Ik zend U hierbij de laatste afleveringen der "Halle" met verzoek een oogslag te willen werpen op "Vak- en Kunstwoorden."[1]
In beide laatste artikelen heb ik de "wegen" behandeld. Ik weet dat het werk niet volledig is; juist om die reden hoop ik dat Gij mij uwe aan- en opmerkingen niet sparen zult.
In de volgende afleveringen, verschijnen "de spoorweg- en andere wagens in Vl.-België gebruikt" met uitzondering der eigenlijke rijtuigen (voitures); dat verschijnt binnen eenige weken.
Wij hebben gisteren, in de taalkamer, slechts eenige woorden met elkander kunnen spreken. Ik wil U echter een denkbeeld geven van hetgeen ik, in de 8 à 9 laatste jaren, verzameld heb, en, langzamerhand, hoop uit te p2Geven. Over de "spoorwegen, posterijen en telegrafen" heb ik nu, op zijn minste geschat, zoowat als 70.000 vakwoorden. Omtrent het Zeewezen, de bouwwerken, de vischvangst, den akkerbouw, de scheepvaart op onze binnenwateren, de ambtelijke of bestuurlijke taal, de beeldhouwerij, enz., ben ik deels aan 't rangschikken, deels aan het inzamelen. Voor de trapmakerij, de molenarij, het kantwerken ontbreken mij de plaatselijke uitdrukkingen uit sommige streken. Ik vermeen U dat gezegd te hebben.
Veel gewicht hecht ik aan die uitdrukkingen; want, al staan zij, of sommigen, in de Noord Nederlandsche woordenboeken als 't ware gebrandmerkt met een afkeurend "Zuid-Nederlandsch”, een "gewestelijk" of wat al meer, zij, de meesten, moeten onzen taalschat verrijken, de studie onzer moedertaal vergemakkelijken en helpen bevorderen. Wel is waar, kan menp3 nog niet altijd van die eigenaardige woorden rekenschap houden, b.v.b. niet in ambtelijke vertalingen, en is men wel verplicht bij de Noorderbroeders te nemen wat men kan. Zoo b.v.b. "de kap van een huis". Er zijn daarin een aanzienlijk aantal vakwoorden die geheel verschillen ten onzent en wel van gouw tot gouw, soms van stad tot stad. Dat blijkt ten overvloede uit de vragenlijsten die mij thans, nog niet allen, ingevuld zijn teruggekomen.
Daarom dient alles, zooveel mogelijk, eerst geboekt te worden. Wij, Vlamingen, verkeeren in een tijd van overgang die het beste belooft, als wij maar eénmaal de vervlaamsching van ons middelbaar en, al ware het maar deels, van ons hooger onderwijs kunnen verkrijgen; dan zal het geboekte te goeder ure gekomen zijn, de spraakmakende gemeente weten te schiften en te kiezen.
Jammer is het dat velen onzer dien tijd van overgang, dien tijd die beslissen moet over onze toekomst, niet goed begrijpen; niet vatten dat de plicht van hetp4huidige geslacht hoofdzakelijk moet bestaan "in het leggen der grondslagen", zoowel op het gebied van den "taalstrijd", als op dat van "taal- en letterkunde."
Dat is - misschien bedrieg ik mij - mijne innige overtuiging die mij, 8 à 9 jaren geleden, aanspoorde om den besproken arbeid aan te vatten. En meer en meer wordt het mijne overtuiging dat wij, Vlamingen, - eenige jaren technisch hooger onderwijs waren voldoende — eénmaal het Noorden zouden overvleugelen, Ons volk is jong; er zit nog pit en kracht in; het heeft - wat men ook zeggen moge - geestdrift te over, en ik meen dat het - mocht het nog eene halve eeuw vrede en vrijheid genieten en met een beetje hoogere, maar vlaamsche leiding — vatbaar zou zijn voor eene buitengewone uitzettingskracht, eene aanzienlijke verruiming - wie weet? - van zijn taalgebied.
Dat doet mij gedenken dat ik slechts 1 nr heb van "Onze oude taal"; ik bedoel het blad dat Gij over ons taaleigen in Fransch-Vlaanderen uitgeeft. Wilt gij p5zoo goed zijn den drukker te verzoeken mij in te schrijven en de verschenene nrs te sturen?
Zoudt gij mij niet kunnen zeggen voor mijnen Taalstrijd Hier en Elders, Deel IV[2] hoe het nu eigenlijk gesteld is met onze moedertaal in Fransch Vlaanderen? Gaan wij daar inderdaad aanhoudend achteruit; is er toch geene hoop op behoud of redding mogelijk? - Sprak de Nieuwe Rotterdamsche Court waarheid van dien "Verloren Hoek."? Of heeft Winkler beter gezien?
Hoe het zij, ik wenschte over den toestand aldaar iets volledigs, iets waars te kunnen schrijven in mijnen "Taalstrijd". Gij hebt werk genoeg, bij de vleet; maar gij telt in die streken vele vrienden, in steden en dorpen. Zou ik mij, met uwe aanbeveling, tot die heeren mogen wenden met verzoek om nauwkeurige inlichtingen?-
N.B. Mij[3]p6N.B. Mij ontbreekt insgelijks een nr van Loquela. Ik durf niet zeggen dat ik het niet ontvangen heb. Het is misschien ten mijnent zoek geraakt. Het ontbrekende nr is: nr 11 - 1887.
Deze brief was heden morgen blijven liggen. Ik miste hem bij het ter post bestellen van anderen. Bij mijne tehuiskomst heden namiddag, vond ik hem terug en daarnevens de beide gedrukte lijsten met de woorden gebruikt in de posterij.
Wat zijt gij gelukkig dat zoo maar te kunnen drukken! Ik ben verplicht lijsten van dien aard te "chromographieeren" en zelfs met de pen uit te schrijven.-
Ik ben te uwen dienste. Wees zoo goed mij nu te zeggen wat gij verlangt. Ik moet U vooraf verwittigen dat U veel - van 't Fransch en 't Nederlandsch - ontbreekt. - Wenscht gij dat ik het aanvulle?-