Ik heb de voldoening U vandaag de twee boeken op te zenden die ge my gevraagd hebt.
Laat my toe nog een weinig den uwen te bewaren want ik heb weinig tyd om er in te lezen. Ik vrees ten anderen er niet in te vinden hetgeen ik wenschte, het is te zeggen, eene heidensche overlevering onzer voorvaderen over de nevelen, den mist. Ik dacht dat dit natuurverschynsel, zoo dichterlyk en zoo eigen aan 't Noorden, in de inbeelding onzer vaderen eenen vorm zou genomen hebben, en dat daar eene saga aan vast was.
Weet gy daar iets meer van, ik zou U vriendelyk verzoeken het my mede te deelen.
Door uwe goedkeuring aangemoedigd ga ik stillekens voort met dichten. Verschillige myner vrienden zetten my aan om dichtontwerpen buiten myn eigen te zoeken en te behandelen.
Daar toe ontbreekt my de tyd en de kennisp2Hetgeen ik in myn eigen hert gevoel en met myn eigen oogen zie in den staat waar O. L. Heer gewild heeft dat ik leefde zag en gevoelde blyft voor my de beste en de diepste bron van ware poësie. My dunkt my zelfs dat de waarheid van zicht en gevoel nooit zoo volmaakt en kan zyn in verdichtsels Daarby gelyk of ik gezegd heb ontbreekt my tyd en kennis om een onwaar geheel uit verschillige ware gevoelens of waarschynelyke omstandigheiden te verzinnen en aan een te brengen.
Myne vrienden schynen te vreezen, en ik versta die vrees, dat myne persoonlyke en huiselyke gedichten niet goed en zullen begrepen worden en dat een zekere schyn van zelfliefde en eigenwaan den lezer zou tegensteken Van mynen kant gevoel ik wel dat myn vaderdichtjes altyd myne liefste en dus ook myne beste zullen blyven. Daarby is er misschien goed mede te doen. Al te lang heeft de dichtkunst gediend om valsche onvruchtbare liefde te bezingen, zonder doel noch zegening. Daar waar de roman, het vryersgerym misschendt daar begint eene andere schoonheid die te weinig bezongen is, veel deugdelyker en meer waar omdat zy p3het goddelyke plan niet en krenkt. Omdat zy de vrucht is der bloem, de verwezentlyking der hoop, de staat die de verzuchting kroont en dien God met al zyne zegeningen doorglanst. Ja meer dan eene staat is grooter en meer verheven. Doch mag ik er van zeggen hetgeen gy zoo schoon van 't vlaamsch hebt gezegd
En laat hem ryk zyn laat hem kaal
Die staat is toch de myne.
Dien staat, de kinderen in hunnen liefheid bezingen, den troost van den godsdienst in het huwelyk schynt my niet onnuttig en van God gewild Waarom zou hy anders de kinderen zoo lief hebben gemaakt en zyne vertroostingen zoo zoet.
Ik wend my dus tot U als tot mynen vriend en mynen meester, die gevoelt gelyk ik gevoel en die duizend maal beter als ik uwe gevoelens kunt uitdrukken. Wat moet ik doen. Moet ik uitgeven, moet ik wachten, moet ik andere snaren op myn lier zetten. Of en ware het niet beter het gevoelen van 't publiek eens te toetsen met hier of daar eens eene lezing te doen voor een vlaamsch gezelschap, best waar ik persoonlyk weinig of niet gekend ben. Byvoorbeeld op eene vergadering van 't Davidsfonds te Antwerpen of in West Vlaanderenp3Dat zou my nog al bevallen. Doch ik moet er met alle rechtzinnigheid in uwe biechtvadersooren by blazen dat de dichters eigenliefde daar niet vreemd aan en is noch de begeerte van eigenoogig te bestatigen welken indruk ik maken kan. Is dat zonde, geef my dan een goede penitentie op rekening van al de beschimpingen die ik van myn leven zal moeten uitstaan van de geuzen moeten eens myn kwezels rymen in 't licht komen.
Nu heb ik lang genoeg gebabbeld; ik zou U nog wel benauwd maken van op eenen brief den poststempel van Sint Niklaas te zien staan.
Dus om te eindigen zal ik zeggen dat na een bezoek van U, een brief van U myne grootste voldoening is