Schemelsgaren[1] verbasterd van Schiemansgaren, een bijzonder soort van garen, bij alle zeeliên wel bekend. -
Mr J. van Lennep, in zijn "Zeemans-Woordeboek" (Amsterdam, 1856), zegt:
"Garen. Men onderscheidt Kabelgaren, Schiemansgaren, Touwslagersgaren (met al hetwelk een zwaar soort van garen bedoeld wordt), wit garen, ongeteerd garen (zoo als het van den spinnen komt), merkgaren, zeilgaren, wantgaren, kardoesgaren", enz.
En:
"Schieman. Onderofficier aan boord, die met het opzicht over de tuigaadje van het voorschip belast is." -
Ook van hollandsche zeeliên heb ik dikwijls Schiemelsgaren gehoord, in stede van Schiemansgaren. De friesche zeeliên lijkwel spreken met meer naukeurigheid, en zeggen steeds dudelik:
"Skiemansje(r)n."
Garen = friesch "jern" (men spreekt ongeveer jen, yen). In het half-friesch van Leeuwarden, is het: geren.