Zie hier nog een klein briefken om U te bedanken voor uw laatste schrijven. Tot mijn blijdschap kan ik U melden dat er zich geenerlei beletsel heeft opgedaan, 't welk mij zou verhinderen mijn voorgenomen vlaamsche reize te volvoeren. Dat ook Gij niet verhinderd zijt om op den bepaalden dag mijn bezoek te ontvangen, was mij eene zeer aangename tijdinge. Ik zal U dus in de volgende weken persoonlijk zien en spreken, en 'k verlange grooteliks daar na. Ook bedank ik U ten vriendeliksten voor uw aanbod om in uw huis mijnen intrek te nemen. Waarlik! zoo groote vriendelikheid had ik noch kunnen, noch mogen verwachten. Gij zijt te goed en te gedienstig. Maar, mijn beste Vriend! ik gevoele mij bezwaard om van dat aanbod gebruik te maken. Ik mag dat niet aannemen. Ik bedank U dus nog maals ten herteliksten voor die aanbiedinge, die ik op p2hoogen prijs stelle. Maar, lijk gezeid is, 'k en mag daar geen gebruik van maken, 'k en wil U in geen opzicht belastigen.
Mijn reisplan is nu als volgt vastgesteld. Maandag morgen in de vroegte vertrek ik van hier over Rotterdam en Antwerpen naar Gent, waar ik den namiddag, avond en nacht verblijve. Dinsdag uchtend van Gent naar Brugge, waar ik blijve tot Woensdag uchtend. Dan, over Aeltre, naar Ruisseleede om den Eerw: de Bo een bezoek te brengen. 'S Achternoens, van Ruisselede terug, weer over Aeltre, Gent en Deynse, naar Kortrijk. Den juisten tijd van aankomst en kan ik niet melden, wijl ik geen belgische spoorweggids hebbe. Ik verwacht er dezer dagen een, die Eerw: Duclos mij zenden zal. Te Kortrijk neem ik mijn intrek in een gasthof; ik ben daartoe vastelik besloten. En als ik mij daar een weinig zal hebben verfrischt, richt ik mijn schreden naar de Handboogstrate, waar ik U in welstand hoop te ontmoeten. Des Donderdags blijve ik tot na den noen te Kortrijk, en vertrek dan van daar naar Duinkerke. Zoo is nu mijn vaste voor-p3nemen.
Verleden week was Eerw: Duclos hier te Haarlem, en heeft mij een hoogst aangenaam bezoek gebracht.[1] Hij was een dag lang mijn gast. Nadat ik nu reeds minstens tien jaren lang met hem in briefwisseling stond, heb ik hem dan nu ook in persoon leeren kennen. Ik gevoele mij thans nog zoo veel te meer aan dien degeliken geleerde, aan dien treffeliken man, aan dien oprechten Vlaming verbonden.
Ik zal nog naukeurig en met alle vlijt zoeken achter die aanteekeninge van Eerw. de Bo. Maar, lijder! ik vreeze, vreeze, dat het verloren is gegaan. Ik heb niet geweten, dat Gij er prijs op steldet, om het terug te erlangen. Zoo ik het nog vinde, neem ik het zonder twijfel mee naar Kortrijk.
Veroorloof mij thans, dezen brief te eindigen. Ik heb nog veel te doen. Te Kortrijk zullen wij tijd hebben en gelegenheid veel met elkander te bespreken. Aan stof en zal 't ons waarlik niet ontbreken.