Ik zit hier uit te blazen en te bekomen, na lezing der 21,000 verzen van “Het mensdom verlost”, waarvan de twee deelen mijne potlood schreepjes[1] dragen. Ik heradem nu een weinig en lees nu Victor de Laprade’s “Poèmes Evangéliques”, welke “ Le Correspondant” mij aanbeval en ik U evenzeer kan aanbevelen.
Aanstaanden vrijdag[2] denk ik naar Brugge te komen en u de vriendenhand te drukken. Welligt kom ik in gezelschap van Joan Bohl, de zoo meesterlijke vertaler van Dante’s trilogie; daartoe moet hij echter eerst hier zijn.
Vrijdag[3] is vischdag. Mag ik U dan het noenmaal aanbieden in het hôtel de Flandre[4] of hebt gij daar iets tegen? Daar konden wij aan tafel vertrouwelijk keuvelen. Schrijf mij slechts een briefkaart hoe gij ‘t best verlangt: Ik zal mij geheel naar uwe wenken regelen. In genaamd hôtel is eene afzonderlijke tafel voor de vrijdaghouders, waaronder ik natuurlijk behoor.