Zie hier al weêr eenen brief van mij - als 't U maar niet verdriet, zoo druk met mij brieven te wisselen! Te meer wijl ik al weêr uwe goede hulpe moet inroepen! Kende ik U niet, gelijk ik doe, dan moest ik schromen U zoo veel te vragen.
Uw laatste brief[1] in welstand ontvangen, was mij weêr van herten welkom, als immer. Dank daar voor! En ook dank voor de zaadjes van "Vrouespiegel"; ik zal ze in 't volgende voorjaar - als ik dien tijd in welstand mag beleven - in mijnen hof zaaien, en hoop er dan de schoone blommekens van te plukken, die ons beider oog bekoorden, op onze wandeling langs dien weitakker aan de Leie.[2] Volgens de boeken die over noord-nederlansche plantenkunde handelen, komt Vrouespiegel ook hier te lande voor, op de klei - even als ze buiten Kortrijk deed. - Nogthans heb ik het plantje nooit hier gezien; ik zag het ten uwent voor 't eerst. -
Dank U voor d'opgave der namen van West-Vlaamsche taal- en letterkundigen. Of ik die allen in mijn opstel[3] noemen zal, kan ik p2nog niet met zekerheid zeggen. Noem ik die namen, dan moet ik toch ook iets van hun werk weten te melden, en dat is 't geval niet. Is Van Coillie de zelfde die in "Onze Volkstaal" eene "Spraakleer van het westvlaamsch dialect" schrijft? Hij schrijft aldaar zijnen naam als J. Vercouillie. - ('t Zal een ander zijn, denk ik). En de Gebroeders Verriest[4] is Hugo Verriest, die ik te Kortrijk door uwe bemiddeling leerde kennen, een daar van? Wat schreven zij? En "Van Hee" is dat de eerw: Alfons Van Hee die ik aan uwen vriendendisch ontmoette? Wat schreef hij? Zijnen naam zal ik zeer geerne vermelden. Ik had hem zoo geerne! Ei! groet hem eens van mijnentwege, als Gij hem schrijft of spreekt. Ik gedenke zijner veelmaals. -
- Weet Gij, wat mijne opmerkzaamheid bizonder wekte, bij 't ontvangen van de bloemzaden in uwen brief? Dat die zaden geheel naukeurig juist zoo verpakt waren, als de hoveniers hier doen. Dat papierke was naukeurig zóó gevouen als hier gebruikelik is en eene vaste gewoonte bij die in zaden handelen. Uit zulke kleine kenmerken ziet men dat ons volk, het uwe en het mijne, geheel één is in oorsprong en oude beschaving. -
En nu, wat ik U nog wilde vragen. In mijn opstel over Vlaanderen heb ik noodig eenige namen van huizen uit Kortrijk of van elders uit p3West-Vlaanderen - die duidelik, in spelling, enz. vlaamsch zijn; b.v. "In den Gaepaerdt" - komt die naam niet, alzoo geschreven, te Brugge voor? "In het Houckxken"[5] "In het Spieken", gelijk ik te Antwerpen las, en Gij mij verklaardet. Het moeten bizonder-vlaamsche namen zijn, bizonder vlaamsche kenmerken vertoonen. Veel heb ik niet noodig; vier zijn al genoeg, acht zal overvloedig zijn; aan meer kan ik geen plaats geven.
En nu rest mij nog met een woord van erkentelikheid te gewagen van uw schoon opstel over den kraanvogel.[6] Ik heb dat stuk met uitstekend genoegen gelezen, en de geleerdheid van den schrijver bewonderd. Hoe veel belangrijks heeft die "krane" mij geleerd! Hoe verheugde 't mij dat Gij nog wat bruikbaars hebt gevonden bij 't gene ik U kon aanbieden.[7] Zoo Gij mogelik weer eens zulken vogel wilt laten vliegen - misschien kan ik U dan wel weer eens met 't gene ik weet van dienst zijn. Want vogelkunde is, reeds van der jeugd aan, eene bizondere liefhebberij van mij; namen van vogels in allerleie talen, zoo vele ik maar bemachtigen kon, verzamelde ik reeds als jongeling. Uitgebreide lijsten daarvan heb ik reeds op mijn 20ste levensjaar gemaakt, en sedert dien tijd bij gehouden en steeds vollediger gemaakt. Dat is alles tot uwen dienst bereid.
Wat heb ik mij vergist met dat opschrift:p4"hir his het herberg"! Ik hield dat "het" voor 't onzijdig lidwoord! Dat komt wijl zulken zinbou hier in 't noorden nooit uit eenigen mond gehoord wordt. "Het is herberg" kunnen wij niet zeggen.
Gij schrijft mij dat Gij vele aanteekeningen over "de Friesen in Vlanderen" gemaakt hebt, en dat Gij mij die wilt zenden. Dat is mij eene blijde tijdinge! Zoo Gij mij die aanteekeningen wilt zenden, dan zullen ze mij uit der mate welkom wezen. Ik zal er misschien nog gebruik van kunnen maken voor mijn opstel over uw vaderland. Dat wordt immers vóór Januari niet geplaatst, zoo dan al - want er hebben zich eenige zwarigheden opgedaan; het opstel namelik is wel al te groot geworden. Geen wonder! waar ik zoo veel bizonders te melden had! - Alzoo herinner U, dat ik mij voor 't ontvangen van die aanteekeningen zeer aanbevolen houde in uwe goede jonste.
Alles is hier in den besten welstand.