13/12/1882, Haarlem, Johan Winkler aan [Guido Gezelle] Winkler, Johan Sofie Meneve Universiteit Antwerpen Els Depuydt Openbare Bibliotheek Brugge (Guido Gezellearchief) Centrum voor Teksteditie en Bronnenstudie (Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal en Letteren) Instituut voor de Studie van de Letterkunde in de Lage Landen (ISLN) (Piet Couttenier, Universiteit Antwerpen) Guido Gezellegenootschap Guido Gezellearchief Brugge KANTL/CTB Gent 2023

Teksten en afbeeldingen beschikbaar onder een Creative Commons Naamsvermelding - Niet Commercieel licentie.

België Brugge Guido Gezellearchief 5301 11605 Heden morgen heb ik, tot

dubbel vel en enkel vel, 206x133

wit

papiersoort: 6 zijden beschreven, inkt

volledig

op zijde 1 links in de bovenrand: Aan G. Gezelle (inkt, hand P.A.)

De briefwisseling tussen Guido Gezelle en Johan Winkler. Deel 1: Inleiding en brieven (1881-1883) / door Dries Gevaert. - Gent : onuitgegeven licentieverhandeling, (academiejaar 1983-1984), p.115-119

De briefwisseling van Guido Gezelle.

De tekst werd diplomatisch getranscribeerd, en aangevuld met een editoriale laag.

De oorspronkelijke tekst werd ongewijzigd getranscribeerd; alleen typografische regeleindes en afbrekingstekens, en niet-betekenisvolle witruimte werden genormaliseerd.

Auteursingrepen in de tekst (toevoegingen, schrappingen), en latere redactie-ingrepen (schrappingen, toevoegingen, taalkundige notities) door de lezer werden overgenomen en expliciet gemarkeerd.

Voor een aantal tekstfenomenen werden naast de oorspronkelijke vorm ook editeursingrepen opgenomen in de transcriptie: oplossingen voor niet-gangbare afkortingen en correcties voor manifeste fouten. Daarnaast bevat de transcriptie editeursingrepen ter verbetering van de leesbaarheid (toevoegingen, reconstructies) of ter motivering van transcriptie-beslissingen (aanduiding van onzekere lezingen, weglating van onleesbare tekst). Alle editeursingrepen worden expliciet gemarkeerd.

Privé-URI's met het brief prefix verwijzen naar andere brieven in de editie. De URI brief:gg.10184 verwijst bijvoorbeeld naar https://edities.kantl.be/gezelle/ed/DALF.db.gg.10184.

Privé-URI's met het record prefix verwijzen naar recordnummers in de catalogus van de Openbare Bibliotheek Brugge. De URI record:1322 verwijst bijvoorbeeld naar https://brugge.bibliotheek.be/detail/?itemid=|library/v/obbrugge/gezelle|1322.

Nederlands brief Winkler, Johan 13/12/1882 Haarlem Gezelle, Guido adressaat gereconstrueerd op basis van toegevoegde notitie 6/11605 gesigneerd: Johan Winkler Heden morgen heb ik, tot Johan Winkler aan [Guido Gezelle] Haarlem 13/12/1882 4 volledig inkt 6 zijden beschreven dubbel vel en enkel vel wit gevouwen 206x133 op zijde 1 links in de bovenrand: Aan G. Gezelle (inkt, hand P.A.) dut De briefwisseling tussen Guido Gezelle en Johan Winkler. Deel 1: Inleiding en brieven (1881-1883) / door Dries Gevaert. - Gent : onuitgegeven licentieverhandeling, (academiejaar 1983-1984), p.115-119 adressaat gereconstrueerd op basis van toegevoegde notitie 1.2 correspondentie aan Guido Gezelle Auth:706:25 5301 GGA, Corr. I, 1882 [16,80] ; CGS, 226D Guido Gezellearchief Haarlem 13 December 1882. Eerweerde Heer en Vriend! Heden morgen heb ik, tot mijn blijdschap, een uurke vrij, en 'k wil dat geerne besteden om U weer eens wat te schrijven, en uwen laatsten brief te beantwoorden. In dien brief waren weer eenige voor mij hoogst belangrijke aanteekeningen gesloten, aangaande 't hoofdijzer in Vlaanderen. Ik zegge U daarvoor bij dezen mijn herteliksten dank. Waarlik, Gij maakt mij verlegen, met zoo veel voor mij te doene, en mij zoo uwe goede jonste te toonen; ik ben er in begaan! Nogmaals mijn besten dank! Wat is er dus nog veel van hoofdijzers te vinden in uw Vaderland! Hoe veel meer dan ik ooit had kunnen vermoeden! En te weten, dat het juist de vrouliên zijn van frieschen stam, die hoofdijzers dragen, overal, van de Elve en daar benoorden, tot de Schelde en daar bezuden! Uwe vlaamsche kerels in de middeleeuen, waren ongetwijfeld reine Friesen. Het friesche bloed, de friesche volksaard, vrij en vroed, slecht en recht, zit nog vast in 't hedendaagsche nakroost der oude Vlamingen. Ik speure 't in alles bij U, en de Heeren Duclos, de Bo, Gaillard, en met welke wakkere Vlamingen ik maar meer de eere en het genoegen heb in kennis te zijn gekomen. Mij wondert het maar, dat er nog zoo vele van 't hoofdijzer in {<=Vl.>[=Vlaanderen]} te vinden is, terwijl het toch uw eigen aandacht schijnt te zijn ontgaan! Heeft nooit een vlaamsche oudheidkundige aan dit onderwerp zijn opmerkzaamheid gewijd<-t>? Ja, dat "oorijzer = pootijzer hier en daar in Noord-Holland" heb ik in Noord en Zuid, in "den beerput" (gelijk men hier dat fraaie tijdschrift wel noemt)) wel gelezen. De man die dat daarin plaatsen liet, heeft lijkwel niet goed gehoord. "Pootijzer" wordt nooit gezeid, wel "poothaarnaald, pootnaald", gelijk ik reeds in de noot op bl. 22 van den overdruk van mijn opstel "Een en ander aangaande de kleederdracht der Friesinnen", in uw bezit, meedeelde. Maar de pootnaald en is het hoofdijzer niet. Ik heb een stukske geschreven om deze verkeerde opgave in {<=N & Z.>[=Noord & Zuid]} te wraken. In 't volgende nummer zal men 't opnemen, denk ik. - Het woord hoofdijzer is beter dan oorijzer. In Friesland gebruikt men uitsluitend het laatste woord, in Holland ook wel het eerste. Uwe afleiding van dit verkeerd verstane woord pootijzer van hood-, hoofdijzer kan ik niet aannemen, van hoe veel scherpzinnigheid ze ook moge getugen. Want dit noordhollandsche woord poot is het oudfriesche woord porta = voorhoofd, stern. Zie ook mijn Dialecticon, I, 440. Wat Gij mij meldt aangaande blonde menschen, met germaanschen typus onder de kabylen van Noord-Afrika, is ongetwijfeld zeer belangrijk en merkweerdig. Hoogst waarschijnlik zijn dit afstammelingen der oude Wandalen, zoo als Gij te recht aanmerkt. De zaak is bij de geleerden; bij d'Ethnologen vooral, geenszins onbekend. Herhaalde malen is reeds door reizigers in die streken op dit feit gewezen, in verschillende geschriften. Mij kwam het meer dan eens onder d'oogen. Men weet er nog niet genoeg van, om met eenige zekerheid een oordeel te kunnen vellen. Ware Algiers in germaansche handen, in plaats van in romaansche, we zouden reeds sedert lange alles van deze zake geweten hebben! Uwe aankondiging en beoordeeling van G.'s Glossarium zond ik ter plaatsing in aan de Nederlandsche Spectator, een letterkundig weekblad, het beste dat wij hebben. Een paar dagen daarna reeds kreeg ik een drukproeve daarvan ter verbetering, een zeker bewijs dat het bestier van "de {<=Sp.>[=Spectator]}" willens was dat opstel te plaatsten. In die zelfde week zond mij de Heer Gaill. zijn werk ten geschenke, met verzoek daarvan eene aankondiging te geven. Ik voldeed aan dit verzoek, en zond mijne beoordeeling Nu aan "De Amsterdammer" die haar terstond plaatste, blijde, gelijk 't bestier mij schreef, iets uit mijne penne zijnen lezers te kunnen bieden. Hadde ik Uwe beoordeeling niet reeds aan De {<=Spect.>[=Spectator]} gezonden, dan was de mijne dien weg gegaan; nu kon dat niet. - Misschien heeft de redactie van de {<=Spect:>[=Spectator]} nu, na lezing van mijn eigen opstel in De {<=Amst.>[=Amsterdammer]}, gedacht dat het uwe in haar blad overbodig was, en ziet ze dus van d'opneming af. Misschien, schrijf ik, maar waarschijnliker komt mij voor dat uw opstel toch nog geplaatst worden zal. Want ik zelve heb herhaalde malen ondervonden dat De {<=Spect.>[=Spectator]} eenig handschrift, hem ter plaatsing gezonden, terstond laat drukken, en het soms eerst weken en weken later opneemt. Verschillende, mij dudelike redenen nopen hem zóó te doen. Denkelik zal uw opstel dus ook nog 't licht zien. Zoodra dit het geval is, zend ik U het nummer toe. Max Rooses' jongste werk las ik nu. Wel! alles en alles bij een genomen, moet ik zeggen dat hij U alle eere geeft die hem, van zijn standpunt, mogelik is. Mij dunkt, Gij kunt te vreden zijn. Hij veroordeelt in 't algemeen de {<=westvl.>[=westvlaamsche]} richting, <-specia> in 't bijzonder uwe school. Dat verwondert mij van hem niet. En al laakt hij een en ander, en al zeit hij dat van U noch uwe volgelingen hem nooit een merkwaardig gedicht onder d'oogen kwam (of in dien geest althans), later geeft hij U nog lof en prijs. Hij is uw tegenstander op taalkundig gebied, en zeker ook wel op godsdienstig en staatkundig (en dat heeft ja immer grooten infloed op ons oordeel!); maar hij blijft weerdig en redelik, als een "gentleman". Neen, mij dunkt, Gij kunt tevreden zijn. Deze tegenstander is een "fatsoenlijk" man, zoo als men hier in Holland zeit Wat dunkt U van den heer Hansen, den boekwaarder der stede Antwerpen, en van zijn streven, om alle nederduitsch, van Duinkerke<-n> tot Tonderen en Riga, van de Helder tot Keulen, weer onder een hoed te brengen? Zijn doel is schoon, dunkt mij. Maar is 't te bereiken?? Gisteren ontving ik No 8 van Loquela. Hertelik dank daar voor. Uwe scherpzinnige, en van zoo veel geleerdheid tugende uiteenzettingen lees ik steeds met het allermeeste genoegen. Gij haalt Dodoens ook aan. Hebt Gij wel opgemerkt uit mijne "friesche eigennamen" dat die groote geleerde ook een Fries was? Zie bl. 37, 38, 39, 40. - Geeft Gij mij niet te veel eere met telkens in een blad mijn naam zoo met lof te melden? Ik vreeze 't! Ware ik bijgeloovig, 'k zou den wederslag schroomen moeten. Spoedig na nieuwejaar hoop ik U iets naders te kunnen melden aangaande een opstel dat ik U voorstel te zamen te schrijven, en in een noord- en zuid-{<=nederl.>[=nederlandsch]} tijdschrift, gezamenlik te plaatsen. Ik ben er al druk mee bezig, en het vlot mij. Gij zult flaamsch schrijven en ik friesch (te weten geen zuiver friesch, wijl het den onfriesen onverstaanbaar is, maar een friesch gekleurd nederduitsch, de volkstaal van mijn geboortestad Leeuwarden, zoo als Gij de volkstaal uwer vaderstad Brugge) en wij zullen het goede recht van eigen vlaamsch en eigenfriesch bepleiten tegenover 't hollandsch. En nu nog een hertelike groete, want mijn vrije tijd is weer verstreken. Vaarwel, mijn weerde, hoog geachte Vriend! In trouwe, Uw Johan Winkler. /gga_brieven/[16,80].pdf /gga_images/GGA_5301_01_01r.jpg /gga_images/thumbnail.JPG Pag. 1 /gga_images/GGA_5301_01_01v.jpg /gga_images/thumbnail.JPG Pag. 2 /gga_images/GGA_5301_01_02r.jpg /gga_images/thumbnail.JPG Pag. 3 /gga_images/GGA_5301_01_02v.jpg /gga_images/thumbnail.JPG Pag. 4 /gga_images/GGA_5301_01r.jpg /gga_images/thumbnail.JPG Pag. 1 en 4 /gga_images/GGA_5301_01v.jpg /gga_images/thumbnail.JPG Pag. 2 en 3 /gga_images/GGA_5301_02r.jpg /gga_images/thumbnail.JPG Pag. 5 /gga_images/GGA_5301_02v.jpg /gga_images/thumbnail.JPG Pag. 6 klik hier voor de volledige brieftekst https://edities.kantl.be/gezelle/ed/DALF.db.gg.11605 Winkler Johan Auth:700:111 Gezelle Guido Auth:700:1 [ ] mvass: transformation Word -- DALF mvassche: URL correction meemoo + server name
Haarlem 13 December 1882 Eerweerde Heer en Vriend!

Heden morgen heb ik, tot mijn blijdschap, een uurke vrij, en 'k wil dat geerne besteden om U weer eens wat te schrijven, en uwen laatsten brief

Deze brief is niet aanwezig in het Guido Gezellearchief in Brugge.

te beantwoorden. In dien brief waren weer eenige voor mij hoogst belangrijke aanteekeningen gesloten, aangaande 't hoofdijzer in Vlaanderen

Het oorijzer was een onderdeel van de vrouwelijke hoofdtooi in de noordelijke provincies van Nederland en Zeeland. Oorspronkelijk werd deze metalen beugel voor rond het hoofd gebruikt om mutsen of haar op de plaats te houden, maar uiteindelijk groeide het uit tot pronkstuk. Het kreeg de naam ’oorijzer’ doordat het vaak enkel zichtbaar was ter hoogte van de oren. In de 19e eeuw was het oorijzer een kenmerkend onderdeel van de Friese streekdracht. Ook in Vlaanderen werden oorijzers gedragen, doch bescheidener, waaronder in Brugge, waar Gezelle ze opmerkte. Sinds Gezelle hierover schreef in zijn brief naar Winkler van 07/03/1882 (Kortrijk) is het een geliefd onderwerp in hun correspondentie.

. Ik zegge U daarvoor bij dezen mijn herteliksten dank. Waarlik, Gij maakt mij verlegen, met zoo veel voor mij te doene, en mij zoo uwe goede jonste

gunstige gezindheid

te toonen; ik ben er in begaan! Nogmaals mijn besten dank!

Wat is er dus nog veel van hoofdijzers te vinden in uw Vaderland! Hoe veel meer dan ik ooit had kunnen vermoeden!

Winkler had deze hoofdtooi al uitvoerig onderzocht, maar gaf in zijn brief van 08/03/1882 aan niet op de hoogte te zijn van het gebruik van oorijzers in Vlaanderen. Sindsdien apprecieerde hij alle informatie die Gezelle hem hierover kon bezorgen en is het een geliefd onderwerp in hun correspondentie.

En te weten, dat het juist de vrouliên zijn van frieschen stam, die hoofdijzers dragen, overal, van de Elve

De oude naam voor de Elbe, een van de belangrijkste rivieren van Midden-Europa.

en daar benoorden, tot de Schelde en daar bezuden! Uwe vlaamsche kerels in de middeleeuen, waren ongetwijfeld reine Friesen. Het friesche bloed, de friesche volksaard, vrij en vroed, slecht en recht, zit nog vast in 't hedendaagsche nakroost der oude Vlamingen. Ik speure 't in alles bij U, en de Heeren Duclos, de Bo, Gaillard, en met welke wakkere Vlamingen ik maar meer de eere en het genoegen heb in kennis te zijn gekomen.

Mij wondert het maar, dat er nog zoo vele van 't hoofdijzer in Vl. Vlaanderen te vinden is, terwijl het toch uw eigen aandacht schijnt te zijn ontgaan! Heeft nooit een vlaamsche oudheidkundige aan dit onderwerp zijn opmerkzaamheid gewijdt?

Ja, dat “oorijzer = pootijzer hier en daar in Noord-Holland"

A. J., Poot. In: Noord en Zuid: 5 (1882) p.363.

heb ik in Noord en Zuid, in "den beerput" (gelijk men hier dat fraaie tijdschrift wel noemt)) wel gelezen. De man die dat daarin plaatsen liet, heeft lijkwel niet goed gehoord. "Pootijzer" wordt nooit gezeid, wel "poothaarnaald, pootnaald", gelijk ik reeds in de noot op bl. 22 van den overdruk van mijn opstel "Een en ander aangaande de kleederdracht der Friesinnen"

J. Winkler, Eenige bijzonderheden aangaande de kleederdracht der Friesinnen. In: De Vrije Fries: (1881) p.22. Winkler schrijft hier in een voetnoot: "Pootheerneeld, noordhollandsche uitspraak voor poorthaarnaald. Dit woord poot of poort is oorspronkelik het oudfriesche woord porta , voorhoofd, en is in dien zin nog heden in sommige noordhollandsche dorpen, o.a. te Andijk, bij Enkhuizen, in gebruik. Zonderling genoeg, omdat het juist tusschen Flie en Lauers reeds uitgestorven is. Maar in ' t begin dezer eeuw had in den tongval der stad Workum, potte of porte nog de beteekenis van voorhoofd."

, in uw bezit

Winkler zond Gezelle een afdruk van dit opstel bij zijn brief van 08/03/1882. Een overdruk is nu nog aanwezig in Gezelles handbibliotheek in het Guido Gezellearchief van de Openbare Bibliotheek Brugge (GGB 1059).

, meedeelde. Maar de pootnaald en is het hoofdijzer niet. Ik heb een stukske geschreven om deze verkeerde opgave in N & Z. Noord & Zuid te wraken. In 't volgende nummer zal men 't opnemen, denk ik.

J. Winkler, Poot = Voorhoofd. In: Noord en Zuid: 6 (1883) p.148.

- Het woord hoofdijzer is beter dan oorijzer. In Friesland gebruikt men uitsluitend het laatste woord, in Holland ook wel het eerste. Uwe afleiding van dit verkeerd verstane woord pootijzer van hood-, hoofdijzer kan ik niet aannemen, van hoe veel scherpzinnigheid ze ook moge getugen. Want dit noordhollandsche woord poot is het oudfriesche woord porta = voorhoofd, stern. Zie ook mijn Dialecticon, I, 440.

Hier schreef Winkler: ”Portte, voorhoofd. Dit vreemde woord schijnt mij toe oud friesch van bewesten Flie te zijn. Immers komt het onder den vorm poot nog voor in den tongval van Andijk in Noord-Holland".

Wat Gij mij meldt

Vermoedelijk verwijst Winkler hier naar een brief van Gezelle die niet aanwezig is in het Guido Gezellearchief in Brugge.

aangaande blonde menschen, met germaanschen typus onder de kabylen

Kabylen zijn een Algerijns Berbervolk.

van Noord-Afrika, is ongetwijfeld zeer belangrijk en merkweerdig. Hoogst waarschijnlik zijn dit afstammelingen der oude Wandalen

Vandalen: Oost-Germaanse stam die in het eerste deel van de vijfde eeuw Afrika binnentrok en daar het Vandaalse Rijk stichtte. In 534 gaven de Vandalen zich over aan de Oost-Romeinse veroveraars en werd het rijk opgeheven.

, zoo als Gij te recht aanmerkt. De zaak is bij de geleerden; bij d'Ethnologen

volkenkundigen

vooral, geenszins onbekend. Herhaalde malen is reeds door reizigers in die streken op dit feit gewezen, in verschillende geschriften. Mij kwam het meer dan eens onder d'oogen. Men weet er nog niet genoeg van, om met eenige zekerheid een oordeel te kunnen vellen. Ware Algiers in germaansche handen, in plaats van in romaansche, we zouden reeds sedert lange alles van deze zake geweten hebben!

Uwe aankondiging en beoordeeling van G.'s Glossarium

Rond den Heerd: 17 (29 October 1882) 49, p.385-387. Gezelle schreef hier vol lof over de Glossaire Flamand van Edward Gailliard.

zond ik ter plaatsing in aan de Nederlandsche Spectator, een letterkundig weekblad, het beste dat wij hebben. Een paar dagen daarna reeds kreeg ik een drukproeve daarvan ter verbetering, een zeker bewijs dat het bestier van ”de Sp. Spectator " willens was dat opstel te plaatsten.

Deze beoordeling is uiteindelijk nooit in de Nederlandsche Spectator verschenen. De verontschuldigingen van Winkler voor het niet verschijnen van het stuk volgen in de brief van 23/01/1883.

In die zelfde week zond mij de Heer Gaill. zijn werk ten geschenke, met verzoek daarvan eene aankondiging te geven. Ik voldeed aan dit verzoek, en zond mijne beoordeeling Nu aan "De Amsterdammer" die haar terstond plaatste

Winklers beoordeling van de Glossaire Flamand verscheen in het tijdschrift De Amsterdammer: (19 november 1882) 282, p.4. Het eerste deel van deze beoordeling werd daarna ook gepubliceerd onder de rubriek ”Van hier en van elders” in Rond den Heerd: 18 (3 december 1882) 1, p.6-7.

, blijde, gelijk 't bestier mij schreef, iets uit mijne penne zijnen lezers te kunnen bieden. Hadde ik Uwe beoordeeling niet reeds aan De Spect. Spectator gezonden, dan was de mijne dien weg gegaan; nu kon dat niet. - Misschien heeft de redactie van de Spect: Spectator nu, na lezing van mijn eigen opstel in De Amst. Amsterdammer , gedacht dat het uwe in haar blad overbodig was, en ziet ze dus van d'opneming af. Misschien, schrijf ik, maar waarschijnliker komt mij voor dat uw opstel toch nog geplaatst worden zal. Want ik zelve heb herhaalde malen ondervonden dat De Spect. Spectator eenig handschrift, hem ter plaatsing gezonden, terstond laat drukken, en het soms eerst weken en weken later opneemt. Verschillende, mij dudelike redenen nopen hem zóó te doen. Denkelik zal uw opstel dus ook nog 't licht zien. Zoodra dit het geval is, zend ik U het nummer toe.

Max Rooses' jongste werk

In dit werk uitte Rooses zijn kritiek t.o.v. het West-Vlaamse taalparticularisme van Guido Gezelle: ”Dat men de gewestelijke spraakvormen en zegswijzen in de algemeene taal eene matige plaats inruime, om deze meer lokale kleur te geven, is te wettigen; maar dat men uit liefde tot zijne engere geboortestreek zich buiten den wijderen kring der taalverwanten sluit en stelselmatig liever het woord gebruikt, waarvan één man zich bedient, dan datgene, welk door tien verstaan wordt, is eene dwaze niet te rechtvaardigen liefhebberij.” (p.260-261) Daarnaast gaf hij als vrijzinnige en sterke aanhanger van het Vlaamse realisme aan de ”mystieke verzuchtingen” in Gezelles werk niet te kunnen waarderen.

las ik nu.

In een vorige brief (geschreven tussen 01/11/1882 en 03/11/1882) liet Winkler weten dat hij het Nieuw Schetsenboek van Rooses zou lezen en Gezelle van zijn oordeel op de hoogte zou brengen.

Wel! alles en alles bij een genomen, moet ik zeggen dat hij U alle eere geeft die hem, van zijn standpunt, mogelik is. Mij dunkt, Gij kunt te vreden zijn. Hij veroordeelt in 't algemeen de westvl. westvlaamsche richting, specia in 't bijzonder uwe school. Dat verwondert mij van hem niet. En al laakt hij een en ander, en al zeit hij dat van U noch uwe volgelingen hem nooit een merkwaardig gedicht onder d'oogen kwam (of in dien geest althans), later geeft hij U nog lof en prijs.

Op p.261 schreef Rooses: ”hij zelf noch zijne leerlingen, voor zooveel zij hem trouw bleven, brachten een gedicht voort, dat merkwaardig mag heten”. Uiteindelijk geeft hij wel toe het dichterlijke in Gezelles opvatting en de meeslependheid van diens taal te erkennen.

Hij is uw tegenstander op taalkundig gebied, en zeker ook wel op godsdienstig en staatkundig (en dat heeft ja immer grooten infloed op ons oordeel!); maar hij blijft weerdig en redelik, als een "gentleman". Neen, mij dunkt, Gij kunt tevreden zijn. Deze tegenstander is een "fatsoenlijk" man, zoo als men hier in Holland zeit.

Wat dunkt U van den heer Hansen, den boekwaarder der stede Antwerpen, en van zijn streven, om alle nederduitsch

Nederduits is een verzamelnaam voor een aantal West-Germaanse dialecten die niet onderhevig waren aan de Hoogduitse klankverschuiving (tweede Germaanse klankverschuiving die plaatsvond tussen de 3e eeuw en 9e eeuw) en die in het noorden van Duitsland en in Nederland gesproken werden.

, van Duinkerke n tot Tonderen en Riga, van de Helder tot Keulen, weer onder een hoed te brengen?

Hansen was leider van de ’Aldietsche beweging’ die een taalkundige versmelting van het Nederlands en Nederduits beoogde, bijvoorbeeld door middel van een gemeenschappelijke spelling.

Zijn doel is schoon, dunkt mij. Maar is 't te bereiken???

Gisteren ontving ik No 8 van Loquela.

Foutieve verwijzing van Winkler. Hij doelt hier op Loquela: 2 (Alderheiligen 1882) 7.

Hertelik dank daar voor. Uwe scherpzinnige, en van zoo veel geleerdheid tugende uiteenzettingen lees ik steeds met het allermeeste genoegen.

Gij haalt Dodoens ook aan.

Gezelle citeert Dodoens aangaande het woord 'wouwe' in de rubriek ”Mede blanden van hoeden” in Loquela: 2 (Alderheiligen 1882) 7, p.63.

Hebt Gij wel opgemerkt uit mijne "friesche eigennamen"

J. Winkler, Een en ander over Friesche eigennamen. In: De Vrije Fries: 13 (1877). p.149-204 en p.241-343. En J. Winkler, Een en ander over Friesche eigennamen (vervolg). In: De Vrije Fries: 14 (1881) p.111-154. Een overdruk van het gehele opstel is aanwezig in de handbibliotheek van Guido Gezelle (nr.: GGB 1058). Op het schutblad van dit exemplaar schreef Winkler: ”Den wakkeren Vlaming Guido Gezelle, uit vriendschap en hoogachting van den schrijver Johan Winkler. Haarlem, November 1882.”

dat die groote geleerde ook een Fries was?

Dodoens stamt uit een Fries geslacht van senatoren en burgemeesters. Zijn vader was van Friese afkomst.

Zie bl. 37, 38, 39, 40. -

Geeft Gij mij niet te veel eere met telkens in een blad mijn naam zoo met lof te melden?

Gezelle vernoemt Winkler meermaals in zijn artikel ”Van de Friesche tale” in Loquela: 2 (Alderheiligen 1882) 7, p.49-59.

Ik vreeze 't! Ware ik bijgeloovig, 'k zou den wederslag schroomen

vrezen

moeten.

Spoedig na nieuwejaar hoop ik U iets naders te kunnen melden aangaande een opstel dat ik U voorstel te zamen te schrijven, en in een noord- en zuid- nederl. nederlandsch tijdschrift, gezamenlik te plaatsen.

In een van zijn vorige brieven aan Gezelle (25/10/1882, Haarlem) stelde Winkler een gezamenlijke publicatie voor in de vorm van een volksaardige dialoog tussen een Vlaming en een Fries. Gezelle stemde hier vervolgens mee in, in zijn brief van 04/11/1882 (Kortrijk). Een handschrift van Winkler getiteld ”Vlaamsch en Friesch. Een spoorwegpraatje over friesche en vlaamsche, hollandsche en nederlandsche taal.” werd gepubliceerd in het opstel van C. Gezelle, Guido Gezelle en Johan Winkler, in: Biekorf: 35 (1929) p.41-53. Dit volledige handschrift van Winkler is aanwezig in het Guido Gezellearchief in Brugge (nr. 2595b G). Ook van Gezelle berusten fragmenten van het handschrift van een samenspraak over het Vlaams en het Fries in het archief (nr. 2595) met tal van correcties. Bij Gezelle wilde het niet echt vlotten en Winkler vraagt later in een brief van 08/03/1883: ”Hoe gaat het met ons spoorwegpraatje“? Komt er nog wat van, en blijft gij genegen het uwe eraan toe te voegen? ” De samenspraak tussen Winkler en Gezelle werd nooit als sluitend geheel gepubliceerd.

Ik ben er al druk mee bezig, en het vlot mij. Gij zult flaamsch schrijven en ik friesch (te weten geen zuiver friesch, wijl het den onfriesen onverstaanbaar is, maar een friesch gekleurd nederduitsch, de volkstaal van mijn geboortestad Leeuwarden, zoo als Gij de volkstaal uwer vaderstad Brugge) en wij zullen het goede recht van eigen vlaamsch en eigenfriesch bepleiten tegenover 't hollandsch.

En nu nog een hertelike groete, want mijn vrije tijd is weer verstreken. Vaarwel, mijn weerde, hoog geachte Vriend! In trouwe, Uw Johan Winkler.