<Resultaat 716 van 2349

>

p1
Eerweerde Heer en hoog geschatte Vriend!

Dat ik uwen brief van 29 Decr ontving met uwe heilwenschen[1] voor het nieue jaar, dat ik U wederkeerig mijne beste heilgroeten toebracht, dat ik mij verheugde in uw behoud uit dreigende doodsgevaer[2] dat alles heb ik U reeds bij briefkaarte[3] weten laten. Ik zou dus nu ter beantwoording van genoemden grooten en mij, als immer, zoo welkomen brief, als met de deure in 't huus kunnen komen vallen, liik men spreekt, ware 't niet dat ik U vooraf nog mijn herhaalden dank voor al uwe goedjonsticheit betugen wilde, ook voor de schoone versen[4] die Gij mij schonkt, en voor de twee belangrike aanteekeningen, in zake oude geslachtsnamen, die door U daar bij gevoegd waren.

En nu ter zake.

Het “album” van Hendr van Balen schijnt mij degeliker toe dan ik vroeger vermoedde dat het worden zou. Niettemin, 't is mij, in sommige opzichten, nog wat raadselachtig; ik heb nog zoo mijne bizondere gedachten dien aangaande. Overigens, zoo verre ik er over oordeelen kan, is 't een achtbare lijst van medewerkers[5] die van Balen opnoemt. Gij zijt er met menigeen in goed gezelschap, vooral met den hoogleeraar Alberdingk; ook met Frits Smit Kleine en anderen. Maar!! - wie weet of van Balen met de p2namen al dezer opgenoemde medewerkers niet even zoo handelde als met uwen naam? Nu wij weten, hoe of uw naam op die lijst gekomen is, namelik geheel wederrechtelik, wat hebben wij nu voor waarborg dat hij met die andere namen wel eerlik gehandeld heeft? Ik wantrou deze zaak nog. En – wien ik er hier ook naar vroeg, de persoon van van Balen kent niemand. Buitendien, en afgescheiden van alles, het Album, dat de bestierder, volgens z'n eigen woorden in uwen brief, "tot het fraaiste van Nederland zal maken" (bout gesproken!), zal geen geluk hebben, 't zal, na eenig sukkelen, een vroegen dood sterven. Dit durf ik van Balen voorspellen. Let eens op of de tijd mijne voorspelling ook zal waar maken! -

Dat van Balen uw naam, zonder U te vragen, op den omslach van zijn Album, als dien van eenen zijner medewerkers vermeldt, dat zou ik hem inpeperen, ware ik in uwe plaatse. Ik zou mij dat niet laten welgevallen, ook niet al hadde ik hem een toestemmend antwoord gegeven, zoo hij mij daartoe verlof had gevraagd. Deze handelwijze is beleedigend voor U - in allen gevalle, onbeschaamd vrijmoedig. Zoo en kent men eerlike liên niet!

Of ik jager ben? vraagt Gij, - O neen! mijn beste! haast hadde ik geschreven: "foei, neen!" - Ik ben een vreedzaam man, en alle wreedheid en ruwheid staat mij tegen. Ik gevoel mij te vreden en gelukkig in mijn gezonde lichaam, in mijn heele knoken; ik verheug mij in mijn leven en vermei mij in de heerlike natuur! Hoe zou ik eenig dier vervolgen, jagen, martelen, dooden? Alle bloedvergieten is mij een gruwel! - p3Eendekooien hebben wij in Friesland ook zeer velen; en juist in Friesland; ze zijn iets bizonder friesch.Onder de saksische en frankische bevolking van Noord-Nederland komen ze niet voor. Trouens, de landstreke door dezen bewoond (zandgrond met bosschen en heiden) leent zich daartoe ook niet. De terminologie van alles wat op d'eendekooien betrekking heeft, is mij weinig bekend, en nog veel min van alles wat met "jacht" samenhangt. Liikwel! dat is alles wel in boeken en woordenboeken uitvoerig beschreven - wat Noord-Nederland aangaat.

O! ik heb ook om dien Beer gelachten! 'T is zoo als Gij schrijft: hij en kan niet verdragen, dat ik Loquela gunstig beoordeelde[6] Hoe kleingeestig is dat van hem! Hij vermeld het alweêr met kwalik verborgen spijt in zijn "Onze volkstaal". 'T is om te schaterlachten. Zoo dra hij die beoordeeling nu haast een jaar geleden, gelezen had, schreef hij mij terstond een brief, waarin hij mij dringend verzocht ook zijn werk in dat tijdschrift aan te kondigen en te beoordeelen. Natuurlik gunstig! - Daar kwam de Jood weer duidelik voor den dag! - Ik heb op die vraag hem niet eens een antwoord willen geven! Het ontbrak er nog maar aan, dat hij mij geld geboden had! Mijne wetenschap is mij te edel, en mijn penne zal eerlik blijven, als mijn tonge, zoo lange ik haar voeren mag.

Haast U maar niet met het Spoorwegpraatje[7] 't heeft den tijd! - Wel zou ik het aardig vinden zoo dit ons werk reeds in 't licht ware verschenen als ik in den aanstaanden zomer U te Kortrijk kom begroeten[8] maar het moet nog over zoo veel p4schijven loopen dat ik betwijfele of mijn wensch in dezen wel vervuld kan worden. En op 't einde hangen we toch ook nog af van de goedwilligheid der Tijdspiegel-bestierders; de ruimte van hun tijdschrift is vaak maanden lang vooruit al besteld.

Zeker! het heeft zijne gants eigene bezwaren en moeielikheden om uw vlaamsch en mijn friesch juist zóó te kiezen dat het goed vlaamsch en friesch blijft, en lijkwel voor alle Nederlanderen volkomen verstaanbaar zij ('k verbetere: uw vlaamsch-gekleurd, mijn friesch-getint nederlandsch - want de zuivere vlaamsche en friesche spreektalen liggen in dezen buiten ons bestek). En 't heeft ook groot bezwaar in om de boekstavinge naar eisch te regelen. Ik zal er ook nog wel meê in moeielikheden geraken, als ik mijn gedeelte van ons opstel persveerdig make - want wat ik nu schreef en U zond, is maar voorloopig werk, diende maar om U mijn denkbeeld te laten weten. Uw flaamsche ik en kunt Gij niet anders schrijven dan ik, dunkt me. Ook hier zeit men veelal iets als ück (in hoogduitscher spellinge), vooral als de stemzate er niet op valt, wat juist met dit woordeke vaak 't geval is. En anders, tracht het zoo veel Ge zult kunnen, te mijden; schrijf dan: 'k wil, 'k zal, 'k en doe, 'k hope, ga 'k, zal 'k, geve 'k, peize 'k, enz. Heeft uw i in dingen den vollen i klank, wel! dan moet Gij diingen schrijven, wane 'k,p5p2/met briingen, ziingen, enz. maar, mij dunkt, bouk, houk, zouken voor boek, hoek, zoeken; moet Gij niet schrijven. Alle Noord-Nederlanders zullen (en met volle recht!) bowk, howk, zowken lezen. Zóó spreekt men in Groningerland. Zoudt Gij die fransche, ondietsche spellinge van ou = hollandsch oe = hoogduitsch u willen behouden? Ai neen doch! Het is een groot gebrek in de Nederlandsche spelling dat men geen letterteeken heeft om de fransche ou, de hoogduitsche u af te beelden. Voor de Hollanders, die de oe in boek niet onderscheiden van de oe in boer, is dit geen bezwaar; die hebben aan hun oe genoeg. Maar wij Friesen onderscheiden juist zoo als gijliên Flamingen scherp tusschen de klank van zoeken en groeten, stoete (brood) en hoed. Daarom schrijven wij de enkelvoudige oe klank als in 't hoogduitsch met u en wel met û; b.v. sûndens = gezondheid, grûnd = grond, jûnd = avond, stûte (in verkleinform met den ǔmlaǔt als stüütsje), enz. Ik weet waarlik niet wat ik U raden zal om uwe flaamsche ou, oe uit elkaar te houden. Denk er nog eens overna. Zoo Ge nederlandsch hout en stout als hoet en stoet zoudt schrijven, de meesten hier zouden U niet begrijpen. Die uitspraak, die hier in 't Noorden nergens gehoord wordt, is mij zoo vreemd! Vóór ik des heeren de Bo's Idioticon leerde kennen, zou ik nooit gedachtp6hebben dat ergens die uitspraak in zwang was? Is het wel werkelik echt en oud volksaardig vlaamsch? Ik denk die uitspraak is kunstmatig en van het fransch afkomstig; de Vlamingen zullen die fransche uitspraak van ou als oe of û zoo lange en vaste geleerd hebben, dat ze geeindigd zijn met haar ook in nederlandsche woorden hout, stout, vrou, goud te laten hooren. Kan dit zóó zijn?

Mijn ingaande f en s voor hollandsch en flaamsch v en z kan ik niet prijs geven. Er is werkelik een zeer groot onderscheid tusschen het frou van de Friesen en het vrouw der Hollanders, tusschen ons fliegen (fleane in goed-friesch), froeg (ier, in goed friesch), fel (hûd in goed friesch) en vliegen, vroeg en vel van Hollanders en Vlamingen. Hoe noordeliker in Holland hoe meer de scherpe friesche uitspraak veld wint, hoe zudeliker hoe meer de zachte vlaamsche. Onze Zeeuwen spreken als gijliên doet, de v en de z zoo zacht mogelik; wij Friesen vervallen in 't andere uiterste; wij blazen onze f (uw v) zoo scherp als of we een keers willen uitblazen, en sissen zoo scherp mogelik onze s (uwe z). Uwe Flamingen, als ze ons werk zullen lezen, zullen allichte vreemd opzien tegen mijne f en s, en mijne Friezen tegen enkelen uwer spelwijzen - maar als ze tien reken hebben gelezen, ze zullen er aan gewend zijn. Van misverstand zal geen sprake zijn, veel minp7van onverstaanbaarheid; bij U niet en bij mij niet; bij Vlamingen noch bij Friesen, bij Hollanders zoo min als bij Brabanders. Geloof mij dat, en fertrou daar op.

Een paar keeren reeds, mijn vriend! hebt Gij in uwe brieven aan mij gezinspeeld op mijn aanstaande bezoek in Vlaanderen, en ik heb dat zoo verstaan, als of gij peist dat ik geruimen tijd daar zou kunnen vertoeven en met velen uwer bekenden, taalgeleerden en letterkundigen zou in kennis komen, of hen bezoeken; b.v. de Heer Karel de Gheldere te Couckelaere, en anderen. Gij vergist U daarin. Wij moeten elkanderen wel verstaan. Gij vergist U, en dat komt dat Gij mij zoo weinig kent - liik ik U. Zie eens, ik ben een kalm en bedaard man, die in stilte en eenvoud zijn eigen weg gaat, wien ook alle drukte en ophef een gruwel is. Ik wensch 5 dagen, uiterlik 6, in Vlaanderen te zijn - en, ik zeg 't U vooruit, ik ga mijn eigen weg. Wij Friesen hebben in Holland den naam van stijfkoppig te zijn. Ook in dat opzicht ben ik een Fries van 't rechte bedde. Mijn plan is als volgt.

Op een Maandag ochtend om 7 uur, in 't laatst van Juni, denk ik, ga ik van hier en ben dan om 12 uur te Antwerpen. Daar rust en toef ik een paar uerkes en reis dan naar Gent. In die stad blijf ik dien namiddag, avond en nacht, en zal mijn oogen en ooren goed gebruken, dat verzeker ik U.p8Herinner U dat ik nog nooit een voet in Vlaanderen zette, slechts te Antwerpen aan de Schelde zag ik een stukske van 't Land v. Waes; slechts te Vlissingen zag ik een hoekske van 't Land v. Katzand; beide in 't verschiet. Te Gent ken ik niemand, of zoo goed als niemand; slechts met den Hoogleeraar Heremans en den schoolmeester Minnaert aldaar heb ik voor jaren in briefwisseling gestaan[9] Ik zal die Heeren niet bezoeken, zoo veel te ongestoorder zal ik oogen en ooren op straat kunnen bruken. Des Dinsdags morgens vroeg naar Brugge, waar ik den Eerw: Duclos zal bezoeken, en ook den Heer Gailliard, en tot Woensdag morgen wil blijven. Des Woensdags morgens vroeg naar Kortrijk - en daar ga ik terstond van den baanhof naar de Handboogstraat 19, en blijf bij mijn vriend Guido Gezelle den gantsen dag tot 's avonds toe, 't en zij dat hij mij eerder wegjage van voor z'n aangezicht. Ik slaap daar in een weerdshuis, en wijd den Donderdag aan den Eerw: de Bo. (Maar hoe kom ik best van Kortrijk te Ruisselede? Is 't misschien raadzamer van Brugge uit naar Ruisselede te gaan? Zoo ja - dan wijd ik den Woensdag aan den heer de Bo, en kom misschien nog Woensdag avond te Kortrijk en blijf daar tot Donderdag avond of Vrijdag morgen. Van Kortrijk wensch ik naar Duinkerke te gaan (over Iperen?), en kan daar, meen ik, des Vrijdags voor den middag zijn; daar blijf ik tot Vrijdag avond laat, of tot Sater-p9p3/dag morgen vroeg. Van daar reis ik over Dixmude naar Brugge terug, waar ik, of een nacht of een paar uren des middags nog vertoeve, om Saterdag namiddag over Gent en Antwerpen naar Haarlem terug te reizen. Ben ik dan des avonds om 7 uur te Antwerpen, zoo kan ik om 11 uur nog hier wezen. Zoo is mijn plan. En ik hoop dat ik het alzoo mag volbrengen. En wat zegt Gij er van? Ik stel mij zeer veel genoegen van dat reiske voor, en hoop er mijn kennis en wetenschap grooteliks door te verrijken. En vooral zeer veel genot stel ik mij voor van den dag die ik met U zal doorbrengen. En denk dan, weerde vriend! dat ik een zeer eenvoudig man ben, met bizonder kleine en geringe behoeften. O! wij zullen elkander zoo veel te vragen - wij zullen zoo veel met elkander te verhandelen hebben aan gaande de zake die ons verbindt. Gij zult dan "friesch" kunnen hooren, en ik uw vlaamsch. Ik ga van nu aan al vast een lijstje maken van al wat ik U vragen wil of uit uwen mond hooren wil. Doe Gij ook al zoo - anders zullen wij wis veel vergeten. - Wat ben ik in de voorbaat, niet waar? Wij hebben nog een half jaar of wat minder voor de schenen, eer die tijd daar, en ik schrijve U als of we in de volgende weke reeds elkanderen zouden ontmoeten! Dat doet het blijde vooruitzicht op mijn flaamsch reiske, dat doet de hope U te zullen zien en spreken, dat doet het nieue jaar,p10dat ons eindelik droog, frisch en helder weer en een vroolik zonneschijntje bracht, na weken en weken van regen en nevel.

"M'näre B'nynke" en behoeft nog niet van friesche afkomst te wezen, al is die mogelikheid niet buten gesloten. Bonninge is meer de drentsche form van dezen patronymikon. Zie bl. 85 en 86, 88 en 89 van mijn "fr. eigennamen". Maar zeker is Bonninga, Bonninge, Bonningh, Bonnink, Bonnynck, enz. alles oorspronkelik een en 't zelfste woord in verschillende (friesche, saksische, frankische) formen.

Dat Gij mij gewezen hebt op den geslachtsnaam Donny, daarvoor dank ik U ten hoogsten, want daardoor hebt Gij mij een nieu veld van onderzoek geopend, een geheel nieu en uitgebreid veld. Uwe vooronderstelling dat uw fransche naam Donny wel oorspronkelik één kost zijn met het friesche Donia, 't welk weer een versleten form is van voluit Doninga, komt mij zóó waarschijnlik voor dat ik haar op voorhand reeds als "zekere waarheid" durve anveerden. De versleten schrijfform Donia is in d'uitspraak nog meer versleten tot Donje (bl. 96, 97). Zulke namen schrijft men in de duitsch-friesche streken als Donië, Hobbië, Hemmië, en spreekt ook Donje, Hobje, Hemje - 't is voluit Hobbinga, Hemminga. Die fransche namen op y (Donny, Grévy, Ferry, Rémy) zullen oude, versletene patronymika wezen der Franken, Bur-p11gunden en andere germaansche, dietsche volken, die in Galliën romaansch van tonge werden. Donne = Donia = Doninga; Grevy = Grevia = Grevinga, Grevinck, enz; Ferry = Fernia (zie bl.. 99) = Ferringa; Rémy = Remia; Reming, Reeminga, Rieminga. 'T is duidelik, dunkt mij. Ik moet dit veld bearbeiden. Duzend maal dank nogmaals voor uwe aanwizinge!

En nu uwe vraag hoe de Flamingen aan zulke namen komen als Manten, Namen, Jelle, Seppe, Siete, Dietje, enz. enz. - Ai, mijn weerde vriend! verschoon mij U daarop hier een antwoord te geven. O, ik kan U daarop een volledig antwoord geven. Maar dan had ik wel 50 bladjes vol te schrijven! En ik moest zoo omslachtig en wijdloopig zijn, want zoo ik U eenvoudig en zonder bewijzen, antwoordde: die namen, en nog honderden anderen bij U en uwe buren, de Fransch-Flamingen in Duunkerke en Hazebroek en omstreken in gebruik, zijn oude, germaansche namen - (heidensche namen noemen de roomsche geesteliken hier in Holland die namen, en ze verafschuwen ze en ijveren er tegen. Lees maar eens de noot op bl. 146 en vervolgens van mijn "fr. friesche eigennamen")[10] die namen zijn geen afslijtsels of verbasterde formen van uwe kerstene doopnamen, maarp12oorspronkelike, volle namen (hoogstens in koseformen) zijn het, en ze hebben met al die fraaiigheden van Eudoxia, Amand, Rosalie en Elodie niets ter wereld te maken - zie, dat gelooft Ge toch niet, zoo op slag en stoot, dunkt mij. Naar aanleiding van een belangrijk opstel van C. Thelu, "Noms de baptême avec leurs contractifs et diminutifs en usage chez les Flamands de France", voorkomende in het derde deel der Annales du comité flamand de France, schreef ik in "de Navorscher" Jaargang van 1870, een opstel "Friesche namen in Frankrijk, en de geleerde heer Leendertz (sedert †), schreef er een weêrslag bij.[11]

Daar heb ik voorloopig reeds aangetoond hoe dwaas het is, en gants onredelik om zulke namen te beschouwen als samentrekkingen of verkleiningen van kerstene-namen of ook van zulke die de oude Romeinen en Grieken droegen. Wilt Gij er meer van weten, dan zende ik U geerne dat deel van De Navorscher ter leen, toe. Gij hebt het maar te schrijven. -

Zoo - nu kom ik aan een einde - en 't is ook hooger tijd. Ik voeg hier bij een lichtprinte[12] een afbeeldsel van mij-zelven vertoonende, en schenk U die uit vriendschap. Dan kunt Gij U een voorstelling maken hoe uw friesche vriend in levender lijve is. Moge 't U niet ongevallig wezen! En 't zoontje[13] van uwen vriend Doctor Karel de Gheldere vroeg U laatst om een afbeeldsel van U te mogen hebben. Ei! die vraag maak ik ook tot de mijne. Zoo Ge wilt, verblijd dan daar mee uwen vriend te Haarlem ook.

En nu vaarwel, mijn hoog geschatte vriend. Met mijn beste groete en een dietschen handdruk,
Uwen
Johan Winkler.

Noten

[2] Op Kerstdag had Gezelle pas twee kinderen gedoopt toen de grote klok door de zolder viel, boven de doopvont en in het gewelf bleef hangen boven het hoofd van Johannes de Doper. Zie A. Walgrave, Het leven van Guido Gezelle: Vlaemschen priester en dichter, 1924, dl.2, p.96.
[4] In zijn Kortrijkse tijd liet Gezelle nieuwjaarswensen drukken op een kaart van het formaat en karton van de toenmalige officiële briefkaart om naar vrienden en kennissen te zenden. Dit versje werd nadien door Gezelle opgenomen in zijn bundel Tijdkrans (1893) en verscheen later ook in: De Vlaamse Vlagge: (1885) 25.
[5] Uit deze brief blijkt dat Van Balen Gezelle’s naam ten onrechte opnam in de lijst van medewerkers.

Volgens de advertentie in de Nederlandsche Spectator: (30 december 1882) 52, p.428, zijn volgende personen medewerkers: Prof. J.A. Alberdingk Thijm, Cath. Alberdingk Thijm, C.L. van Balen, A.A. Beekman; Claudius, Th. Coopman, P.J.H. Cuipers, A.J. Duchateau, Agnes van Egmond, Guido Gezelle, Josephine Giese, C.J. Gonnet, Dr. Klaus Groth, Dr. C.J. Hansen, Hilda, Mr. William J. Ten Hoet, Elisabeth Jane Irving, Willem de Jonge, Dr. E Laurillard, Virginie Loveling, C.L. Lüktebühl, Prof. Pol de Mont, V.A. de la Montagne, F.O. Obreen, Willem Otto, Cath. F. van rees, Richard P.A. van Rees, Max Rooses, Ant. L. de Rop, Johan Schilder, Emile Seipgens, F. Smit Kleine, Jan Steen, Kapitein Storm, Louise Stratenus, Arnold Sauwen, Gustaaf Segers, Teirlinck Steyns, Mevr. Dorette Wellenkamp.

[6] Vermelding van Loquela zie: J. Winkler, Loquela. In: Korrespondenzblatt des Vereins für niederdeutsche Sprachforschung: 6 (1881) 7, p.73-74.
[7] In een van zijn vorige brieven aan Gezelle (25/10/1882, Haarlem) stelde Winkler een gezamenlijke publicatie voor in de vorm van een volksaardige dialoog tussen een Vlaming en een Fries. Gezelle stemde hier vervolgens mee in, in zijn brief van 04/11/1882 (Kortrijk). Een handschrift van Winkler getiteld ”Vlaamsch en Friesch. Een spoorwegpraatje over friesche en vlaamsche, hollandsche en nederlandsche taal.” werd gepubliceerd in het opstel van C. Gezelle, Guido Gezelle en Johan Winkler, in: Biekorf: 35 (1929) p.41-53. Dit volledige handschrift van Winkler is aanwezig in het Guido Gezellearchief in Brugge (nr. 2595b G). Ook van Gezelle berusten fragmenten van het handschrift van een samenspraak over het Vlaams en het Fries in het archief (nr. 2595) met tal van correcties. Bij Gezelle wilde het niet echt vlotten en Winkler vraagt later in een brief van 08/03/1883: ”Hoe gaat het met ons ”spoorweg-praatje“? Komt er nog wat van, en blijft Gij nog genegen het uwe er aan toe te voegen?” De samenspraak tussen Winkler en Gezelle werd nooit als sluitend geheel gepubliceerd.
[8] Winkler reist effectief eind juni 1883 naar Vlaanderen.
[9] De correspondentie was in het kader van het Dialection (1874).
[10] In ’Een en ander over friesche eigennamen’, p.146-150 vertelt Winkler over de handelwijze van Roomse priesters m.b.t. heidense namen bij doopplechtigheden. Zie Dries Gevaert, De briefwisseling tussen Guido Gezelle en Johan Winkler. Licentieverhandeling UGent, Letteren en Wijsbegeerte, 1984, p.450.
[11] In: De Navorscher: (1870) p.251-259 staat het opstel van Winkler getiteld Friesche namen in Frankrijk. Hij haalt materiaal uit Thélu’s werk aan om te bewijzen dat er in Frans-Vlaanderen nog veel echt Friese namen bestaan. Op p.259-264 verdedigt Leendertz Thélu door te zeggen dat sommige verklaringen toch juist zijn. Zie Dries Gevaert, De Briefwisseling tussen Guido Gezelle en Johan Winkler, deel 3, p.450 (Licentiaatsverhandeling RU Gent, 1984).
[12] Deze foto is aanwezig in het Guido Gezellearchief van de Openbare Bibliotheek Brugge (nr. 9204 F).
[13] Waarschijnlijk de oudste zoon van Karel de Gheldere, Charles de Gheldere (1873-1953) die toen 9 jaar was. Hij werd later arts in Brussel.

Register

Correspondenten

NaamGezelle, Guido; Loquela; Spoker
Datums° Brugge, 01/05/1830 - ✝ Brugge, 27/11/1899
GeslachtMannelijk
Beroeppriester; leraar; onderpastoor; dichter; taalgeleerde; vertaler; publicist
BioGuido Gezelle werd geboren in Brugge. Na zijn collegejaren en priesterstudies (priesterwijding te Brugge op 10/06/1854), werd hij in 1854 leraar aan het kleinseminarie te Roeselare. Gezelle gaf er onder meer talen, begeleidde de vrij uitgebreide kolonie buitenlandse leerlingen, vooral Engelsen, en kreeg tijdens twee schooljaren (1857-1859) een opdracht als leraar in de poësis. In 1865 werd Gezelle onderpastoor van de St.-Walburgaparochie te Brugge. Naast zijn druk pastoraal werk was hij bijzonder actief in het katholieke ultramontaanse persoffensief tegen de secularisering van het openbare leven in België en als vulgarisator in het culturele weekblad Rond den Heerd. In 1872 werd Gezelle overgeplaatst naar de O.-L.-Vrouwparochie te Kortrijk. Gedragen door een sympathiserende vriendenkring werd hij er de gelegenheidsdichter bij uitstek. Gaandeweg keerde hij er ook terug naar zijn oorspronkelijke postromantische en religieus geïnspireerde interesse voor de volkstaal en de poëzie. De taalkundige studie resulteerde vooral in een lexicografische verzameling van niet opgetekende woorden uit de volkstaal (Gezelles ‘Woordentas’ en het tijdschrift Loquela, vanaf 1881), waarmee ook hij het Zuid-Nederlands verdedigde binnen de ontwikkeling van de gestandaardiseerde Nederlandse cultuurtaal. Die filologische bedrijvigheid leidde bij Gezelle uiteindelijk ook tot een vernieuwde aandacht voor zijn eigen creatief werk, zowel vertaling (Longfellows Hiawatha) als oorspronkelijke poëzie. In 1889 werd hij directeur van een kleine Franse zustergemeenschap die zich in Kortrijk vestigde. Hij was een tijdje ambteloos. Dit liet hem toe zich op zijn schrijf- en studiewerk te concentreren. Het resultaat was o. m. de publicatie van twee poëziebundels, Tijdkrans (1893) en Rijmsnoer (1897), die, vooral in het laatste geval, qua vormgeving en originaliteit superieur van gehalte zijn. Om die authentieke en originele lyriek werd hij door H. Verriest, P. de Mont en vooral door Van Nu en Straks als een voorloper van de moderne Nederlandse poëzie beschouwd. Ook later eerden Nederlandse dichters, zoals Paul van Ostaijen en recenter, Christine D’haen, Gezelle als de meest creatieve en vernieuwende Nederlandse dichter in Vlaanderen. In 1899 werd Gezelle naar Brugge teruggeroepen om zich te wijden aan de vertaling van een theologisch werk van zijn bisschop (Waffelaerts Meditationes Theologicae). Hij verbleef nu in het Engels Klooster van Kanonikessen, waar hij echter vrij vlug en onverwachts stierf op 27 november 1899. Hij liet nog een verzameling uitzonderlijke gedichten na die in 1901 postuum als zijn Laatste Verzen werden gepubliceerd.
Links[odis], [wikipedia], [dbnl]
NaamWinkler, Johan; Jan Lou's; Grindebald
Datums° Leeuwarden, 12/09/1840 - ✝ Haarlem, 11/04/1916
GeslachtMannelijk
Beroeparts; taalkundige; auteur
VerblijfplaatsNederland (Friesland)
BioJohan Winkler kreeg een opleiding tot arts in Haarlem en Amsterdam. Na drie reizen naar Java als scheepsdokter vestigde hij zich in 1865 als arts in Leeuwarden. Hij verhuisde in 1875 naar Haarlem. Hij was ook een bekend taalkundige. Als taalparticularist was hij vooral bezig met het (Friese) dialect en naamkunde. Hij schreef vooral wetenschappelijke werken, maar ook verhalen o.m. als Grindebald en Jan Lou's. Hij publiceerde in 1874 een lofrede op het werk van Gezelle, in zijn boek "Algemeen Nederduits en Friesch dialecticon", waardoor hij bekendheid verwierf in Vlaanderen. Hij werkte mee aan "Rond den Heerd" vanaf 1875 en aan "Loquela" vanaf 1881. Hij leverde ook bijdragen voor "Biekorf". Hij was bevriend met Gezelle met wie hij uitvoerig correspondeerde.
Links[wikipedia], [dbnl]
Relatie tot Gezellecorrespondent; adressenlijst Cordelia Van De Wiele; buitenlands erelid van de Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde
BronnenEncyclopedie van de Vlaamse Beweging (1973) dl 2, p.2087-2088

Briefschrijver

NaamWinkler, Johan; Jan Lou's; Grindebald
Datums° Leeuwarden, 12/09/1840 - ✝ Haarlem, 11/04/1916
GeslachtMannelijk
Beroeparts; taalkundige; auteur
VerblijfplaatsNederland (Friesland)
BioJohan Winkler kreeg een opleiding tot arts in Haarlem en Amsterdam. Na drie reizen naar Java als scheepsdokter vestigde hij zich in 1865 als arts in Leeuwarden. Hij verhuisde in 1875 naar Haarlem. Hij was ook een bekend taalkundige. Als taalparticularist was hij vooral bezig met het (Friese) dialect en naamkunde. Hij schreef vooral wetenschappelijke werken, maar ook verhalen o.m. als Grindebald en Jan Lou's. Hij publiceerde in 1874 een lofrede op het werk van Gezelle, in zijn boek "Algemeen Nederduits en Friesch dialecticon", waardoor hij bekendheid verwierf in Vlaanderen. Hij werkte mee aan "Rond den Heerd" vanaf 1875 en aan "Loquela" vanaf 1881. Hij leverde ook bijdragen voor "Biekorf". Hij was bevriend met Gezelle met wie hij uitvoerig correspondeerde.
Links[wikipedia], [dbnl]
Relatie tot Gezellecorrespondent; adressenlijst Cordelia Van De Wiele; buitenlands erelid van de Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde
BronnenEncyclopedie van de Vlaamse Beweging (1973) dl 2, p.2087-2088

Briefontvanger

NaamGezelle, Guido; Loquela; Spoker
Datums° Brugge, 01/05/1830 - ✝ Brugge, 27/11/1899
GeslachtMannelijk
Beroeppriester; leraar; onderpastoor; dichter; taalgeleerde; vertaler; publicist
BioGuido Gezelle werd geboren in Brugge. Na zijn collegejaren en priesterstudies (priesterwijding te Brugge op 10/06/1854), werd hij in 1854 leraar aan het kleinseminarie te Roeselare. Gezelle gaf er onder meer talen, begeleidde de vrij uitgebreide kolonie buitenlandse leerlingen, vooral Engelsen, en kreeg tijdens twee schooljaren (1857-1859) een opdracht als leraar in de poësis. In 1865 werd Gezelle onderpastoor van de St.-Walburgaparochie te Brugge. Naast zijn druk pastoraal werk was hij bijzonder actief in het katholieke ultramontaanse persoffensief tegen de secularisering van het openbare leven in België en als vulgarisator in het culturele weekblad Rond den Heerd. In 1872 werd Gezelle overgeplaatst naar de O.-L.-Vrouwparochie te Kortrijk. Gedragen door een sympathiserende vriendenkring werd hij er de gelegenheidsdichter bij uitstek. Gaandeweg keerde hij er ook terug naar zijn oorspronkelijke postromantische en religieus geïnspireerde interesse voor de volkstaal en de poëzie. De taalkundige studie resulteerde vooral in een lexicografische verzameling van niet opgetekende woorden uit de volkstaal (Gezelles ‘Woordentas’ en het tijdschrift Loquela, vanaf 1881), waarmee ook hij het Zuid-Nederlands verdedigde binnen de ontwikkeling van de gestandaardiseerde Nederlandse cultuurtaal. Die filologische bedrijvigheid leidde bij Gezelle uiteindelijk ook tot een vernieuwde aandacht voor zijn eigen creatief werk, zowel vertaling (Longfellows Hiawatha) als oorspronkelijke poëzie. In 1889 werd hij directeur van een kleine Franse zustergemeenschap die zich in Kortrijk vestigde. Hij was een tijdje ambteloos. Dit liet hem toe zich op zijn schrijf- en studiewerk te concentreren. Het resultaat was o. m. de publicatie van twee poëziebundels, Tijdkrans (1893) en Rijmsnoer (1897), die, vooral in het laatste geval, qua vormgeving en originaliteit superieur van gehalte zijn. Om die authentieke en originele lyriek werd hij door H. Verriest, P. de Mont en vooral door Van Nu en Straks als een voorloper van de moderne Nederlandse poëzie beschouwd. Ook later eerden Nederlandse dichters, zoals Paul van Ostaijen en recenter, Christine D’haen, Gezelle als de meest creatieve en vernieuwende Nederlandse dichter in Vlaanderen. In 1899 werd Gezelle naar Brugge teruggeroepen om zich te wijden aan de vertaling van een theologisch werk van zijn bisschop (Waffelaerts Meditationes Theologicae). Hij verbleef nu in het Engels Klooster van Kanonikessen, waar hij echter vrij vlug en onverwachts stierf op 27 november 1899. Hij liet nog een verzameling uitzonderlijke gedichten na die in 1901 postuum als zijn Laatste Verzen werden gepubliceerd.
Links[odis], [wikipedia], [dbnl]

Plaats van verzending

NaamHaarlem

Naam - persoon

NaamAlberdingk Thijm, Josephus Albertus; Egbertus Negovagus.
Datums° Amsterdam, 13/08/1820 - ✝ Amsterdam, 17/03/1889
GeslachtMannelijk
Beroephoogleraar; dichter; auteur; kunstcriticus; uitgever
VerblijfplaatsNederland
BioJozef Alberdingk Thijm was de oudste zoon van Joannes Alberdingk, koopman in Amsterdam, en Catharina Thijm. De twee familienamen werden bij KB van 20/01/1834 samengevoegd. Aanvankelijk kocht Alberdingk Thijms vader voor hem een handelszaak van koloniale voedingswaren. In 1851 nam Joseph het initiatief voor de Volks-Almanak voor Nederlandsche Katholieken (1852-1888) en in 1855 stichtte hij het tijdschrift Dietsche Warande, waarin hij zelf ook publiceerde onder verschillende pseudoniemen. In beide tijdschriften en uit zijn contacten met Gezelle blijkt zijn interesse voor Vlaanderen, hoewel hij van België niet hield. De eerste contacten met Gezelle startten in de Roeselaarse periode: in 1855 waren ze beiden corresponderende leden van het Leuvense genootschap Met Tyd en Vlyt. In 1863 nam hij de drukkerij Van Langenhuysen over en werd hij de uitgever van het katholieke dagblad De Tijd. Op 04/12/1876 werd hij hoogleraar in de kunstgeschiedenis en esthetica aan de rijksacademie voor beeldende kunsten te Amsterdam. Hij werd samen met Gezelle in 1887 eredoctor aan de Leuvense universiteit en in datzelfde jaar ook buitenlands erelid van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde. Als auteur schreef hij ook gedichten en historische novellen.
Links[wikipedia]
Relatie tot Gezellecorrespondent; buitenlands erelid van de Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde
BronnenB. De Leeuw, P. De Wilde, K. Verbeke, e.a., De briefwisseling van Guido Gezelle met de Engelsen. 1854-1899. Gent: Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, 1991, dl.III
NaamDe Beer, Taco Hajo; Taco
Datums° Maarseveen, 18/11/1838 - ✝ s Gravenhage, 12/09/1923
GeslachtMannelijk
Beroepredacteur; schrijver; leraar; vertaler
VerblijfplaatsNederland
BioTaco Hajo de Beer schreef tussen 1855 en 1867 onder het pseudoniem ‘Taco’ voor verschillende bladen, novellen, studiën en kritieken, en sinds 1877 was hij leraar aan de Hogeburgerschool te Amsterdam. Hij publiceerde verschillende bloemlezingen en was ook vertaler. De Beer was ook stichter van verscheidene tijdschriften, waaronder “Noord en Zuid” (1876) en "De Amsterdammer” (1878). Vanaf 1882 tot 1890 was hij hoofdredacteur van “Onze Volkstaal: Tijdschrift gewijd aan de Studie der Nederlandsche Tongvallen”, met als doel om een wetenschappelijk verantwoorde dialectstudie op te zetten om een algemeen Nederlands idioticon te bekomen. Het tijdschrift verscheen echter zeer onregelmatig: in 1882, in 1885 en de laatste keer in 1890. In 1902 werd de Beer buitenlands erelid van de Koninklijke Vlaamse Academie voor de Taal- en Letterkunde.
Links[dbnl]
Relatie tot Gezellecorrespondent
NaamDe Bo, Leonard Lodewijk
Datums° Beveren-Leie, 27/09/1826 - ✝ Poperinge, 25/08/1885
GeslachtMannelijk
Beroephulppriester; leraar; pastoor; deken; auteur; taalkundige; botanicus
BioLeonard Lodewijk De Bo werd geboren als enige zoon van Ludovicus De Bo, landbouwer, en Amelia Lemayeur. Na schitterende middelbare studies aan het College van Tielt begon hij in oktober 1846 zijn seminariestudies aan het grootseminarie te Brugge. Op 15 maart 1851 werd hij te Brugge tot priester gewijd. Van 11 april tot 1 oktober 1851 was hij coadjutor (hulppriester) in de parochie Onze-Lieve-Vrouw Onbevlekt Ontvangen te Ver-Assebroek. Op 1 oktober 1851 werd hij leraar in de poesis- en retoricaklassen van het Sint-Lodewijkscollege te Brugge, een functie die hij 22 jaar lang zou uitoefenen, tot 9 juli 1873, toen hij werd aangesteld als pastoor van de parochie Sint-Petrus en Sint-Paulus te Elverdinge (09/071873 – 27/09/1882). Nadien werd hij pastoor van de parochie Onze-Lieve-Vrouw te Ruiselede (27/09/1882 – 22/04/1884). Op 22 april 1884 werd hij, hoewel hij al ziek was, nog overgeplaatst naar de parochie Sint-Bertinus te Poperinge waar hij pastoor-deken was, een overplaatsing die hij niet echt zag zitten. Hij overleed overigens al het jaar nadien. Reeds als seminarist verzamelde De Bo de West-Vlaamse woordenschat. Zijn levenswerk, het West-Vlaamsch Idioticon, waarin meer dan 25.000 woorden en uitdrukkingen uit de West-Vlaamse taal verzameld en verklaard worden, verscheen van 1870 tot 1873, gevolgd door een tweede, bijgewerkte uitgave in 1890-1892. De Bo leerde Guido Gezelle in 1850 in het grootseminarie te Brugge kennen; zij werden goede vrienden en werkten hecht samen rond de studie van de West-Vlaamse taal. De Bo werkte actief mee aan o.a. Loquela en Rond den Heerd. Postuum verschenen nog Schatten uit de volkstaal (1887) en De Bo’s Kruidwoordenboek, het resultaat van zijn levenslange botanische activiteiten.
Links[odis], [wikipedia], [dbnl]
Relatie tot Gezellecorrespondent; zanter (WDT); medewerker Rond den Heerd; medewerker Loquela; gelegenheidsgedichten
BronnenB. De Leeuw, P. De Wilde, K. Verbeke, e.a., De briefwisseling van Guido Gezelle met de Engelsen. 1854-1899. Gent: Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, 1991, dl.III
NaamDe Gheldere, Karel
Datums° Torhout, 18/08/1839 - ✝ Koekelare, 17/07/1913
GeslachtMannelijk
Beroeparts; dichter
BioKarel De Gheldere was een oud-leerling van Gezelle te Roeselare (poësis 1858-1859). Gezelle schreef een aantal gedichten voor hem waaronder 'Tranen' en ‘Zoo welkom als de bie’ (1859). Na zijn retorica (1859-augustus 1860) volgde De Gheldere een korte periode filosofie aan het kleinseminarie in het schooljaar 1860-1861 met het oog op het priesterschap. Hij verzaakte evenwel aan een priesterroeping en studeerde vanaf januari 1861 geneeskunde te Leuven, waar hij in 1865 met onderscheiding afstudeerde. Hij vestigde zich als arts in Koekelare. Hij was een levenslange vriend van Gezelle, die een aantal van zijn gedichten aan hem heeft opgedragen. Zelf publiceerde hij de dichtbundels Jongelingsgedichten (1861), Landliederen (1883) en Rozeliederen (1893). In de Landliederen komt een wisselgedicht met Gezelle op de nachtegaal voor. Hij was corresponderend (1889) en werkend lid (1892) van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde.
Links[wikipedia], [dbnl]
Relatie tot Gezellecorrespondent; adressenlijst Cordelia Van De Wiele; zanter (WDT); lid van de Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde; gedichten
BronnenH. Verriest, Twintig Vlaamsche koppen. Leuven, 19234, p.30-49; R. Seys, De dichter van de rozen. Koekelare. 1958 R. Seys, Dr. Karel de Gheldere. Wat land- en rozeliederen. In: VWS-Cahiers: 2 (1967) 8.
NaamDuclos, Adolf Juliaan
Datums° Brugge, 30/08/1841 - ✝ Brugge, 06/03/1925
GeslachtMannelijk
Beroeppriester; pastoor; kanunnik, ere-kanunnik, leraar; historicus; auteur, redacteur; diocesaan inspecteur
BioAdolf Duclos, zoon van Desiderius Duclos, apotheker en een van de stichters van de katholieke partij in 1860, en Hortencia Bogaert, wier vader en grootvader de stichters waren van de “Gazette van Brugge”, werd geboren in de Kuipersstraat te Brugge. Hij liep school in het atheneum te Brugge, het college te Ieper en het Brugse Sint-Lodewijkscollege. In oktober 1860 ging hij naar het kleinseminarie in Roeselare (filosofie 1861), en volgde een jaar later een priesteropleiding aan het grootseminarie in Brugge. Daar ontmoette hij Guido Gezelle. Hij ontving zijn priesterwijding te Brugge op 10/06/1865 van Mgr. Faict. Hij ging lesgeven aan het college van Torhout (17/09/1865), en werd vanaf 1868 ondersecretaris en bewaarder van de relikwieën in het bisdom. In 1871 volgde hij Guido Gezelle op als redacteur van het tijdschrift Rond den Heerd. In 1874 was hij stichtend voorzitter van de Gilde van Sinte-Luitgaarde. In 1875 was hij ook betrokken bij de stichting van het Brugse Davidsfonds. Belangrijk was ook zijn betrokkenheid als bestuurslid en voorzitter van de Société Archéologique de Bruges, de voorloper van het Brugse Gruuthusemuseum. Hij was ook de auteur van historische werken en actief bij de organisatie van Brugse stoeten en processies. Vervolgens werd hij erekanunnik van de Brugse kathedraal (29/08/1884), pastoor in Pervijze (25/11/1889) en pastoor in Ieper (21/07/1897). Op 20 mei 1903 keerde hij naar Brugge terug als kanunnik van de Brugse kathedraal. Op 13 december 1910 werd hij diocesaan inspecteur van de bisschoppelijke colleges, en was ten slotte werkzaam als kanunnik-cantor (13/12/1911).
Links[odis], [wikipedia], [dbnl]
Relatie tot Gezellecorrespondent, medewerker en uitgever van Rond den Heerd; Gilde van Sinte-Luitgaarde; oud-leerling kleinseminarie Roeselare
NaamGailliard, Edward Louis
Datums° Brugge, 04/07/1841 - ✝ Brugge, 29/07/1922
GeslachtMannelijk
Beroepboekhandelaar-uitgever; archivaris; historicus; taalkundige
BioGailliard ging naar het Sint-Lodewijkscollege (Brugge) en het kleinseminarie te Roeselare, waar hij les kreeg van Guido Gezelle. Toen zijn vader in 1864 stierf, nam hij diens drukkerij-boekbinderij over. Bij hem verschenen Rond den Heerd, La Flandre, De Halletoren en vele andere tijdschriften en boeken. Hij schreef samen met Gilliodts een Table analytique en een Glossaire Flamand. In december 1884 werd hij rijksarchivaris te Brugge. Hij was stichtend lid van de Koninklijke Academie voor Vlaamse Taal- en Letterkunde (08/07/1886) en secretaris van haar Bestendige Commissie voor Middelnederlandse Letterkunde. Van 1894 tot 1905 werkte hij aan De Keure van Hazebroek (5 delen).
Links[wikipedia], [dbnl]
Relatie tot Gezellezanter (WDT); correspondent; lid van de Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde; oud-leerling van Gezelle; uitgever van Rond den Heerd
BronnenB. De Leeuw, P. De Wilde, K. Verbeke, e.a., De briefwisseling van Guido Gezelle met de Engelsen. 1854-1899. Gent: Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, 1991, dl.III
NaamGezelle, Guido; Loquela; Spoker
Datums° Brugge, 01/05/1830 - ✝ Brugge, 27/11/1899
GeslachtMannelijk
Beroeppriester; leraar; onderpastoor; dichter; taalgeleerde; vertaler; publicist
BioGuido Gezelle werd geboren in Brugge. Na zijn collegejaren en priesterstudies (priesterwijding te Brugge op 10/06/1854), werd hij in 1854 leraar aan het kleinseminarie te Roeselare. Gezelle gaf er onder meer talen, begeleidde de vrij uitgebreide kolonie buitenlandse leerlingen, vooral Engelsen, en kreeg tijdens twee schooljaren (1857-1859) een opdracht als leraar in de poësis. In 1865 werd Gezelle onderpastoor van de St.-Walburgaparochie te Brugge. Naast zijn druk pastoraal werk was hij bijzonder actief in het katholieke ultramontaanse persoffensief tegen de secularisering van het openbare leven in België en als vulgarisator in het culturele weekblad Rond den Heerd. In 1872 werd Gezelle overgeplaatst naar de O.-L.-Vrouwparochie te Kortrijk. Gedragen door een sympathiserende vriendenkring werd hij er de gelegenheidsdichter bij uitstek. Gaandeweg keerde hij er ook terug naar zijn oorspronkelijke postromantische en religieus geïnspireerde interesse voor de volkstaal en de poëzie. De taalkundige studie resulteerde vooral in een lexicografische verzameling van niet opgetekende woorden uit de volkstaal (Gezelles ‘Woordentas’ en het tijdschrift Loquela, vanaf 1881), waarmee ook hij het Zuid-Nederlands verdedigde binnen de ontwikkeling van de gestandaardiseerde Nederlandse cultuurtaal. Die filologische bedrijvigheid leidde bij Gezelle uiteindelijk ook tot een vernieuwde aandacht voor zijn eigen creatief werk, zowel vertaling (Longfellows Hiawatha) als oorspronkelijke poëzie. In 1889 werd hij directeur van een kleine Franse zustergemeenschap die zich in Kortrijk vestigde. Hij was een tijdje ambteloos. Dit liet hem toe zich op zijn schrijf- en studiewerk te concentreren. Het resultaat was o. m. de publicatie van twee poëziebundels, Tijdkrans (1893) en Rijmsnoer (1897), die, vooral in het laatste geval, qua vormgeving en originaliteit superieur van gehalte zijn. Om die authentieke en originele lyriek werd hij door H. Verriest, P. de Mont en vooral door Van Nu en Straks als een voorloper van de moderne Nederlandse poëzie beschouwd. Ook later eerden Nederlandse dichters, zoals Paul van Ostaijen en recenter, Christine D’haen, Gezelle als de meest creatieve en vernieuwende Nederlandse dichter in Vlaanderen. In 1899 werd Gezelle naar Brugge teruggeroepen om zich te wijden aan de vertaling van een theologisch werk van zijn bisschop (Waffelaerts Meditationes Theologicae). Hij verbleef nu in het Engels Klooster van Kanonikessen, waar hij echter vrij vlug en onverwachts stierf op 27 november 1899. Hij liet nog een verzameling uitzonderlijke gedichten na die in 1901 postuum als zijn Laatste Verzen werden gepubliceerd.
Links[odis], [wikipedia], [dbnl]
NaamHeremans, Jacob Frans Johan
Datums° Antwerpen, 28/01/1825 - ✝ Gent, 13/03/1884
GeslachtMannelijk
Beroephulpbibliothecaris; leraar; politicus; hoogleraar; criticus
BioJacob Heremans volgde middelbaar onderwijs aan het atheneum te Antwerpen (1837-1843). Vanaf 1 april 1843 was hij hulpbibliothecaris van de Antwerpse stadsbibliotheek. Hij werd leraar aan het college van Pitzemburg te Mechelen (1844) en aan het Gentse atheneum (1845). In 1854 werd hij aangesteld als docent Nederlandse taal- en letterkunde aan de Universiteit van Gent. Hij was literair actief, schreef literaire kritieken in tal van tijdschriften en was medestichter van "Het Taelverbond" (1845), "De Eendragt" (1846), "Leesmuseum" (1856), "De Toekomst" (1857) en het "Nederlandsch Museum" (1874). Als criticus stond hij afwijzend t.o.v. het werk van Guido Gezelle. Door zijn literaire activiteiten werd Heremans lid van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden, lid van de Académie royale de Belgique en van de Koninklijke Academie van Wetenschappen te Amsterdam. Heremans was Groot-Nederlander en sprak principieel Nederlands als liberaal politicus in provincie en gemeenteraad.
Links[wikipedia], [dbnl]
Bronnen https://nevb.be/wiki/Heremans,_Jacob_F.J.
NaamVan Balen, J. Hendrik; Kapitein Hendrik Verveen; Elsje van Houweningen; Koen van Dam
Datums° Kralingen, 08/09/1851 - ✝ Arnhem, 04/11/1915
GeslachtMannelijk
Beroepambtenaar; schrijver; redacteur
VerblijfplaatsNederland
BioJohan Hendrik van Balen was een schrijver van historische romans, jeugdromans en reisverhalen. Daarnaast schreef hij ook over zoogdieren en vogels. Van Balen was medewerker, oprichter en redacteur van meer dan zestien tijdschriften, waaronder het geïllusteerde kunsttijdschrift "Het Album" dat enkel in 1883 verscheen.
Links[dbnl]
BronnenGevaert, Dries, Guido Gezelle, en Johan Winkler. De Briefwisseling Tussen Guido Gezelle En Johan Winkler. 1984, dl. III, p.445; http://www.biografischportaal.nl/persoon/38464353
NaamWinkler, Johan; Jan Lou's; Grindebald
Datums° Leeuwarden, 12/09/1840 - ✝ Haarlem, 11/04/1916
GeslachtMannelijk
Beroeparts; taalkundige; auteur
VerblijfplaatsNederland (Friesland)
BioJohan Winkler kreeg een opleiding tot arts in Haarlem en Amsterdam. Na drie reizen naar Java als scheepsdokter vestigde hij zich in 1865 als arts in Leeuwarden. Hij verhuisde in 1875 naar Haarlem. Hij was ook een bekend taalkundige. Als taalparticularist was hij vooral bezig met het (Friese) dialect en naamkunde. Hij schreef vooral wetenschappelijke werken, maar ook verhalen o.m. als Grindebald en Jan Lou's. Hij publiceerde in 1874 een lofrede op het werk van Gezelle, in zijn boek "Algemeen Nederduits en Friesch dialecticon", waardoor hij bekendheid verwierf in Vlaanderen. Hij werkte mee aan "Rond den Heerd" vanaf 1875 en aan "Loquela" vanaf 1881. Hij leverde ook bijdragen voor "Biekorf". Hij was bevriend met Gezelle met wie hij uitvoerig correspondeerde.
Links[wikipedia], [dbnl]
Relatie tot Gezellecorrespondent; adressenlijst Cordelia Van De Wiele; buitenlands erelid van de Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde
BronnenEncyclopedie van de Vlaamse Beweging (1973) dl 2, p.2087-2088
NaamLeendertz, Pieter
Datums° Amsterdam, 07/11/1817 - ✝ Dortmund, 10/09/1880
GeslachtMannelijk
VerblijfplaatsNederland
BioPieter Leendertz werd geboren in een gelovig gezin te Amsterdam. Hij was een ijverig en vooruitstrevend predikant, maar zette zijn grootste stempel op het gebied van de taal- en letterkunde. Hij schreef onder andere “Onze voornamen” in de Almanak voor Protestansche Nederlanders voor 1858 en “Hoe eene taal verandert” in den Almanak der Maatsch. tot Nut van ’t Algemeen voor 1861. Vanaf 1856 tot zijn dood was hij redacteur van het tijdschrift De Navorscher en tilde hij het tijdschrift zichtbaar naar een hoger niveau. In 1863 ging een groot deel van zijn werk, waaronder een met 1000 namen aangevuld exemplaar van Wassenberghs lijst van friesche eigennamen, verloren in een brand naar aanleiding van een hevige storm in Noord-Holland, maar deze schade heeft hij grotendeels kunnen herstellen in de jaren daarna. Hiernaast was Leendertz ook actief als bestuurslid voor lokale verenigingen zoals dat van de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen, en gaf hij les in vakken waarvoor anders geen of onvoldoende onderwijs ter beschikking was (oude talen, maar ook nieuwe talen en zelfs wiskunde). In 1868 was hij een van de oprichters van de Vereeniging voor Nederlandsche Muziekgeschiedenis, waar De Navorscher het orgaan voor werd. Leendertz overleed tijdens een buitenlands verblijf in Dortmund.
Links[dbnl]
Bronnen http://www.biografischportaal.nl/persoon/58654991
NaamThélu, Constant Jacques-Alexandre
Datums° Duinkerke, 28/01/1796 - ✝ Duinkerke, 06/04/1863
GeslachtMannelijk
Beroepchirurg; bibliothecaris; archivaris
VerblijfplaatsFrankrijk
BioConstant Thélu werd geboren in Duinkerke. Zijn vader, M. Théodore Thélu, had hier een “soutsiederye” (producent van zout) en werd in 1798 verkozen als lid van de ‘Raad van Vijfhonderd’ voor Frankrijk. Thélu begon als hulpchirurg bij het leger, maar groeide daarna uit tot gerenommeerd arts in Duinkerke. Zijn goede kennis van het Vlaams wordt gezien als een van de redenen voor zijn succes, doordat hij met al zijn patiënten even persoonlijk kon communiceren over hun klachten. Naast zijn werk als arts was Thélu ook fervent bezig met de Vlaamse taal; hij werd geprezen voor zijn bijzondere toewijding als bibliothecaris en archivaris van de "Société Dunkerquoise pour l'Encouragement des Sciences, des Lettres et des Arts" (opgericht in 1851) en van het naar aanleiding hiervan opgerichte Comité Flamand de France (opgericht in 1853).
BronnenJ.-J. Carlier, Notice nécrologique sur. In: Bulletin du Comité Flamand de France: 3 (1863) p. 60-64 https://gallica.bnf.fr/ark:/12148/bpt6k5506995n/f16.item.r=th%C3%A9lu%20%C3%A9tait%20n%C3%A9%20%C3%A0
NaamMinaert, Gillis Désiré
Datums° Gent, 04/03/1836 - ✝ Gent, 14/07/1919
GeslachtMannelijk
Beroepleraar; schooldirecteur
BioGilles Minnaert studeerde aan de Rijksnormaalschool te Lier en werd daarna onderwijzer in het stedelijk onderwijs in Gent, leraar opvoekunde aan de Normaalschool Gent en pedagogisch directeur in het stedelijk onderwijs. Tijdens zijn loopbaan in het onderwijs was hij ook voorzitter van de ‘Vlaamsche liberale Vereeniging’ en ondervoorzitter van het Willemsfonds afdeling Gent. In 1896 werd hij voorzitter van het Willemsfonds en bleef dat tot aan zijn dood. Minnaert schreef naast een Overzicht der Nederlandsche letterkunde (1884) ook het toneelstuk Siddhârta of de ster van Indiê (1901), dat bekroond werd met de Staatsprijs voor Vlaamse Toneelletterkunde.
Links[wikipedia]

Naam - plaats

NaamAntwerpen
GemeenteAntwerpen
NaamBrugge
GemeenteBrugge
NaamDiksmuide
GemeenteDiksmuide
NaamDuinkerke
NaamGent
GemeenteGent
NaamHazebroek (Hazebrouck)
NaamIeper
GemeenteIeper
NaamKoekelare
GemeenteKoekelare
NaamKortrijk
GemeenteKortrijk
NaamRuiselede
GemeenteRuiselede
NaamHaarlem
NaamVlissingen
NaamKadzand

Titel - gedicht van Guido Gezelle

TitelProsit 1883!
PublicatieTijdkrans (Verzameld dichtwerk, deel III), p. 257

Titel - werk van Guido Gezelle

TitelLoquela
Links[gezelle.be]

Titel - ander werk

TitelAnnales du Comité Flamand de France
Datum1854-
PlaatsLille
UitgeverDesclée de Brouwer
TitelWestvlaamsch idioticon
AuteurDe Bo, Leonard Lodewijk
Datum1873
PlaatsBrugge
UitgeverGailliard
TitelEen en ander over Friesche eigennamen
AuteurWinkler, Johan
Datum[1879]
Plaats[Haarlem]
Uitgever[s.n.]
TitelTijdspiegel (periodiek)
Datum1844-1921
PlaatsArnhem
UitgeverD.A. Thieme
TitelDe Navorscher. Tijdschrift, Een middel tot gedachtewisseling en letterkundig verkeer tusschen allen die iets weten, iets te vragen hebben, of iets kunnen oplossen (periodiek)
AuteurLeendertz, P.; e.a.; Winkler, Johan (medewerker)
Datum1851-1960
PlaatsAmsterdam
UitgeverFrederik Muller
TitelKorrespondenzblatt des Vereins für Niederdeutsche Sprachforschung (periodiek)
AuteurWinkler, Johan (medewerker)
Datum1876-
PlaatsHamburg
UitgeverDer Verein
TitelOnze volkstaal, tijdschrift gewijd aan de studie der Nederlandsche tongvallen
Auteurde beer, Tacco H.
Datum1882-1890
PlaatsBlom & Olivierse
UitgeverKuilenburg
TitelHet Album. Geïllustreerd tijdschrift aan letteren en kunst gewijd voor Nederland, België een Noord-Duitschland. (periodiek)
AuteurVan Balen, J. Hendrik
Datum1883
PlaatsNijmegen
UitgeverH. C. A. Thieme

Titel07/01/1883, Haarlem, Johan Winkler aan [Guido Gezelle]
EditeurRik Van Gorp; Universiteit Antwerpen
Wetenschappelijke leidingEls Depuydt
Partners Openbare Bibliotheek Brugge (Guido Gezellearchief); Centrum voor Teksteditie en Bronnenstudie (Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal en Letteren); Instituut voor de Studie van de Letterkunde in de Lage Landen (ISLN) (Piet Couttenier, Universiteit Antwerpen); Guido Gezellegenootschap
UitgeverGuido Gezellearchief, KANTL/CTB
Plaats van uitgaveBrugge, Gent
Publicatiedatum2023
Beschikbaarheid Teksten en afbeeldingen beschikbaar onder een Creative Commons Naamsvermelding - Niet Commercieel licentie.
DisclaimerDe editie van de Guido Gezellecorrespondentie is het resultaat van een samenwerkingsproject met vrijwilligers. De databank is in opbouw, aanvullingen en opmerkingen kunnen gemeld worden aan els.depuydt@brugge.be.
Meer informatie over het vrijwilligersproject is te vinden op gezelle.be.
CiterenEen brief kan worden geciteerd als:
[Naam van editeur(s)], [briefschrijver aan briefontvanger, plaats, datum]. In: GezelleBrOn, Wetenschappelijke editie van de correspondentie van Guido Gezelle. [publicatiedatum] Available from World Wide Web: [link].
VerzenderWinkler, Johan
Ontvanger[Gezelle, Guido]
Verzendingsdatum07/01/1883
VerzendingsplaatsHaarlem
AnnotatieAdressaat gereconstrueerd op basis van contextuele gegevens.
Gepubliceerd inDe briefwisseling tussen Guido Gezelle en Johan Winkler. Deel 1: Inleiding en brieven (1881-1883) / door Dries Gevaert. - Gent : onuitgegeven licentieverhandeling, (academiejaar 1983-1984), p.125-134
Fysieke bijzonderheden
Drager 3 dubbele vellen, 207x133
wit
papiersoort: 12 zijden beschreven, inkt
Staat volledig
Toevoegingen op zijde 1 links in de bovenrand: Aan G. Gezelle (inkt, hand P.A.)
Bewaargegevens
LandBelgië
PlaatsBrugge
BewaarplaatsGuido Gezellearchief
ID Gezellearchief5310
Bibliotheekrecordhttps://brugge.bibliotheek.be/detail/?itemid=|library/v/obbrugge/gezelle|11615
Inhoud
IncipitDat ik uwen brief van 29 Dec. ontving
Tekstsoortbrief
TalenNederlands
De tekst werd diplomatisch getranscribeerd, en aangevuld met een editoriale laag.
De oorspronkelijke tekst werd ongewijzigd getranscribeerd; alleen typografische regeleindes en afbrekingstekens, en niet-betekenisvolle witruimte werden genormaliseerd.
Auteursingrepen in de tekst (toevoegingen, schrappingen), en latere redactie-ingrepen (schrappingen, toevoegingen, taalkundige notities) door de lezer werden overgenomen en expliciet gemarkeerd.
Voor een aantal tekstfenomenen werden naast de oorspronkelijke vorm ook editeursingrepen opgenomen in de transcriptie: oplossingen voor niet-gangbare afkortingen en correcties voor manifeste fouten. Daarnaast bevat de transcriptie editeursingrepen ter verbetering van de leesbaarheid (toevoegingen, reconstructies) of ter motivering van transcriptie-beslissingen (aanduiding van onzekere lezingen, weglating van onleesbare tekst). Alle editeursingrepen worden expliciet gemarkeerd.