Heden morgen heb ik, tot mijn blijdschap, een uurke vrij, en 'k wil dat geerne besteden om U weer eens wat te schrijven, en uwen laatsten brief[1] te beantwoorden. In dien brief waren weer eenige voor mij hoogst belangrijke aanteekeningen gesloten, aangaande 't hoofdijzer in Vlaanderen[2] Ik zegge U daarvoor bij dezen mijn herteliksten dank. Waarlik, Gij maakt mij verlegen, met zoo veel voor mij te doene, en mij zoo uwe goede jonste[3] te toonen; ik ben er in begaan! Nogmaals mijn besten dank!
Wat is er dus nog veel van hoofdijzers te vinden in uw Vaderland! Hoe veel meer dan ik ooit had kunnen vermoeden![4] En te weten, dat het juist de vrouliên zijn van frieschen stam, die hoofdijzers dragen, overal, van de Elve[5] en daar benoorden, tot de Schelde en daar bezuden! Uwe vlaamsche kerels in de middeleeuen, waren ongetwijfeld reine Friesen. Het friesche bloed, de friesche volksaard, vrij en vroed, slecht en recht, zit nog vast in 't hedendaagsche nakroost der oude Vlamingen. Ik speure 't in alles p2bij U, en de Heeren Duclos, de Bo, Gaillard, en met welke wakkere Vlamingen ik maar meer de eere en het genoegen heb in kennis te zijn gekomen.
Mij wondert het maar, dat er nog zoo vele van 't hoofdijzer in Vlaanderen te vinden is, terwijl het toch uw eigen aandacht schijnt te zijn ontgaan! Heeft nooit een vlaamsche oudheidkundige aan dit onderwerp zijn opmerkzaamheid gewijd?
Ja, dat “oorijzer = pootijzer hier en daar in Noord-Holland"[6] heb ik in Noord en Zuid, in "den beerput" (gelijk men hier dat fraaie tijdschrift wel noemt)) wel gelezen. De man die dat daarin plaatsen liet, heeft lijkwel niet goed gehoord. "Pootijzer" wordt nooit gezeid, wel "poothaarnaald, pootnaald", gelijk ik reeds in de noot op bl. 22 van den overdruk van mijn opstel "Een en ander aangaande de kleederdracht der Friesinnen"[7] in uw bezit[8] meedeelde. Maar de pootnaald en is het hoofdijzer niet. Ik heb een stukske geschreven om deze verkeerde opgave in Noord & Zuid te wraken. In 't volgende nummer zal men 't opnemen, denk ik.[9] Het woord hoofdijzer is beter dan oorijzer. In Friesland gebruikt men uitsluitend het laatste woord, in Holland ook wel het eerste. Uwe afleiding van dit verkeerd verstane woord pootijzer van hood-, hoofdijzer kan ik niet aannemen, van hoe veel scherpzinnigheid ze ook moge getugen. Want dit noordhollandsche woord p3poot is het oudfriesche woord porta = voorhoofd, stern. Zie ook mijn Dialecticon, I, 440.[10]
Wat Gij mij meldt[11] aangaande blonde menschen, met germaanschen typus onder de kabylen[12] van Noord-Afrika, is ongetwijfeld zeer belangrijk en merkweerdig. Hoogst waarschijnlik zijn dit afstammelingen der oude Wandalen[13] zoo als Gij te recht aanmerkt. De zaak is bij de geleerden; bij d'Ethnologen[14] vooral, geenszins onbekend. Herhaalde malen is reeds door reizigers in die streken op dit feit gewezen, in verschillende geschriften. Mij kwam het meer dan eens onder d'oogen. Men weet er nog niet genoeg van, om met eenige zekerheid een oordeel te kunnen vellen. Ware Algiers in germaansche handen, in plaats van in romaansche, we zouden reeds sedert lange alles van deze zake geweten hebben!
Uwe aankondiging en beoordeeling van G.'s Glossarium[15] zond ik ter plaatsing in aan de Nederlandsche Spectator, een letterkundig weekblad, het beste dat wij hebben. Een paar dagen daarna reeds kreeg ik een drukproeve daarvan ter verbetering, een zeker bewijs dat het bestier van ”de Spectator" willens was dat opstel te plaatsten.[16] In die zelfde week zond mij de Heer Gaill. zijn werk ten geschenke, met verzoek daarvan eene aankondiging te geven. Ik voldeed aan dit verzoek, en zond mijne beoordeeling p4Nu aan "De Amsterdammer" die haar terstond plaatste[17] blijde, gelijk 't bestier mij schreef, iets uit mijne penne zijnen lezers te kunnen bieden. Hadde ik Uwe beoordeeling niet reeds aan De Spectator gezonden, dan was de mijne dien weg gegaan; nu kon dat niet. - Misschien heeft de redactie van de Spectator nu, na lezing van mijn eigen opstel in De Amsterdammer, gedacht dat het uwe in haar blad overbodig was, en ziet ze dus van d'opneming af. Misschien, schrijf ik, maar waarschijnliker komt mij voor dat uw opstel toch nog geplaatst worden zal. Want ik zelve heb herhaalde malen ondervonden dat De Spectator eenig handschrift, hem ter plaatsing gezonden, terstond laat drukken, en het soms eerst weken en weken later opneemt. Verschillende, mij dudelike redenen nopen hem zóó te doen. Denkelik zal uw opstel dus ook nog 't licht zien. Zoodra dit het geval is, zend ik U het nummer toe.
Max Rooses' jongste werk[18] las ik nu.[19] Wel! alles en alles bij een genomen, moet ik zeggen dat hij U alle eere geeft die hem, van zijn standpunt, mogelik is. Mij dunkt, Gij kunt te vreden zijn. Hij veroordeelt in 't algemeen de westvlaamsche richting, in 't bijzonder uwe school. Dat verwondert mij van hem niet. En al laakt hij een en ander, en al zeit hij dat van U noch uwe volgelingen hem nooit een merkwaardig gedicht onder d'oogen kwam (of in dien p5p2geest althans), later geeft hij U nog lof en prijs.[20] Hij is uw tegenstander op taalkundig gebied, en zeker ook wel op godsdienstig en staatkundig (en dat heeft ja immer grooten infloed op ons oordeel!); maar hij blijft weerdig en redelik, als een "gentleman". Neen, mij dunkt, Gij kunt tevreden zijn. Deze tegenstander is een "fatsoenlijk" man, zoo als men hier in Holland zeit.
Wat dunkt U van den heer Hansen, den boekwaarder der stede Antwerpen, en van zijn streven, om alle nederduitsch[21] van Duinkerke tot Tonderen en Riga, van de Helder tot Keulen, weer onder een hoed te brengen?[22] Zijn doel is schoon, dunkt mij. Maar is 't te bereiken???
Gisteren ontving ik No 8 van Loquela.[23] Hertelik dank daar voor. Uwe scherpzinnige, en van zoo veel geleerdheid tugende uiteenzettingen lees ik steeds met het allermeeste genoegen.
Gij haalt Dodoens ook aan.[24] Hebt Gij wel opgemerkt uit mijne "friesche eigennamen"[25] dat die groote geleerde ook een Fries was?[26] Zie bl. 37, 38, 39, 40. -
Geeft Gij mij niet te veel eere met telkens in een blad mijn naam zoo met lof te melden?[27] Ik vreeze 't! Ware ik bijgeloovig, 'k zou den wederslag schroomen[28] moeten.
Spoedig na nieuwejaar hoop ik U ietsp6 naders te kunnen melden aangaande een opstel dat ik U voorstel te zamen te schrijven, en in een noord- en zuid-nederlandsch tijdschrift, gezamenlik te plaatsen.[29] Ik ben er al druk mee bezig, en het vlot mij. Gij zult flaamsch schrijven en ik friesch (te weten geen zuiver friesch, wijl het den onfriesen onverstaanbaar is, maar een friesch gekleurd nederduitsch, de volkstaal van mijn geboortestad Leeuwarden, zoo als Gij de volkstaal uwer vaderstad Brugge) en wij zullen het goede recht van eigen vlaamsch en eigenfriesch bepleiten tegenover 't hollandsch.