijke gedichten na die in 1901 postuum als zijn Laatste Verzen werden gepubliceerd.
Links[odis], [wikipedia], [dbnl]

Plaats van verzending

NaamHaarlem

Naam - persoon

NaamClaerhout, Juliaan
Datums° Wielsbeke, 09/12/1859 - ✝ Kaster, 12 /02/1929
GeslachtMannelijk
Beroeppriester; leraar; onderpastoor; bestuurder scholen; pastoor; auteur
BioJuliaan Claerhout, zoon van Constant Claerhout, landbouwer, en Amelia De Volder, werd op 22/12/1883 tot priester gewijd te Brugge. Hij werd leraar aan het college te Tielt (18/09/1884) en aan de normaalschool te Torhout (10/09/1887). Vervolgens was hij onderpastoor te Sint-Denijs (23/09/1889), bestuurder van de scholen te Pittem (24/11/1894) en pastoor te Kaster (17/02/1911). Claerhout werd bekend door zijn archeologische opgravingen in Pittem en Dentergem. Hij schreef o.m. verschillende artikels in het tijdschrift Belfort en was nauw betrokken bij Gezelles tijdschrift Biekorf.
Links[odis], [dbnl]
Relatie tot Gezellecorrespondent; zanter (WDT); adressenlijst Cordelia Van De Wiele; Biekorf
NaamWinkler, Andries J.
Datums° Leeuwarden, 03/02/1866 - ✝ Haarlem, 06/08/1914
GeslachtMannelijk
Beroepsecretaris-penningmeester
VerblijfplaatsNederland (Friesland)
BioAndries Winkler werd geboren als de zoon van arts en dialectoloog Johan Winkler en Andrieske Tjallings Römer. Zijn moeder stierf enkele dagen na zijn geboorte op 10 februari 1866 op 27-jarige leeftijd. Andries Winkler was Secretaris-Penningmeester te Haarlem. Hij trouwde met Alida van Blaarden op 19 juli 1897 en ze kregen samen vier kinderen: Johan Winkler (6 oktober 1898), Hendrik Winkler, (13 mei 1903), Andries Laurens Winkler (18 januari 1905) en Gerrit Willem Winkler (27 mei 1907). Andries Winkler beroofde zichzelf van het leven in 1914.
Relatie tot Gezellecorrespondent
Bronnen https://www.openarch.nl/frl:922bef2f-2441-7167-4a1e-a72d41550152
NaamWinkler, Johan; Jan Lou's; Grindebald
Datums° Leeuwarden, 12/09/1840 - ✝ Haarlem, 11/04/1916
GeslachtMannelijk
Beroeparts; taalkundige; auteur
VerblijfplaatsNederland (Friesland)
BioJohan Winkler kreeg een opleiding tot arts in Haarlem en Amsterdam. Na drie reizen naar Java als scheepsdokter vestigde hij zich in 1865 als arts in Leeuwarden. Hij verhuisde in 1875 naar Haarlem. Hij was ook een bekend taalkundige. Als taalparticularist was hij vooral bezig met het (Friese) dialect en naamkunde. Hij schreef vooral wetenschappelijke werken, maar ook verhalen o.m. als Grindebald en Jan Lou's. Hij publiceerde in 1874 een lofrede op het werk van Gezelle, in zijn boek "Algemeen Nederduits en Friesch dialecticon", waardoor hij bekendheid verwierf in Vlaanderen. Hij werkte mee aan "Rond den Heerd" vanaf 1875 en aan "Loquela" vanaf 1881. Hij leverde ook bijdragen voor "Biekorf". Hij was bevriend met Gezelle met wie hij uitvoerig correspondeerde.
Links[wikipedia], [dbnl]
Relatie tot Gezellecorrespondent; adressenlijst Cordelia Van De Wiele; buitenlands erelid van de Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde
BronnenEncyclopedie van de Vlaamse Beweging (1973) dl 2, p.2087-2088
NaamGailliart, Willem
Datums° Brugge,
GeslachtMannelijk
Beroepdrukker
VerblijfplaatsNederland
BioCramer zette zich in voor de katholieke zaak en schreef in zowel het Nederlands als het Frans over Rooms-Katholieke kerkgeschiedenis. Hoewel hij zich aanvankelijk op politiek vlak liberaal opstelde, ontwikkelde hij zich tot ultramontaan. Cramer hield zich ook bezig met financiële zaken waaronder het regelen van leningen voor al dan niet katholieke projecten. In 1865 legde hij zijn werk als arts neer om zich enkel op deze financiële zaken te focussen
Bronnen https://www.biblianeerlandica.be/de-clandestiene-bijbeldrukkers/

Naam - plaats

NaamBrugge
GemeenteBrugge
NaamDuinkerke
NaamKortrijk
GemeenteKortrijk
NaamLeuven
GemeenteLeuven
NaamZerkegem
GemeenteJabbeke
NaamHaarlem
NaamWalcheren
NaamSaint-Omer

Titel - werk van Guido Gezelle

TitelLoquela
Links[gezelle.be]

Titel06/06/1882, Haarlem, Johan Winkler aan [Guido Gezelle]
EditeurSofie Meneve; Universiteit Antwerpen
Wetenschappelijke leidingEls Depuydt
Partners Openbare Bibliotheek Brugge (Guido Gezellearchief); Centrum voor Teksteditie en Bronnenstudie (Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal en Letteren); Instituut voor de Studie van de Letterkunde in de Lage Landen (ISLN) (Piet Couttenier, Universiteit Antwerpen); Guido Gezellegenootschap
UitgeverGuido Gezellearchief, KANTL/CTB
Plaats van uitgaveBrugge, Gent
Publicatiedatum2023
Beschikbaarheid Teksten en afbeeldingen beschikbaar onder een Creative Commons Naamsvermelding - Niet Commercieel licentie.
DisclaimerDe editie van de Guido Gezellecorrespondentie is het resultaat van een samenwerkingsproject met vrijwilligers. De databank is in opbouw, aanvullingen en opmerkingen kunnen gemeld worden aan els.depuydt@brugge.be.
Meer informatie over het vrijwilligersproject is te vinden op gezelle.be.
CiterenEen brief kan worden geciteerd als:
[Naam van editeur(s)], [briefschrijver aan briefontvanger, plaats, datum]. In: GezelleBrOn, Wetenschappelijke editie van de correspondentie van Guido Gezelle. [publicatiedatum] Available from World Wide Web: [link].
VerzenderWinkler, Johan
Ontvanger[Gezelle, Guido]
Verzendingsdatum06/06/1882
VerzendingsplaatsHaarlem
AnnotatieAdressaat gereconstrueerd op basis van toegevoegde notitie.
Gepubliceerd inDe briefwisseling tussen Guido Gezelle en Johan Winkler. Deel 1: Inleiding en brieven (1881-1883) / door Dries Gevaert. - Gent : onuitgegeven licentieverhandeling, (academiejaar 1983-1984), p.66-69
Fysieke bijzonderheden
Drager dubbel vel en 2 enkele vellen, 205x130
wit
papiersoort: 7 zijden beschreven, inkt
Staat volledig
Vormelijke bijzonderheden de foto zit nog in Gezelles fotoalbum (9267 F, p.4)
Toevoegingen op zijde 1 links in de bovenrand: Aan G. Gezelle; op zijde 7 midden in de bovenrand: Staat in Loquela, 1882-1883, n° 7, bl. 53 (inkt, beide hand P.A.)
Bewaargegevens
LandBelgië
PlaatsBrugge
BewaarplaatsGuido Gezellearchief
ID Gezellearchief5247
Bibliotheekrecordhttps://brugge.bibliotheek.be/detail/?itemid=|library/v/obbrugge/gezelle|11549
Inhoud
IncipitUwe zende (pak en brief) heb ik
Tekstsoortbrief
TalenNederlands
De tekst werd diplomatisch getranscribeerd, en aangevuld met een editoriale laag.
De oorspronkelijke tekst werd ongewijzigd getranscribeerd; alleen typografische regeleindes en afbrekingstekens, en niet-betekenisvolle witruimte werden genormaliseerd.
Auteursingrepen in de tekst (toevoegingen, schrappingen), en latere redactie-ingrepen (schrappingen, toevoegingen, taalkundige notities) door de lezer werden overgenomen en expliciet gemarkeerd.
Voor een aantal tekstfenomenen werden naast de oorspronkelijke vorm ook editeursingrepen opgenomen in de transcriptie: oplossingen voor niet-gangbare afkortingen en correcties voor manifeste fouten. Daarnaast bevat de transcriptie editeursingrepen ter verbetering van de leesbaarheid (toevoegingen, reconstructies) of ter motivering van transcriptie-beslissingen (aanduiding van onzekere lezingen, weglating van onleesbare tekst). Alle editeursingrepen worden expliciet gemarkeerd.