Men schrijft dat ik te Gent met een tiental andere letterkundigen, eene zekere vergadering[1] zoû bijgewoond hebben, waarin candidaten voor de Taalkamer en voorwaerden werden vastgesteld. Ik kan noch mag niet verantwoordelijk blijven voor zaken die ik niet ken, en daarom voel ik mij gedrongen[2] U te verklaren dat ik op die vergadering, noch op welke andere van dien aard ook, niet eens ben gevraagd geworden. Voorts denk ik te mogen bevestigen, dat de Heer Hiel evenmin tegenwoordig was.
Ik durf voortdurend op Uwe vereerende ondersteuning rekenen en bied U op voorhand mijne hartelijkste dankbetuiging aan.
te Kortrijk.
K.O.
p2P.S. Ik neem deze gelegenheid te baat om U geluk te wenschen met het eerefeest[3] hetwelk Uwe geestverwanten U zoo gul aangeboden hebben. Den Westvlaamschen Dichter en Taalmeester komt overigens zulke hulde toe.
Deo Gratias[4]