p1
Sint Niklaas den 3 April 1886
Eerweerde Heer
Ik bedank U voor uwe spoedige diepgeleerde en vriendelyke antwoord. Om U myne tevredenheid te toonen schryf ik U myn leste vaderdichtje uit. Als ge er smaak in vindt ‘k heb er hier nog, tegen dat ge eens komt; droeve en blye korte en lange. Want ik en heb geen grooter plezier als van myne kindjes te bezingen, mynen grootsten schat, en niets en schynt my zoo dichterlyk Misschien is myne vaderliefde daar voor veel tusschen om my myne kindjes lief en myn verskens verdragelyk te doen vinden. Dan is het nog eene schikking van God waarover ik heb dank.
Ik had myn papier verkeerd begost maar ge zult er toch wel uit geraken.
Tot ziens dus en nogmaals dank
Alf Janssens De Schryver
't Zusterken
"Mama, mama!
Waarom liet ge ons tot den vijven
In de school en over noen?
Waarom moesten wij daar blijven,
Waarom moesten wij dat doen?
Mama, Mama!"
Waarom liet ge ons tot den vijven
In de school en over noen?
Waarom moesten wij daar blijven,
Waarom moesten wij dat doen?
Mama, Mama!"
Zoo klonk het heel de trapzaal door,
Terwijl twee mannekens[1] stoven
Naar boven
Alwaar Papa kwam voor,
De handen uitgestrekt, vol zorg, gebiedend: stil,
"Ge moogt hier geen geruchte maken,
Verstaat gij kinderen, ik wil.
Want anders stoort gij nog Mamaken
Terwijl ze juist een slaapken doet......
Ze en is van daag niet goed.”
Terwijl twee mannekens[1] stoven
Naar boven
Alwaar Papa kwam voor,
De handen uitgestrekt, vol zorg, gebiedend: stil,
"Ge moogt hier geen geruchte maken,
Verstaat gij kinderen, ik wil.
Want anders stoort gij nog Mamaken
Terwijl ze juist een slaapken doet......
Ze en is van daag niet goed.”
Daar stond het nu bewogen
Het kleine volk;
En 't zonneken van zijne oogen
met eene wolk,
Een regenwolk verduisterde.
Het zweeg en keek en luisterde.
p3p2"Mijn kinderkens, maakt geen verdriet,
Mamaken 'n is zoo ziek toch niet.
Ze en is maar wat moegeloopen,
Van een kindeken gaan te koopen.
Weldra is zij genezen.
En als gij brave zijt, misschien
Laat ik u 't kindeken, uw zusterken, eens zien."
Het kleine volk;
En 't zonneken van zijne oogen
met eene wolk,
Een regenwolk verduisterde.
Het zweeg en keek en luisterde.
p3p2"Mijn kinderkens, maakt geen verdriet,
Mamaken 'n is zoo ziek toch niet.
Ze en is maar wat moegeloopen,
Van een kindeken gaan te koopen.
Weldra is zij genezen.
En als gij brave zijt, misschien
Laat ik u 't kindeken, uw zusterken, eens zien."
-"Och, Paken, als 't u blieft wij zullen brave wezen”
ze dansten van plezier de handjes in de lucht.
ze dansten van plezier de handjes in de lucht.
"Komt, volgt mij, stil en geen gerucht."
En langs de deur op lichte voetjes
Voorzichtig slopen zij en zoetjes
Met uitgestoken kop
En hielden den asem op.
Voorzichtig slopen zij en zoetjes
Met uitgestoken kop
En hielden den asem op.
Papa schoof weg het wit gordijntje
En uit het linnen blank en rein,
Geschaduwd door het wederschijntje
Der blauwe wieg, daar kwam een klein,
Klein wezeken te voorschijn, rozenknopken
Op sneeuw geleid zoo 't scheen.
4p3En als de mannekens nu 't kopken
In 't wiegsken staken, dicht bij een,
Om 't zusterken te zien, ze schrikken haast
Van zulk een klein gedoen,
En keken 't aan verbaasd.
Zij zelve schenen reuzen
Bij 't kleintje.
-"Geeft een zoen
Aan zusterken."
Ze deên 't,
Half vreezend, half gemeend.
Dan, over kaak en neus en
rond de oogskens met de vingerkens gegaan,
Al tastende "Papaken leeft dat"
Zoo vroegen zij, "Kan 't kijken, geeft dat
Een handje en kan dat rechte staan?"
En uit het linnen blank en rein,
Geschaduwd door het wederschijntje
Der blauwe wieg, daar kwam een klein,
Klein wezeken te voorschijn, rozenknopken
Op sneeuw geleid zoo 't scheen.
4p3En als de mannekens nu 't kopken
In 't wiegsken staken, dicht bij een,
Om 't zusterken te zien, ze schrikken haast
Van zulk een klein gedoen,
En keken 't aan verbaasd.
Zij zelve schenen reuzen
Bij 't kleintje.
-"Geeft een zoen
Aan zusterken."
Ze deên 't,
Half vreezend, half gemeend.
Dan, over kaak en neus en
rond de oogskens met de vingerkens gegaan,
Al tastende "Papaken leeft dat"
Zoo vroegen zij, "Kan 't kijken, geeft dat
Een handje en kan dat rechte staan?"
God zij geloofd, dat 't leeft, mijn kindjes, en 't zal blijven
En groeien als het God belieft, nog eer
Het morgen wordt den derden keer
‘t Zal kijken, en haar oogskens zullen drijven
U achterna. Eens wordt ze groot
En is uw liefste speelgenoot.
p5p4-"Papa, dat zal plezierig zijn
Te spelen met ons zusterkijn!"
En groeien als het God belieft, nog eer
Het morgen wordt den derden keer
‘t Zal kijken, en haar oogskens zullen drijven
U achterna. Eens wordt ze groot
En is uw liefste speelgenoot.
p5p4-"Papa, dat zal plezierig zijn
Te spelen met ons zusterkijn!"
-"Ja, kindjes, dankt ons Jesus zoet
Die 't U geschonken heeft, en spoedt
U nu maar bij de kindermeid.
Ons kindeken ontwaakt en schreit.....
Wacht, hier, neemt nog dees suikerboonen.
‘t Is van uw zusterken en beste soort,
En gaat dan schoon en
Gehoorzaam voort.
Die 't U geschonken heeft, en spoedt
U nu maar bij de kindermeid.
Ons kindeken ontwaakt en schreit.....
Wacht, hier, neemt nog dees suikerboonen.
‘t Is van uw zusterken en beste soort,
En gaat dan schoon en
Gehoorzaam voort.
Ze trokken op,
Op teentjes top,
Al vezelende ondereene
van 't lieve zusterken kleene,
En knapten het suiker op.
A. J.
Op teentjes top,
Al vezelende ondereene
van 't lieve zusterken kleene,
En knapten het suiker op.
A. J.
Eentje van de vaderdichtjes