Ten einde deze bollen in Maart of April van 't volgende jaar schoone en welriekende bloemen te doen dragen, moet Gij ze nu plaatsen in gewone bloempotten van rood, onverglaasd eerdewerk - niet in porceleinen potten - met gewone zwarte hofeerde gevuld, drie-vinger-breed diep onder d'eerde. En dan plaatst Gij de potten in de eerde, weer drie vingersdiep boven den rand van den pot met eerde bedekt - en laat ze daar staan tot Kerstmis - 't en zij nog vóór dien tijd een al p2te felle vorst mochte invallen. Een weinig vorst, bij voorbeeld een of twee duim diep in den bodem dringende, en schaadt niet; sneeu evenmin. Dan neemt Gij de potten uit der eerde, en plaatst ze in een koude kamer, ze nu wel voor vorst bewarende. Houd de eerde in de potten behoorlik vochtig, en plaats de uitspruitende planten zoo veel Gij kunt, in de zonnestralen. De warmte van de stove, met de lucht van brandende steenkolen, en van waaslicht is schadelik. En mogen er dan in 't vroege voorjaar schoone bloemen ontluiken, als boden van de terugkeerende lente, en moocht Gij U daarin verheugen, in gezondheid en welstand - dat is mijn herten-wensch.
Ik heb onder in het kistje de aanteekeningen gelegd, vlaamsche geslachtsnamen betreffende, en die Gij voor mij hebt verzameld, en mij ten gebruike meêgegeven, toen ik dezen zomer zoo aangenaam en vroolik uw gast mocht wezen. Vriendelik dank voor 't gebruik van die aanteekeningen, die mij goeden dienst hebben bewezen.
In mijn westvlaamsch reisverhaal[1] heb ik als de bizonderste west-vlaamsche letterkundigen opgenoemd: Guido Gezelle, Ad. Duclos, Mevr: van Ackere-Doolaeghe (leeft die nog?), Sax (E. van Biervliet), Karel de Gheldere, L. L. de Bo. - Heb ik er nog vergeten? Wie dien ik nog meer te vermelden? p3Kunnen U nog eenige namen van den kraanvogel van dienst zijn wellicht? Zie hier eenigen, (Geranos en Grus, in grieksch en latijn, zijn U bekend) De geleerde dierkundigen van den hedendaagschen tijd noemen hem Grus cinerea. - In mijn latijn-nederlandsch woordenboek (J. Terpstra, Woordenboek der latijnsche taal - Leiden, 1828 - staat: "Grus (en Grǔis), grǔis, f. en m. (welligt verwant met γαρúω[2] schreeuwen) een kraanvogel". - De algemeen nederlandsche naam is: "Kraan, Krane, Kraanvogel". De Hoogduitsche Kranich. Maar in Kleefsland en andere streken van den Beneden-Rijn, langs onze limburgsche grenzen, b.v. te Grefrath, zegt men "Krunekrane". (Vergelijk het geldersche kinderliedje dat ik U in mijn vorigen meedeelde.[3]
Engelsch: Crane.
Deensch: Trane
Zweedsch: Trana.
Fransch: Grue
Luiker-Waalsch: Grow, of Graw.
Italiaansch: Gru.
Spaansch: Grulla, of Grua.
Wallachisch, dat men tegenwoordig Rumenisch noemt: Cocor.p4Nieu-Grieksch: Geranos.
Servisch: Idral
Russisch: Shuràwl.
Estisch: Kurg.
Lettisch: Dsehrwe.
Turksch: Turna
Armenisch: Darna
Tartaarsch: Turna
Kalmuksch[4] Togerun
Mongoolsch: Toegerlü.
Tungusisch[5] Karaù
Samojeedsch[6] Seng-Charà
Kamtschadaalsch[7] Kruach-tawyd.
En meer heb ik U niet te berichten.