<Resultaat 1046 van 2074

>

p1
Wel. Eerwaarden Heere dr. G. Gezelle,
Lid der Koninklijke Vlaamsche Academie,
Onderpastoor,
19, Handboogstraat, te
Kortrijk.
(West-Vlaanderen.)
 
p2

Uitheemsche Eereleden.

(+) Belgische Academie (*) Nederlandsche Academie (+) Leopoldsorde[1]

———————

(+) dr. J.A. Alberdingk Thijm; +, te Amsterdam.

(+*) dr. N. Beets; O. +, te Utrecht.

(+) mr. Joan Bohl; te Haarlem.

(*) dr. Th. Borret, te Bergen, bij Alkmaar.

(*) dr. W.G. Brill, te Utrecht.

J.W. Brouwers, te Bovenkerk; bij Amsterdam

(*) dr. P.J. Cosijn, te Leiden.

(+*) dr. M. De Vries; +, te Leiden. —

dr. W. Everts, te Rolduc.

(*) dr. J. Francq, te Bonn.

mr. G.D. Franquinet, te Maastricht.

dr. Klaus Groth, te Kiel.

(*) dr. J.J. Habets, te maastricht.

dr. M. Heyne, te Goettingen.

W.J. Hofdijk; +, te Amsterdam.

(*) dr. J.H.C. Kern, Te Leiden. —p3(+) dr. Jac. Moleschott, te Rome.

dr. W.J.F. Nuijens; +, te Westwoud.

dr. H.J.A.M. Schaapman, te 's Gravenhage. —

J.J.L. ten kate; +, te Amsterdam.

dr. W.L. Van Helten, te Groningen.

(*) dr. J. Verdam, te Amsterdam.

(+*) mr. C. Vosmaer, te 's Gravenhage.

dr. G. Wencker, te Marburg.

A. Winkler Prins, te Amsterdam.p4 ———————

Bn J.B. Bethune, te Gent.

(1) J. Bols, te Alsemberg.

(2) dr. L. Delgeur, te Antwerpen.

V.A. De la Montagne, te Antwerpen.

A. Prayon, te Gent.

Dr. R. Snieders, +, te Turnhout.

L. Schuermans,

I. Teirlinck, te Brussel.

E. Van Driessche, te Elsene.

F. Willems, te Antwerpen.

———————

(1) of Th. Roucourt, te Berchem, bij Antwerpen of Mgr Rutten, te Luik.

(2) of J. Broeckaert, te Wetteren.

———————

(Lijsten van dr. Nolet. Geheimhouding verzocht.)

Noten

[1] Een van de drie (vroeger vijf) nationale Belgische orden. (Wikipedia)

Register

Correspondenten

NaamGezelle, Guido; Loquela; Spoker
Datums° Brugge, 01/05/1830 - ✝ Brugge, 27/11/1899
GeslachtMannelijk
Beroeppriester; leraar; onderpastoor; dichter; taalgeleerde; vertaler; publicist
BioGuido Gezelle werd geboren in Brugge. Na zijn collegejaren en priesterstudies (priesterwijding te Brugge op 10/06/1854), werd hij in 1854 leraar aan het kleinseminarie te Roeselare. Gezelle gaf er onder meer talen, begeleidde de vrij uitgebreide kolonie buitenlandse leerlingen, vooral Engelsen, en kreeg tijdens twee schooljaren (1857-1859) een opdracht als leraar in de poësis. In 1865 werd Gezelle onderpastoor van de St.-Walburgaparochie te Brugge. Naast zijn druk pastoraal werk was hij bijzonder actief in het katholieke ultramontaanse persoffensief tegen de secularisering van het openbare leven in België en als vulgarisator in het culturele weekblad Rond den Heerd. In 1872 werd Gezelle overgeplaatst naar de O.-L.-Vrouwparochie te Kortrijk. Gedragen door een sympathiserende vriendenkring werd hij er de gelegenheidsdichter bij uitstek. Gaandeweg keerde hij er ook terug naar zijn oorspronkelijke postromantische en religieus geïnspireerde interesse voor de volkstaal en de poëzie. De taalkundige studie resulteerde vooral in een lexicografische verzameling van niet opgetekende woorden uit de volkstaal (Gezelles ‘Woordentas’ en het tijdschrift Loquela, vanaf 1881), waarmee ook hij het Zuid-Nederlands verdedigde binnen de ontwikkeling van de gestandaardiseerde Nederlandse cultuurtaal. Die filologische bedrijvigheid leidde bij Gezelle uiteindelijk ook tot een vernieuwde aandacht voor zijn eigen creatief werk, zowel vertaling (Longfellows Hiawatha) als oorspronkelijke poëzie. In 1889 werd hij directeur van een kleine Franse zustergemeenschap die zich in Kortrijk vestigde. Hij was een tijdje ambteloos. Dit liet hem toe zich op zijn schrijf- en studiewerk te concentreren. Het resultaat was o. m. de publicatie van twee poëziebundels, Tijdkrans (1893) en Rijmsnoer (1897), die, vooral in het laatste geval, qua vormgeving en originaliteit superieur van gehalte zijn. Om die authentieke en originele lyriek werd hij door H. Verriest, P. de Mont en vooral door Van Nu en Straks als een voorloper van de moderne Nederlandse poëzie beschouwd. Ook later eerden Nederlandse dichters, zoals Paul van Ostaijen en recenter, Christine D’haen, Gezelle als de meest creatieve en vernieuwende Nederlandse dichter in Vlaanderen. In 1899 werd Gezelle naar Brugge teruggeroepen om zich te wijden aan de vertaling van een theologisch werk van zijn bisschop (Waffelaerts Meditationes Theologicae). Hij verbleef nu in het Engels Klooster van Kanonikessen, waar hij echter vrij vlug en onverwachts stierf op 27 november 1899. Hij liet nog een verzameling uitzonderlijke gedichten na die in 1901 postuum als zijn Laatste Verzen werden gepubliceerd.
Links[odis], [wikipedia], [dbnl]
NaamNolet de Brauwere van Steeland, Jan
Datums° Rotterdam, 23/02/1815 - ✝ Vilvoorde, 21/06/1888
GeslachtMannelijk
Beroepauteur
VerblijfplaatsNederland
BioJan Nolet De Brauwere van Steelandt was een Belgisch-Nederlandse schrijver. Hij deed zijn humaniorastudies in Doornik en in Brugge. Later ging hij rechten studeren aan de Rijksuniversiteit Gent. Hij behoorde tot de vriendenkring van Jan Frans Willems (1832 -1838). Daarna studeerde hij verder aan de Katholieke Universiteit Leuven bij kanunnik Jan Baptist David. Hij was auteur van meerdere epische gedichten en medewerker aan diverse tijdschriften. Hij was ook lid van het Brussels Taal- en Letterkundig Genootschap, voorzitter van het Taalverbond en lid van de Koninklijke Academie voor Taal- en Letterkunde. Hij was voorvechter van het behoud van het Nederlands en nam nooit afstand van zijn Nederlandse nationaliteit. Hij was een vurig tegenstander van het taalparticularisme en van de verfransing in Vlaanderen. In polemische geschriften ging hij heftig tekeer ging het West-Vlaamse taalparticularisme.
Links[odis], [wikipedia], [dbnl]
Relatie tot Gezellecorrespondent; lid van de Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde

Briefschrijver

NaamNolet de Brauwere van Steeland, Jan
Datums° Rotterdam, 23/02/1815 - ✝ Vilvoorde, 21/06/1888
GeslachtMannelijk
Beroepauteur
VerblijfplaatsNederland
BioJan Nolet De Brauwere van Steelandt was een Belgisch-Nederlandse schrijver. Hij deed zijn humaniorastudies in Doornik en in Brugge. Later ging hij rechten studeren aan de Rijksuniversiteit Gent. Hij behoorde tot de vriendenkring van Jan Frans Willems (1832 -1838). Daarna studeerde hij verder aan de Katholieke Universiteit Leuven bij kanunnik Jan Baptist David. Hij was auteur van meerdere epische gedichten en medewerker aan diverse tijdschriften. Hij was ook lid van het Brussels Taal- en Letterkundig Genootschap, voorzitter van het Taalverbond en lid van de Koninklijke Academie voor Taal- en Letterkunde. Hij was voorvechter van het behoud van het Nederlands en nam nooit afstand van zijn Nederlandse nationaliteit. Hij was een vurig tegenstander van het taalparticularisme en van de verfransing in Vlaanderen. In polemische geschriften ging hij heftig tekeer ging het West-Vlaamse taalparticularisme.
Links[odis], [wikipedia], [dbnl]
Relatie tot Gezellecorrespondent; lid van de Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde

Briefontvanger

NaamGezelle, Guido; Loquela; Spoker
Datums° Brugge, 01/05/1830 - ✝ Brugge, 27/11/1899
GeslachtMannelijk
Beroeppriester; leraar; onderpastoor; dichter; taalgeleerde; vertaler; publicist
BioGuido Gezelle werd geboren in Brugge. Na zijn collegejaren en priesterstudies (priesterwijding te Brugge op 10/06/1854), werd hij in 1854 leraar aan het kleinseminarie te Roeselare. Gezelle gaf er onder meer talen, begeleidde de vrij uitgebreide kolonie buitenlandse leerlingen, vooral Engelsen, en kreeg tijdens twee schooljaren (1857-1859) een opdracht als leraar in de poësis. In 1865 werd Gezelle onderpastoor van de St.-Walburgaparochie te Brugge. Naast zijn druk pastoraal werk was hij bijzonder actief in het katholieke ultramontaanse persoffensief tegen de secularisering van het openbare leven in België en als vulgarisator in het culturele weekblad Rond den Heerd. In 1872 werd Gezelle overgeplaatst naar de O.-L.-Vrouwparochie te Kortrijk. Gedragen door een sympathiserende vriendenkring werd hij er de gelegenheidsdichter bij uitstek. Gaandeweg keerde hij er ook terug naar zijn oorspronkelijke postromantische en religieus geïnspireerde interesse voor de volkstaal en de poëzie. De taalkundige studie resulteerde vooral in een lexicografische verzameling van niet opgetekende woorden uit de volkstaal (Gezelles ‘Woordentas’ en het tijdschrift Loquela, vanaf 1881), waarmee ook hij het Zuid-Nederlands verdedigde binnen de ontwikkeling van de gestandaardiseerde Nederlandse cultuurtaal. Die filologische bedrijvigheid leidde bij Gezelle uiteindelijk ook tot een vernieuwde aandacht voor zijn eigen creatief werk, zowel vertaling (Longfellows Hiawatha) als oorspronkelijke poëzie. In 1889 werd hij directeur van een kleine Franse zustergemeenschap die zich in Kortrijk vestigde. Hij was een tijdje ambteloos. Dit liet hem toe zich op zijn schrijf- en studiewerk te concentreren. Het resultaat was o. m. de publicatie van twee poëziebundels, Tijdkrans (1893) en Rijmsnoer (1897), die, vooral in het laatste geval, qua vormgeving en originaliteit superieur van gehalte zijn. Om die authentieke en originele lyriek werd hij door H. Verriest, P. de Mont en vooral door Van Nu en Straks als een voorloper van de moderne Nederlandse poëzie beschouwd. Ook later eerden Nederlandse dichters, zoals Paul van Ostaijen en recenter, Christine D’haen, Gezelle als de meest creatieve en vernieuwende Nederlandse dichter in Vlaanderen. In 1899 werd Gezelle naar Brugge teruggeroepen om zich te wijden aan de vertaling van een theologisch werk van zijn bisschop (Waffelaerts Meditationes Theologicae). Hij verbleef nu in het Engels Klooster van Kanonikessen, waar hij echter vrij vlug en onverwachts stierf op 27 november 1899. Hij liet nog een verzameling uitzonderlijke gedichten na die in 1901 postuum als zijn Laatste Verzen werden gepubliceerd.
Links[odis], [wikipedia], [dbnl]

Plaats van verzending

NaamVilvoorde
GemeenteVilvoorde

Naam - persoon

NaamAlberdingk Thijm, Josephus Albertus; Egbertus Negovagus.
Datums° Amsterdam, 13/08/1820 - ✝ Amsterdam, 17/03/1889
GeslachtMannelijk
Beroephoogleraar; dichter; auteur; kunstcriticus; uitgever
VerblijfplaatsNederland
BioJozef Alberdingk Thijm was de oudste zoon van Joannes Alberdingk, koopman in Amsterdam, en Catharina Thijm. De twee familienamen werden bij KB van 20/01/1834 samengevoegd. Aanvankelijk kocht Alberdingk Thijms vader voor hem een handelszaak van koloniale voedingswaren. In 1851 nam Joseph het initiatief voor de Volks-Almanak voor Nederlandsche Katholieken (1852-1888) en in 1855 stichtte hij het tijdschrift Dietsche Warande, waarin hij zelf ook publiceerde onder verschillende pseudoniemen. In beide tijdschriften en uit zijn contacten met Gezelle blijkt zijn interesse voor Vlaanderen, hoewel hij van België niet hield. De eerste contacten met Gezelle startten in de Roeselaarse periode: in 1855 waren ze beiden corresponderende leden van het Leuvense genootschap Met Tyd en Vlyt. In 1863 nam hij de drukkerij Van Langenhuysen over en werd hij de uitgever van het katholieke dagblad De Tijd. Op 04/12/1876 werd hij hoogleraar in de kunstgeschiedenis en esthetica aan de rijksacademie voor beeldende kunsten te Amsterdam. Hij werd samen met Gezelle in 1887 eredoctor aan de Leuvense universiteit en in datzelfde jaar ook buitenlands erelid van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde. Als auteur schreef hij ook gedichten en historische novellen.
Links[wikipedia]
Relatie tot Gezellecorrespondent; buitenlands erelid van de Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde
BronnenB. De Leeuw, P. De Wilde, K. Verbeke, e.a., De briefwisseling van Guido Gezelle met de Engelsen. 1854-1899. Gent: Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, 1991, dl.III
NaamBroeckaert, Jan
Datums° Wetteren, 13/02/1837 - ✝ Dendermonde, 09/02/1911
GeslachtMannelijk
Beroepgemeentesecretaris; griffiergriffier van het vredegerecht, auteur, dichter; geschiedschrijver; letterkundige
BioJan Broeckaert was eerst gemeentesecretaris en ontvanger van het "Bureel van weldadigheid en der godshuizen" van zijn geboorteplaats Wetteren, en later griffier van het Vredegerecht aldaar. Hij was de auteur van o.a. historische werken over Wetteren en omliggende gemeenten. Voor verschillende van zijn werken, bekroond door de Koninklijke Vlaamse Academie te Brussel, werkte hij samen met Frans De Potter : Geschiedenis der gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen (Gent, vanaf 1862) Statistische verhandeling over de gemeente Nazareth (Brussel, 1869) Antoon Van Dijck (Brussel, 1873), Over den Belgischen boerenstand (Brussel, 1880).
Links[dbnl]
Relatie tot Gezellecorrespondent; adressenlijst Cordelia Van De Wiele; corresponderend lid van de Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal-en Letterkunde
Bronnen https://nevb.be/wiki/Broeckaert,_Jan
NaamBrouwers, Joannes Wilhelmus
Datums° Margraten, 01/01/1831 - ✝ Maastricht, 03/03/1893
GeslachtMannelijk
Beroeppriester; pastoor; schrijver; letterkundige; redenaar; redacteur
VerblijfplaatsNederland
BioJoannes Wilhelmus (Jan Willem) Brouwers, geboren te Margraten, nabij Maastricht in Zuid-Limburg op 1 januari 1831, was een Nederlands rooms-katholiek priester en schrijver. Hij studeerde voor priester aan de seminaries van Rolduc en Roermond. Daarna was hij van 1854 tot 1863 leraar aan het seminarie van Rolduc, rector van het Sint-Bernardusgesticht te Amsterdam, en hoofdredacteur van het dagblad "De Tijd" (1863-1872). In dit dagblad verscheen in 1859 een gunstige bespreking van Gezelles "Vlaemsche Dichtoefeningen" van zijn hand op vraag van J.A. Alberdingk Thijm. In 1862 droeg Gezelle het gedicht "Pro Christo Legatione Fungimur" op aan Brouwers n.a.v. zijn redevoering op het kunstcongres te Antwerpen op 19 augustus 1861. Gezelle en Brouwers ontmoeten elkaar via Weale in Brugge na het Antwerps Congres. Brouwers was pastoor in Bovenkerk (gemeente Nieuwer-Amstel) bij Amstelveen vanaf 1 januari 1872 tot zijn dood in 1893. Onder meer als opdrachtgever van de bouw van de Sint-Urbanuskerk (1875-1888) door de architect Pierre Cuypers speelde Brouwers een rol bij het doorbreken van de neogotische bouwstijl in het westen en noorden van Nederland. In 1876 stichtte hij het weekblad "De Amstelbode", en in 1881 het halfmaandelijkse tijdschrift "De wetenschappelijke Nederlander". Hij is bekend als letterkundige, geschiedschrijver, journalist en vooral als redenaar. Hij gaf o.m. een aantal redevoeringen over Vondel en Milton. Hij overleed te Maastricht op 3 maart 1893 en werd begraven op het kerkhof bij "zijn" Urbanuskerk. Zijn grafmonument is sinds 2002 beschermd als rijksmonument. De schrijver Jeroen Brouwers is een verre nazaat van Jan Willem Brouwers.
Links[wikipedia], [dbnl]
Relatie tot Gezellecorrespondent; buitenlands erelid van de Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde
Naam(de) Béthune, Jean-Baptiste-Charles-François (Jean); (de) Béthune, Jan/Jean
Datums° Kortrijk, 25/04/1821 - ✝ Marke, 18/06/1894
GeslachtMannelijk
Beroeparchitect
BioJean Bethune was de oudste zoon van baron Felix Bethune, een Kortrijkse textielhandelaar en politicus. Hij was de broer van Félix en vader van Jean-Baptiste Bethune-de Villers. Hij huwde in 1848 met Emilie van Outryve d’Ydewalle. Hij was secretaris van de gouverneur van West-Vlaanderen en provincieraadslid (1848-1858). Hij woonde in Brugge (1845-1859), waar hij proost was van de Edele Confrerie van het H.-Bloed en een van de stichters van de Société d’Archéologie. Hij maakte een reis naar Engeland (1842-1843), waar hij kennis maakte met de neogotische architectuur van A.W. Pugin. Hij had ook invloedrijke Engelse vrienden zoals James Weale, Thomas Harper King en John Sutton. Begin 1859 verhuisde hij naar Gent waar hij in 1863 samen met James Weale en Jules Helbig de Gilde de Saint-Thomas et de Saint-Luc (de Sint-Lucasscholen) stichtte. Hij is de centrale figuur in de ontwikkeling van een katholieke, neogotische kunstbeweging in België tijdens de negentiende eeuw, meer bepaald in de architectuur. Hij was ook innoverend op het gebied van de glasraamkunst (onder invloed van John Hardman), de polychromie en de productie van neogotische devotieprenten. Enkele belangrijke realisaties zijn: het kasteel van Loppem, de abdij van Maredsous en de neogotische site van Vivenkapelle (Damme).
Links[wikipedia]
Relatie tot Gezellecorrespondent; adressenlijst Cordelia Van De Wiele; onderwerp van gelegenheidsgedicht; Gezelle was zijn biechtvade
BronnenB. De Leeuw, P. De Wilde, K. Verbeke, e.a., De briefwisseling van Guido Gezelle met de Engelsen. 1854-1899. Gent: Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, 1991, dl.III; J. Helbig, Le baron Bethune, fondateur des écoles Saint-Luc. Etude biographique, Rijsel-Brugge: Desclée De Brouwer, 1906; J.F. van Cleven, ‘The Eternal Château’: bouwgeschiedenis en kunsthistorische analyse van het neogotische kasteel van Loppem. In: V. van Caloen, J.F. van Cleven en J. Braet (red.), Het kasteel van Loppem, Oostkamp: Stichting Kunstboek, 2001, p.69-71
NaamDe Coussemaker, Ignace; De Coussemaeker
Datums° Bailleul, 17/03/1842 - ✝ Bailleul, 15/01/1890
GeslachtMannelijk
Beroepschepen; auteur
VerblijfplaatsFrankrijk (Frans-Vlaanderen)
BioIgnace De Coussemaker was de zoon van Edmond De Coussemaeker, eerste president van het Comité Flamand de France. Zelf werd hij in 1862 lid en na de dood van zijn vader werd hij een van de twee vicepresidenten van genoemd comité. Hij behoorde tot de Frans-Vlaamse vriendenkring van Guido Gezelle. Hij was schepen in Bailleul (Belle), had een uitgesproken historische interesse, en steunde volop de regionale beweging. Hij publiceerde vele studies over de regionale geschiedenis van Belle (Bailleul) en omstreken. Hij was lid van de Commission historique du Nord en de Société d'émulation de Bruges. Op aansturen van Gezelle werd hij op 16 november 1887 verkozen tot buitenlands corresponderend lid van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde (KB van 13/12/1887). Gezelle schreef een zeer uitvoerig In Memoriam bij zijn overlijden in 1890 (Jaarboek van de K.V.A. voor Taal- en Letterkunde, 5 (1891), p.127-148). Een restant van zijn bibliotheek berust in de bibliotheek van de abdij van Zevenkerken te Brugge.
Links[wikipedia]
Relatie tot Gezellecorrespondent; adressenlijst Cordelia Van De Wiele, Comité Flamand de France; buitenlands erelid van de Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde
BronnenWilly, Muylaert, Frans-Vlaanderen. In: Reizen in den Geest, 1999; Christine Decoo, De brieven van elf vooraanstaande Frans-Vlamingen aan Guido Gezelle (1884-1899). Gent: RUG. Faculteit Letteren en Wijsbegeerte. Vakgroep Germaanse filologie, 1981
Naamdela Montagne, Victor
Datums° Antwerpen, 08/10/1854 - ✝ Sainte-Adresse, 19/08/1915
GeslachtMannelijk
Beroepdichter; toneelschrijver; ambtenaar
BioVictor Alexis de la Montagne behoorde tot de Antwerpse drukkersfamilie De la Montagne die zich eind 19de eeuw met succes zou toeleggen op de diamantslijperij. Hij studeerde aan het Atheneum in zijn geboortestad en werkte er aanvankelijk in het familiebedrijf. In 1875 debuteerde hij met de bundel "Onze strijd". Samen met Theophiel Coopman stichtte hij in 1878 het tijdschrift "Nederlandsche Dicht- en Kunsthalle" en gaf hij in 1880 de bloemlezing "Onze dichters 18430-1880" uit. Ook in 1880 werd hij ambtenaar bij het Ministerie van Justitie te Brussel. In 1883 publiceerde hij zijn bundel "Gedichten", waaruit heel wat op muziek gezet werd. Samen met M.E. Van Bergen schreef hij het toneelstuk "Anoniem" (1880). In 1884 verscheen zijn verzameling "Vlaamsche pseudoniemen". Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog werd hij naar Le Havre, Frankrijk, gestuurd, waar hij overleed te Sainte-Adresse.
Links[wikipedia], [dbnl]
Relatie tot Gezellecorrespondent; lid van de Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde
NaamDe Vries, Matthias
Datums° Haarlem, 09/11/1820 - ✝ Leiden, 09/08/1892
GeslachtMannelijk
Beroeptaalkundige; hoogleraar; auteur
VerblijfplaatsNederland
BioMatthias De Vries studeerde aan de Rijksuniversiteit Leiden en promoveerde er op 13 december 1843 in de Letteren. Hij begon als docent Nederlands en geschiedenis aan het Stedelijk Gymnasium in Groningen. Hij werd benoemd tot lid van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde op 20 juni 1844. Op 28 november 1849 werd hij hoogleraar in Groningen en in 1853 hoogleraar in Leiden. Hij gaf er taal-en letterkunde en tot 1860 ook vaderlandse geschiedenis. Hij was werkzaam tot 15 september 1891. Samen met Lambert Allard te Winkel stelde hij het Woordenboek der Nederlandsche Taal samen, in de later naar hen genoemde spelling De Vries-te Winkel. Hij was buitenlands erelid van de Koninklijke Vlaamse Academie.
Links[wikipedia], [dbnl]
Relatie tot Gezellecorrespondent; buitenlands erelid van de Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde
NaamFranck, Johannes
Datums° Bendorf, 22/04/1854 - ✝ Bonn, 23/01/1914
GeslachtMannelijk
Beroepgermanist; hoogleraar; auteur
VerblijfplaatsDuitsland; Nederland
BioJohannes Franck werd op 22/04/1854 uit Joodse ouders geboren te Bendorf bij Koblenz (Duitsland). Van 1852 tot 1854 studeerde hij te Münster eerst geschiedenis, daarna Germaanse en Romaanse filologie, en promoveerde er tot doctor in de zomer van 1856. Vanwege het toen heersende antisemitisme in Duitsland kon hij geen leerstoel in de Duitse taal verkrijgen. Het bestaan van fragmenten van het Middelnederlandse riddergedicht "Flandrijs" in de bibliotheek van Straatsburg, waar hij door zijn prof. Scherer op gewezen was, bracht hem tot de studie van het Middelnederlands, die hij van 1877 tot januari 1879 aan de universiteit van Leiden voortzette, o.l.v. dr. Matthias De Vries. In het najaar van 1879 vestigde hij zich als privaatdocent Germaanse filologie te Bonn, en werd daar in 1886, als eerste in het Duitse taalgebied, buitengewoon, en later gewoon hoogleraar in de Nederduitse en Nederlandse Taal- en Letterkunde. Deze functie bekleedde hij tot zijn dood op 23/01/1914. Hij publiceerde artikels over het Nederlands, o.a. in het "Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde". Afzonderlijk publiceerde hij o.a. "Flandrijs: fragmenten van een riddergedicht" (Straatsburg, 1876), "Alexanders Yeesten van Jacob van Maerlant" (Groningen, 1882), "Mittelniederländische Grammatik mit Lesestücken und Glossar" (Leipzig, 1883) en "Etymoligisch woordenboek der Nederlandsche taal" (’s-Gravenhage, 1884).
Links[dbnl]
Relatie tot Gezellecorrespondent
NaamGezelle, Guido; Loquela; Spoker
Datums° Brugge, 01/05/1830 - ✝ Brugge, 27/11/1899
GeslachtMannelijk
Beroeppriester; leraar; onderpastoor; dichter; taalgeleerde; vertaler; publicist
BioGuido Gezelle werd geboren in Brugge. Na zijn collegejaren en priesterstudies (priesterwijding te Brugge op 10/06/1854), werd hij in 1854 leraar aan het kleinseminarie te Roeselare. Gezelle gaf er onder meer talen, begeleidde de vrij uitgebreide kolonie buitenlandse leerlingen, vooral Engelsen, en kreeg tijdens twee schooljaren (1857-1859) een opdracht als leraar in de poësis. In 1865 werd Gezelle onderpastoor van de St.-Walburgaparochie te Brugge. Naast zijn druk pastoraal werk was hij bijzonder actief in het katholieke ultramontaanse persoffensief tegen de secularisering van het openbare leven in België en als vulgarisator in het culturele weekblad Rond den Heerd. In 1872 werd Gezelle overgeplaatst naar de O.-L.-Vrouwparochie te Kortrijk. Gedragen door een sympathiserende vriendenkring werd hij er de gelegenheidsdichter bij uitstek. Gaandeweg keerde hij er ook terug naar zijn oorspronkelijke postromantische en religieus geïnspireerde interesse voor de volkstaal en de poëzie. De taalkundige studie resulteerde vooral in een lexicografische verzameling van niet opgetekende woorden uit de volkstaal (Gezelles ‘Woordentas’ en het tijdschrift Loquela, vanaf 1881), waarmee ook hij het Zuid-Nederlands verdedigde binnen de ontwikkeling van de gestandaardiseerde Nederlandse cultuurtaal. Die filologische bedrijvigheid leidde bij Gezelle uiteindelijk ook tot een vernieuwde aandacht voor zijn eigen creatief werk, zowel vertaling (Longfellows Hiawatha) als oorspronkelijke poëzie. In 1889 werd hij directeur van een kleine Franse zustergemeenschap die zich in Kortrijk vestigde. Hij was een tijdje ambteloos. Dit liet hem toe zich op zijn schrijf- en studiewerk te concentreren. Het resultaat was o. m. de publicatie van twee poëziebundels, Tijdkrans (1893) en Rijmsnoer (1897), die, vooral in het laatste geval, qua vormgeving en originaliteit superieur van gehalte zijn. Om die authentieke en originele lyriek werd hij door H. Verriest, P. de Mont en vooral door Van Nu en Straks als een voorloper van de moderne Nederlandse poëzie beschouwd. Ook later eerden Nederlandse dichters, zoals Paul van Ostaijen en recenter, Christine D’haen, Gezelle als de meest creatieve en vernieuwende Nederlandse dichter in Vlaanderen. In 1899 werd Gezelle naar Brugge teruggeroepen om zich te wijden aan de vertaling van een theologisch werk van zijn bisschop (Waffelaerts Meditationes Theologicae). Hij verbleef nu in het Engels Klooster van Kanonikessen, waar hij echter vrij vlug en onverwachts stierf op 27 november 1899. Hij liet nog een verzameling uitzonderlijke gedichten na die in 1901 postuum als zijn Laatste Verzen werden gepubliceerd.
Links[odis], [wikipedia], [dbnl]
NaamKern, Johan Hendrik Caspar
Datums° Purworejo, 06/04/1833 - ✝ Utrecht, 04/07/1917
GeslachtMannelijk
Beroeptaalkundige; oriëntalist
VerblijfplaatsNederland; Java
BioKern was leraar Grieks in Maastricht (1858-1862), hoogleraar Sanskriet (1863-1865) in Benares (Noord-India) en vanaf 1865 in Leiden. Zijn initiële aandacht voor Indo-Europese talen (van Germaans tot Sanskriet) breidde zich uit naar Oud-Perzisch. Hij hanteerde de 'Wörter und Sachen'-methode: het taalonderzoek niet louter tot (de studie van) de klankwetten beperken, maar de woordbetekenis daarin integreren. Kern deed onderzoek naar verwantschap van talen via de benamingen van dieren en voorwerpen. Ander baanbrekend werk van hem was: "Die Glossen in der Lex Salica und die Sprache der Salischen Franken" (’s-Gravenhage, 1869). Gezelle vroeg hem in een brief naar de oorsprong van de stadsnaam Harelbeke. Kern drukte in zijn antwoord zijn bewondering uit voor de poëzie van Gezelle, vooral omdat die zoveel mooie oude woorden gebruikte. In "Loquela" wordt prof. Kern veelvuldig geciteerd door Gezelle.
Links[wikipedia], [dbnl]
Relatie tot Gezellecorrespondent; buitenlands erelid van de Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde
NaamNolet de Brauwere van Steeland, Jan
Datums° Rotterdam, 23/02/1815 - ✝ Vilvoorde, 21/06/1888
GeslachtMannelijk
Beroepauteur
VerblijfplaatsNederland
BioJan Nolet De Brauwere van Steelandt was een Belgisch-Nederlandse schrijver. Hij deed zijn humaniorastudies in Doornik en in Brugge. Later ging hij rechten studeren aan de Rijksuniversiteit Gent. Hij behoorde tot de vriendenkring van Jan Frans Willems (1832 -1838). Daarna studeerde hij verder aan de Katholieke Universiteit Leuven bij kanunnik Jan Baptist David. Hij was auteur van meerdere epische gedichten en medewerker aan diverse tijdschriften. Hij was ook lid van het Brussels Taal- en Letterkundig Genootschap, voorzitter van het Taalverbond en lid van de Koninklijke Academie voor Taal- en Letterkunde. Hij was voorvechter van het behoud van het Nederlands en nam nooit afstand van zijn Nederlandse nationaliteit. Hij was een vurig tegenstander van het taalparticularisme en van de verfransing in Vlaanderen. In polemische geschriften ging hij heftig tekeer ging het West-Vlaamse taalparticularisme.
Links[odis], [wikipedia], [dbnl]
Relatie tot Gezellecorrespondent; lid van de Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde
NaamPrayon van Zuylen, Alfons Marie Napoleon; Terlaenen, Alfred; Hieckx Az., A.
Datums° Gent, 19/11/1848 - ✝ Twickenham, 16/11/1916
GeslachtMannelijk
Beroepadvocaat; journalist
VerblijfplaatsEngeland
BioAlfons Prayon van Zuylen volgde zijn middelbaar onderwijs aan het Gentse atheneum en studeerde rechten aan de universiteit van Gent. Hij werd in 1873 advocaat en was wisselend in Gent en Elsene gevestigd. Op 12 september 1874 trouwde hij met barones Helena van Zuylen van Nyevelt. In 1905 vestigde hij zich in Engeland. Hij was medestichter, redacteur en medewerker van het tijdschrift het Nederlandsch Museum. Hij werkte ook mee aan tal van andere tijdschriften zoals De Gentsche Studenten-Almanakken, Vox Studiosorum, Het Studentenweekblad, De Nederlandsche Dicht- en Kunsthalle, De Leeswijzer, het Volksbelang, De Zweep, De Flamingant e.a. Ondanks zijn Franstalige opvoeding, had hij toch veel interesse voor het Vlaams. Hij publiceerde over het pangermanisme en kwam in ruzie met Willem De Vreese. Daarnaast schreef hij ook novellen. Als lid van de Koninklijke Vlaamse Academie publiceerde hij een lijvig boek: Korte staatkundige geschiedenis van het Iersche volk (Gent: A. Siffer 1902)
Links[dbnl]
Relatie tot Gezellecorrespondent; corresponderend lid van de Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde
Bronnen https://nevb.be/wiki/Prayon-van_Zuylen,_Alfons_M.N.
NaamRoucourt, Theofiel; persoon1581-SchuermansLodewijkWi
Datums° Diest, 16/09/1834 - ✝ Berchem, 25/01/1926
GeslachtMannelijk
Beroeppriester; leraar; auteur; directeur; pastoor; deken
BioTheofiel Roucourt deed zijn middelbare studies te Diest aan het Stedelijk College. Vermoedelijk volgde hij nadien filosofie aan het kleinseminarie te Mechelen (1853-1855) en zijn priesterstudies aan het grootseminarie te Mechelen (1855-1858). Hij werd priester gewijd op 18 september 1858. Daarna werd hij benoemd tot leraar aan het kleinseminarie te Mechelen, waar hij de auteur was van enkele handboeken Nederlandse taal. In 1874 werd hij stichter en eerste directeur van het Sint-Norbertuscollege te Antwerpen. In 1878 werd Theofiel Roucourt benoemd tot pastoor op de Sint-Willibrordusparochie te Antwerpen, en in 1895 tot deken van het 2de district te Antwerpen. Hij had een wezenlijke bijdrage in de ontwikkeling van dit stadsdeel onder meer in de bouw van het Sint-Willibrorduslokaal, de oprichting van de nieuwe Sint-Hubertusparochie in 1899, de stichting van het Sint-Stanislascollege in 1903, de stichting van het Pensionnat des Dames de la Sainte Famille in 1905, de oprichting van het Sint-Edmondusinstituut te Zurenborg en de oprichting van de nieuwe Sint-Theresiaparochie. Als deken was hij tevens voorzitter van de Commissie der Burgerlijke Godshuizen (1878-1905). Onder zijn bestuur werd in 1903 gestart met de bouw van het Mariagasthuis te Berchem. Hij was tevens lid en bestuurslid van diverse taalkundige genootschappen waaronder het Taal- en Letterlievend Genootschap 'Met Tijd en Vlijt' te Leuven en de Zuid-Nederlandsche Maatschappij voor Taalkunde. Vanuit 'Met Tijd en Vlijt' was hij medeoprichter van de Davidsfondsafdeling te Antwerpen (1875). Roucourt was ook enkele jaren lid van het hoofdbestuur van Davidsfonds (1878-1881).
Relatie tot Gezellecorrespondent
NaamSchuermans, Lodewijk Willem
Datums° Kampenhout, 26/01/1821 - ✝ Wilsele, 30/08/1891
GeslachtMannelijk
Beroeppriester; onderpastoor; pastoor; auteur
BioLodewijk Schuermans volgde vanaf 08/05/1843 de priesteropleiding aan het grootseminarie te Mechelen. Op 20/12/1845 werd hij priester gewijd. Hij was onderpastoor van de parochie Sint-Martinus te Melsbroek van 30/12/1845 tot 23/04/1852 en vervolgens van het Groot Begijnhof te Leuven tot 25/09/1868. Vanaf dan was hij pastoor van de Sint-Martinusparochie te Wilsele. Zijn interesse voor en activiteit op het vlak van de taalkunde weerspiegelt zich in zijn taalkundige bijdragen die hij, naast de vele artikels rond religieuze en heemkundige thema’s, in verschillende tijdschriften publiceerde, zoals "Eenparigheid in de spelling onzer nederduitsche tael" (Leuven, 1862), "Nicolaas van Winghe en de Vlaamse bijbelvertaling" (Leuven, 1863), "Vlaamsche schrijvers der oude Hogeschool te Leuven" (Leuven, 1863). Op 20/12/1863 sprak hij de redevoering "Belgen zijt aan uwe Vlaamsche taal gehecht uit liefde voor ’s vaderlands onafhankelijkheid" uit tijdens de jaarzitting van Met Tijd en Vlijt. Het bekendst is hij wegens de samenstelling van zijn "Algemeen Vlaamsch Idioticon", uitgegeven door Met Tijd en Vlijt te Leuven, 1865-1870.
Links[odis], [dbnl]
Relatie tot Gezellecorrespondent; lid van de Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde
Bronnen https://nevb.be/wiki/Schuermans,_Lodewijk_W.
NaamTeirlinck, Isidoor
Datums° Zegelsem (Oudenaarde), 02/01/1851 - ✝ Vorst-Brussel, 27/06/1934
GeslachtMannelijk
Beroepleraar; schrijver
BioIsidoor Teirlinck was een Vlaamse auteur, o.a. bekend van zijn boeken over folklore, en de vader van schrijver en dichter Herman Teirlinck. Hij studeerde aan de staatsnormaalschool te Lier, en gaf als onderwijzer les in Serskamp, en daarna in Drogenbos en Sint-Joost-ten-Node. In 1875 werd hij leraar wis- en natuurkunde aan de Normaalschool Karel Buls in Brussel. Tevens was hij medewerker “letterkunde” bij het Vlaams-liberale, Brusselse weekblad “De Kerels”. In deze periode ontmoette hij Reimond Stijns, net als Teirlinck vrijzinnig leraar te Brussel en vrijmetselaar en afkomstig uit Zuid-Oost-Vlaanderen, met wie hij een succesvolle literaire samenwerking begon, die zou duren tot 1885, en leidde tot verschillende toneelstukken, novellen en romans, waaronder "Arm Vlaanderen", de bekendste realistische roman uit de tijd van de schoolstrijd. Teirlinck kan gezien worden als een hoofdfiguur van de zgn. tweede realistische generatie. In 1878 trouwde hij met Josephine Van Nieuwenhove, de jongere zus van Stijns echtgenote. Teirlincks niet-literaire werk behelst thema’s uit de plantkunde onder de algemene titel Plantlore (o.a. "De plant: een levend, bezield, handelend wezen" (1892), "Flora Diabolica" (1924), "Flora Magica" (1926)), uit de folklore ("Folklore flamand: Folklore mythologique" (1890), "Folklore flamand: Contes flamands" (1890), "Brabantsch sagenboek" (1909-1912)), en uit de taalkunde ("Woordenboek van het Bargoensch" (1886), "Zuid-Oostvlaandersch idioticon" (1908-1924), "Klank- en vormleer van het Zuid-Oostvlaandersch dialect" (1924)). Deze laatste twee werden bekroond door de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde, evenals "Kinderspel en kinderlust in Zuid-Nederland" (1902) dat hij samenstelde met Alfons Decock. Aan het Reinaert-epos wijdde hij werken als "De toponymie van den Reinaert" (1910-1912) en "Den groten en den nieuwen Reinaert de Vos, een nieuw handschriftelijk Reinaert-document" (1919). In 1909 ging Teirlinck vroegtijdig met pensioen wegens ziekte. In 1931 werd hij benoemd tot doctor honoris causa van de Université Libre de Bruxelles.
Links[wikipedia], [dbnl]
Relatie tot Gezellecorrespondent
NaamVan Helten, Willem Lodewijk
Datums° Hedel, 30/08/1849 - ✝ s-Gravenhage, 17/03/1917
GeslachtMannelijk
Beroeptaalkundige; leraar; hoogleraar; rector
BioWillem Lodewijk van Helten was een Nederlands historisch taalkundige i.v.m. Vroegnieuwnederlands, Middelnederlands, Oudfries en Oudgermanistiek. Hij bezocht gymnasia te Leiden en Rotterdam, begon in 1865 zijn academische studie te Leiden en sloot deze af met zijn promotie in 1871. Van 1870 tot 1882 was hij leraar Nederlands en geschiedenis, eerst aan de hbs in Tiel, later aan de hbs in Rotterdam en ten slotte aan het Erasmiaans Gymnasium aldaar. In 1882 werd Van Helten aan de Rijksuniversiteit Groningen benoemd tot hoogleraar Nederlandse taal- en letterkunde, een functie die hij tot 1911 vervulde, en tevens tot hoogleraar Beginselen van het Sanskriet, welke functie hij in 1889 beëindigde. In het academisch jaar 1893/1894 was hij rector magnificus van de Rijksuniversiteit Groningen. In 1894 werd hij gekozen tot lid van de Koninklijke Akademie van Wetenschappen. Om gezondheidsredenen werd Van Helten in 1911 eervol ontslag verleend en vestigde hij zich te 's-Gravenhage. Van Helten is één van de grondleggers van de Nederlandse taalkunde op germanistische grondslag. Hij paste, zowel op de grammatica als op de woordenschat, de methode van de vergelijkend-historische taalkunde toe, die later, door de opkomst van het structuralisme in de taalkunde, op de achtergrond geraakte.
Links[dbnl]
Relatie tot Gezellecorrespondent
NaamVerdam, Jacob
Datums° Amsterdam, 22/01/1845 - ✝ Amsterdam, 19/07/1919
GeslachtMannelijk
Beroephoogleraar; filoloog
VerblijfplaatsNederland
BioJacob Verdam was een Nederlandse hoogleraar in de Nederlandse taal en het Middelnederlands aan de Rijksuniversiteit Leiden. Hij werd in 1865 student aan de Leidse universiteit. Door zijn bijzondere gaven op het gebied van de taal- en letterkunde en zijn studiezin werd hij in 1869, vóór zijn promotie, benoemd tot leraar aan het gymnasium te Leiden. In 1872 werd hij doctor in de letteren en zes jaar later verwisselde hij het leraarsvak voor een leerstoel aan de Universiteit van Amsterdam. In 1891 werd hij benoemd aan de Rijksuniversiteit Leiden. Verdam schreef verschillende werken, waaronder het "Middelnederlandsch Woordenboek", dat de gehele taalschat bevatte van het middeleeuwse Nederlands, een werk van grote omvang en van grote waarde. Verder verschenen van zijn hand "Uitgaven van middeleeuwse texten", "Episodes uit Jacob van Maerlants Historie van Troyen", "Spiegel der Sonden", "Uit de geschiedenis van de Nederlandse taal" en tal van verhandelingen, studies en tijdschriftartikelen. Verdam was lid van de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen.
Links[wikipedia], [dbnl]
Relatie tot Gezellecorrespondent
NaamWillems, Frans
Datums° Olen, 20/03/1839 - ✝ Antwerpen, 03/03/1896
GeslachtMannelijk
Beroepleraar; hoofdinspecteur lager onderwijs; professor; auteur; dichter
BioFrans Willems studeerde voor onderwijzer aan de normaalschool van Lier. In 1860 werd hij hulponderwijzer in Lichtaart en op 15/09/1860 onderwijzer bij de gemeentescholen in Antwerpen. In 1863 gaf hij les als leraar wiskunde aan de Nijverheidsschool in Antwerpen. Op 30/07/1875 werd hij kantonnaal schoolinspecteur in Antwerpen, Boom en Kontich. Vervolgens werd hij in 1879 aangesteld als professor taal- en letterkunde aan de normaalschool van Mechelen. Tegelijkertijd was hij schoolinspecteur van het lager onderwijs in Antwerpen. Daarna werd hij algemeen bestuurder van de katholieke scholen in Antwerpen, en ging in december 1887 opnieuw aan de slag als kantonnaal schoolinspecteur voor het kanton Mechelen. Hij vertaalde werken uit het Duits waaronder Goethes Herman en Dorothea en publiceerde heel wat werken in functie van het onderwijs.
Links[dbnl]
Relatie tot Gezellelid van de Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde
NaamSnieders, Jan Renier
Datums° Bladel, 22/11/1812 - ✝ Turnhout, 09/04/1888
GeslachtMannelijk
Beroepauteur; arts; letterkundige; volksschrijver
VerblijfplaatsNederland
BioGeboren in het Noord-Brabantse Bladel kwam hij, na humaniorastudies in Roermond en Eindhoven, aan de Leuvense universiteit geneeskunde studeren en vestigde zich in 1838 te Turnhout. Hij stichtte er in 1842 het Taalgenootschap ‘De Dageraed’ en richtte er in 1875 een afdeling van het Davidsfonds op waarvan hij ook voorzitter werd. In 1887 werd hij buitenlands erelid van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde. Ondanks zijn drukke dokterspraktijk was hij een vruchtbaar schrijver. Naast verhalen in het tijdschrift "Noord en Zuid" en "Het Handelsblad", waarvan zijn jongere broer August hoofdredacteur was, schreef hij tientallen landelijke, Kempische dorpsverhalen in de trant van Conscience, die getuigden van zijn diepe gehechtheid aan geloof en taal. Zijn beste werken dateren uit zijn eerste periode, o.m. "De Meesterknecht" (1855) en "De lelie van ’t gehucht" (1860). Na 1870 overheerste de moraliserende tendens, o.m. in "De Geuzen in de Kempen" (1875) en "De goochelaar" (1875).
Links[wikipedia], [dbnl]
Relatie tot Gezellebuitenlands erelid van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal-en Letterkunde
BronnenJ.E.Jansen, Gedenkboek gewijd aan Dr. Jan Renier Snieders. In Taxandria 1931; R. Dubois, Het volksleven in het werk van J.R.Snieders. In: Noordgouw, (1965), p.183-217, (1966), p.15-51 en 91-112.
NaamEverts, Willem
Datums° Sevenum, 08/03/1827 - ✝ Roermond, 08/06/1900
GeslachtMannelijk
Beroeppoliticus; docent
VerblijfplaatsNederland
BioWillem Everts was de zoon van Pieter Everts en Maria Geertrui Houben. Hij bezocht de lagere school te Sevenum en daarna de école normale te Rolduc (kleinseminarie van het Bisdom Luik). In 1840 studeerde hij even aan het gymnasium te Venray, om daarna terug te keren naar Rolduc, waar hij in 1851 tot priester werd gewijd. Hij werd er een bezielend docent in de klassieke en moderne talen en vanaf 1868 tot 1893 directeur. Hij was buitenlands erelid van de Koninklijke Academie voor Taal- en Letterkunde van 16/11/1887 tot 08/07/1900. Van zijn hand verscheen een verdienstelijke, zij het weinig originele "Geschiedenis der Nederlandsche Letteren". Hij was een invloedrijk Nederlands politicus (lid van de Tweede Kamer) als afgevaardigde van het district Roermond en onderwijswoordvoerder van de katholieke partij.
Links[wikipedia], [dbnl]
Relatie tot Gezellebuitenlands erelid van de Koninklijke Academie voor Taal- en Letterkunde
NaamHabets, Joannes Josephus
Datums° Oirsbeek, 27/11/1829 - ✝ Maastricht, 22/06/1893
GeslachtMannelijk
Beroeppriester; historicus; archivaris
VerblijfplaatsNederland
BioHij werd in 1881 tot eerste rijksarchivaris in Limburg benoemd en bleef dit tot zijn overlijden. Sedert 14 juni 1880 was hij lid van de Nederlandse Koninklijke Academie en vanaf 1887 buitenlands erelid van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde. Hij publiceerde talrijke bijdragen over geschiedenis en oudheidkunde en gaf een aantal teksten uit, o.m. "De Echtverbintenis van Maria", een "Limburgs Misteriespel" (1876) en "De Legende van Sint-Servatius"(1881), een Middelnederlands prozahandschrift.
Links[wikipedia], [dbnl]
Relatie tot Gezellelid en buitenlands erelid van de Nederlandse Koninklijke Academie voor Taal- en Letterkunde
NaamBeets, Nicolaas
Datums° Haarlem, 13/09/1814 - ✝ Utrecht, 13/03/1903
GeslachtMannelijk
Beroepschrijver; predikant; hoogleraar
VerblijfplaatsNederland
BioNicolaas Beets werd in Haarlem geboren als de zoon van een apotheker en studeerde van 1833 tot 1839 theologie aan de Rijksuniversiteit van Leiden, waar hij in 1839 promoveerde tot doctor in de theologie. In zijn studententijd maakte hij kennis met het werk van de Engelse dichter Byron en schreef dichtstukken in diens trant. In 1840 werd Beets beroepen tot predikant aan de Nederlandse Hervormde Kerk in Heemstede, waar hij in hetzelfde jaar trouwde met Aleida van Foreest. Uit het huwelijk kwamen 9 kinderen voort. In 1859 hertrouwde hij met Jacoba Elisabeth, een zus van Aleida. Uit dit huwelijk kwamen 6 kinderen voort. Hij heeft in Heemstede in 1852 samen met ouders een basisschool opgericht, de huidige Nicolaas Beetsschool. In 1854 werd hij beroepen naar Utrecht. Van 1874 tot 1884 was hij hoogleraar in de kerkgeschiedenis aan de Rijksuniversiteit Utrecht. Beets schreef proza, poëzie, en preken. Zijn bekendste werk is de Camera Obscura, dat hij onder het pseudoniem Hildebrand schreef in zijn studententijd. De eerste versie ervan verscheen in 1839 maar door verschillende aanvullingen kreeg het werk pas in 1851 zijn definitieve vorm. Beets toonde zich in zijn Utrechtse periode ook een sociaal betrokken burger, met name als bestuurslid van diverse maatschappelijke en culturele instellingen zoals het Provinciaal Utrechts Genootschap voor Kunsten en Wetenschappen (PUG), en de Utrechtse afdeling van de Nederlandse Maatschappij ter Bevordering van de Afschaffing der Slavernij. In 1888 was hij medeoprichter van het latere, nog steeds bestaande Wilhelmina Kinderziekenhuis. Beets overleed te Utrecht op 13/03/1903 op 88-jarige leeftijd en werd begraven op de Eerste Algemene Begraafplaats Soestbergen.
Links[wikipedia]
NaamBohl, Joan; Quos Ego; Hendrik Smits; Constantijn Ager; B. Diodorus
Datums° Zierikzee, 08/10/1836 - ✝ Amsterdam, 21/10/1908
GeslachtMannelijk
Beroepadvocaat; auteur; vertaler; dichter
VerblijfplaatsNederland
BioJoan Bohl, Nederlands advocaat en doctor in de rechten en in de letteren en wijsbegeerte, werd geboren te Zierikzee op 08/10/1836 als zoon van Joan Bohl en Joanna Thans. Hij volgde aanvankelijk een handelsopleiding en woonde als zakenman in verschillende Europese hoofdsteden, waar hij vooral het staatsrecht, de staathuishoudkunde, geschiedenis en talen bestudeerde. Op 02/02/1865 promoveerde hij aan de Hogeschool te Leiden tot Meester in de Rechten, waarna hij zich als advocaat te Amsterdam vestigde. Op 10/06/1869 trouwde hij met Cornelia Tachi (Zierikzee 21/03/1844 – Amsterdam, 20/01/1910) bij wie hij twee dochters en drie zonen had. Joan Bohl was een veelschrijver en -vertaler met verhandelingen over zijn vakgebied en, onder pseudoniemen als Quos Ego, Hendrik Smits en Constantijn Ager, verschillende romans en vertalingen uit het Italiaans en het Spaans. Als J. Bohl Jr., J. Bohl. J. Gz., en Diodorus B. publiceerde hij novellen en artikelen in diverse Nederlandse tijdschriften. Het bekendst werd hij met zijn Nederlandse, becommentarieerde vertaling in versvorm van de Divina Commedia van Dante Alighieri (5 dln, 1876-1883). Zijn lijvige dichtbundel Canzonen (1886) lokte scherpe kritiek uit door Willem Kloos in De Nieuwe Gids. Zelf stichtte Bohl in 1876 het tijdschrift De Wachter, gewijd aan Dante.
Links[dbnl]
NaamBorret, Theodoor Joseph Hubert
Datums° ’s-Hertogenbosch, 18/04/1812 - ✝ Bergen, 07/08/1890
GeslachtMannelijk
Beroeppriester; hoogleraar; pastoor; kanunnik; auteur
VerblijfplaatsNederland
BioTheodoor Borret was de oudste zoon van Antonius Borret en Elisabeth Vermeulen. Als staatsraad verhuisde zijn vader onder het bewind van Koning Willem I met zijn gezin naar Brussel, waar Theodorus aan het Atheneum studeerde. Wegens de Brabantse Omwenteling (1830) keerde het gezin terug naar Nederland, waar Theodorus een priesteropleiding begon aan het Seminarie te Warmond. Hij maakte die niet af, maar vertrok in het najaar van 1833 naar Rome om er te studeren aan het Collegio Romano. Op 28/05/1836 werd hij te Rome tot priester gewijd, en in 1837 werd hij er doctor in de theologie, waarna hij naar Nederland terugkeerde, en professor H.-Schriftuur werd aan het Seminarie te Warmond. In 1842 was hij medeoprichter van het tijdschrift “De Katholiek” waarin hij zijn onderzoekingen naar christelijke archeologie en de kerkhistorie van de eerste eeuwen publiceerde. In 1854 stelde bisschop Van Vree hem, wellicht op zijn verzoek, aan als pastoor in het dorpje Vogelenzang in de gemeente Bloemendaal in de Nederlandse provincie Noord-Holland. Hij was kanunnik van het kapittel van de kathedrale kerk te Haarlem, erekanunnik van de metropolitane kerk van Parijs en erekamerheer van de Paus. Behalve archeoloog was hij ook kunstkenner en bibliograaf, buitenlands lid van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde en vanaf 1849 lid van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde. De laatste jaren van zijn leven bracht hij door te Bergen, waar hij op 07/08/1890 overleed.
Links[dbnl]
NaamBrill, Willem Gerard
Datums° Leide, 10/10/1811 - ✝ Utrecht, 29/01/1896
GeslachtMannelijk
Beroephoogleraar; auteur; taalkundige
VerblijfplaatsNederland
BioWillem Gerard Brill was een Nederlandse hoogleraar aan de Rijksuniversiteit Utrecht. Hij publiceerde op het gebied van de Nederlandse taalkunde en geschiedenis. Brill promoveerde op 24 juni 1837 te Leiden tot doctor in de letteren. In 1838 werd hij docent Frans, Nederlands, Engels, Duits en Hebreeuws aan het gymnasium te Leiden. Hij werd geïnspireerd door Goethe, over wie en wiens werk hij vanaf 1838 publiceerde. In de jaren 1840-1859 was hij aan het Zutphense Gymnasium werkzaam als leraar in de moderne talen “Hollandsch, Fransch, Engelsch en Duitsch”. Door zijn taalonderwijs ging hij zich ook interesseren voor taal en taalwetenschap. Hij schreef enkele belangrijke naslagwerken i.v.m. spraakkunst. In april 1859 werd hij benoemd tot hoogleraar in de letteren te Utrecht, aanvankelijk in de “bespiegelende wijsbegeerte”, en kort daarna in de vaderlandse geschiedenis inclusief het Nederlands.
Links[wikipedia], [dbnl]
NaamCosijn, Pieter Jacob
Datums° Rijswijk, 29/11/1840 - ✝ Leiden, 16/08/1899
GeslachtMannelijk
Beroepconrector; leraar; hoogleraar; taalkundige; filoloog
VerblijfplaatsNederland
BioPieter Jakob Cosijn begon als 17-jarige in Utrecht rechten te studeren, maar schakelde na een jaar over naar de faculteit letteren, waar hij zich verdiepte in de klassieke talen, filosofie en musicologie. Op 1 april 1863 werd hij conrector van het gymnasium te Winschoten en op 26/06/1865 promoveerde hij tot doctor klassieke filologie, waarna hij leraar werd aan de hogere burgerschool en het gymnasium te Haarlem. Dit bleef hij tot mei 1871. Zijn onderwijsfunctie leidde tussen 1866 en 1870 tot de publicatie van vele schoolboeken voor Nederlandse spelling en syntaxis. In 1866 trouwde hij met Jacoba M. Plügger. In 1870 richtte hij, samen met E. Verwijs, de Taal- en Letterbode op, een tijdschrift voor filologisch onderzoek. In 1871 versterkte hij, op vraag van M. Devries, de redactie van het Woordenboek der Nederlandse Taal. Op grond van zijn studies van Oudgermaanse talen, o.a. de Wachtendonckse Psalmen (1873) werd hij in 1877 tot hoogleraar Oudgermanistiek te Amsterdam benoemd, en kort nadien te Leiden, dat hij verkoos boven Amsterdam. Deze functie te Leiden, die hij zou bekleden tot zijn dood in 1899, betekende het einde van zijn redacteurschap bij het WNT. In 1881 nam hij het initiatief tot de oprichting van het Tijdschrift voor Nederlandsche Taal- en Letterkunde dat tot vandaag toonaangevend is in de neerlandistiek. Met zijn Duitstalige publicaties over het Westsaksisch : een beknopte grammatica (1881) en een tweedelige grammatica (1883-1888) vestigde hij zijn naam als taalgeleerde in het buitenland. Ook zijn Aantekeningen op den Beowulf (1892) had grote invloed. Als taalgeleerde was hij zeer productief in de Nederlandse lexicografie, de historische taalkunde en de filologische tekstkritiek.
Links[wikipedia], [dbnl]
NaamFranquinet, Guillaume Désiré
Datums° Maastricht, 01/05/1826 - ✝ Maastricht, 11/02/1902
GeslachtMannelijk
Beroepgeschiedkundige; stadsarchivaris; consul; viceconsul
VerblijfplaatsNederland
BioGuillaume Désiré Feanquinet werd geboren te Maastricht, waar zijn vader apotheker was. Hij studeerde rechten te Leuven en werd doctor in de rechten te Brussel in 1846, waarna hij zich te Maastricht vestigde als advocaat. In 1848 stichtte hij de Maatschappij van Landbouw in Limburg en publiceede regelmatig in het maandblad van deze vereniging. Als redder van het verwaarloosde Maastrichtse stadsarchief werd hij in 1850 tot stadsarchivaris benoemd en bleef dit tot hij van 1867 tot 1869 raadslid werd. Van 1873 tot 1879 was hij wethouder (schepen) van de stad, en intussen, van 1866 tot 1880 ook provinciaal archivaris. In 1879 was hij medeoprichter van het weekblad “Maasgouw”, waarin hij vele historische artikelen en o.a. een lijst van meer dan 3000 Maastrichtse spreekwoorden in publiceerde. Hij was lid van het “Geschied- en Oudheidkundig Genootschap” te Maastricht (1852 en vanaf 1893 voorzitter), de “Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde” te Leiden (1854), de “Académie d’Archéologie de Belgique” te Antwerpen en de “Maatschappij van Schoone Kunsten en Letterkunde” te Gent. Hij bestudeerde en schreef in het Maastrichtse dialect, o.a. zijn bekende “opéra comique” Jonk bij jonk, auwt bij auwt. Zijn bijna volledige “Maastrichtse dictionnaire” bleef onuitgegeven. In 1876 werd hij benoemd tot Consul van België, en in 1894 tot Ridder in de Leopoldsorde. In 1896 werd hij aangesteld als viceconsul van Spanje en werd hij Officier in de Orde van Oranje-Nassau.
Links[dbnl]
NaamHeyne, Moritz
Datums° WeiBenfels, 08/06/1837 - ✝ Göttingen, 01/03/1906
GeslachtMannelijk
Beroephoogleraar; auteur; germanist
VerblijfplaatsDuitsland
BioMoritz (Moriz) Heyne werd geboren als zoon van een meestertouwmaker. Na zijn schooltijd op de Latijnse school in Halle / Saale, die hij om financiële redenen voortijdig verliet, werkte hij van 1857 tot 1860 in de gerechtelijke administratie, tot hij als autodidact werd toegelaten tot de Universiteit van Halle, waar hij Duitse literatuur, geschiedenis en klassieke filologie studeerde van 1860 tot 1863. Hij promoveerde in 1863 op een tekstkritische uitgave van Beowulf. In 1864 voltooide hij zijn habilitatie en werkte hij als privéleraar in Halle. In 1869 werd hij benoemd aan de leerstoel Duits van de Universiteit van Basel en werd er in 1870 de opvolger van professor Wilhelm Wackernagel (1806-1869). Heyne werd ook hoofd van de commissie voor de middeleeuwse collectie, die later het Historisch Museum van Basel werd. In 1883 stapte Heyne over naar de Georg-August-Universität Göttingen om het speciaal voor hem gecreëerde hoogleraarschap waar te nemen, uitsluitend bestaande uit de voortzetting van de in 1867 begonnen publicatie van Jakob Grimms Deutsches Wörterbuch. Hij was verantwoordelijk voor de delen 4.2, 6, 8, 9 en 10.1. Tussen 1890 en 1895 gaf Heyne zelf een driedelig Duits woordenboek uit. Hij was de oprichter van de gemeentelijke oudheidscollectie in Göttingen, het huidige Stedelijk Museum. Heyne was een vrijmetselaar. In 1873 werd hij tot ereburger van de stad Basel benoemd. In 1906 ging hij met pensioen. ot zijn publicaties behoren : Fonologie en verbuigingstheorie van de oude Germaanse dialecten (1862), Beowulf (vertaling, 1863), Heliand (1866), Duits woordenboek (3 delen, 1890-1895), Ruodieb (vertaling, 1897), Oud Duits-Latijn Minstrel gedichten van de 10de eeuw (vertaling, 1900), Vijf boeken met Duitse huishoudelijke artikelen uit de vroegste historische tijden tot de 16de eeuw (tekstboek, 1899-1908).
Links[wikipedia]
NaamHofdijk, Willem Jacob
Datums° Alkmaar, 27/06/1816 - ✝ Arnhem, 29/08/1888
GeslachtMannelijk
Beroepleraar; dichter; prozaschrijver; toneelschrijver
VerblijfplaatsNederland
BioHofdijk was aanvankelijk dorpsonderwijzer in Beusichem en kantoorklerk in Alkmaar. Door bemiddeling van Jacob van Lennep en J.A. Alberdingk Thijm kon hij in 1851 leraar worden aan het Amsterdams gymnasium. Hij maakte enige naam als schrijver en werd lid van de Kring van Heiloo. In 1856 verscheen zijn Geschiedenis der Nederlandsche letterkunde. Verder schreef hij geschiedenissen van Kennemerland, over de Tachtigjarige oorlog, over het beleg van Alkmaar en allerlei andere historische onderwerpen. Zijn hoofdwerk op dit gebied is ongetwijfeld Ons voorgeslacht in zijn dagelijksch leven geschilderd (6 dln., 1858-1864). Vanwege zijn idealisering van het nationale verleden en zijn pathos wordt Hofdijk in de literatuurgeschiedschrijving wel gezien als één van de weinige echte vertegenwoordigers van de Nederlandse romantiek. Het meest bekend bleven vooral zijn Kennemer balladen (1850-1852), een bundel verhalende gedichten. Hij huwde driemaal: op 06/02/1852 te Alkmaar met Helena Johanna Ukena (Alkmaar 10/10/1822 - Amsterdam 30/05/1853), op 15 April 1857 te 's-Gravenhage met Cornelia Petronella Post (‘s-Gravenhage, 06/06/1831, - Amsterdam 30/12//1867), en op 02/02/1870 te 's- Gravenhage met Wilhelmina Horn (Enkhuizen, 22/11/1822).
Links[wikipedia], [dbnl]
NaamMoleschott, Jacobus
Datums° s Hertogenbosch, 09/08/1822 - ✝ Rome, 20/05/1893
GeslachtMannelijk
Beroeparts; fysioloog; hoogleraar
VerblijfplaatsNederland
BioJacobus Moleschott werd geboren als zoon van Johannes, geneesheer, en Elisabeth van der Monde. Hij bezocht het gymnasium te Kleef en, werd in 1842 student in de medicijnen te Utrecht, waar hij op 22/01/1845 zijn doctoraat genees-, heel- en verloskunde behaalde en zich als geneesheer vestigde. In 1847 werd hij privaatdocent in de fysiologie te Heidelberg. In 1848 was hij de medeoprichter van het eerste Nederlandse fysiologisch-anatomisch tijdschrift Holländische Beiträge zu den anatomischen und physiologischen Wissenschaften. Ook in 1848 trouwde hij met Sophia Strecker, bij wie hij vijf kinderen had. Tijdens zijn Heidelbergse periode publiceerde hij verschillende werken over fysiologie. N.a.v. de publicatie van zijn Der Kreislauf des Lebens (1855) ontzegde de regering van Baden hem, wegens zijn vrijzinnige denkbeelden, de bevoegdheid om college te geven. Molenschott verliet de universiteit en werkte verder in een zelf ingericht laboratorium in Heidelberg. Op 21/06/1856 werd hij benoemd tot hoogleraar in de fysiologie te Zürich, en op 16/12/1861 werd hij hoogleraar aan de hogeschool te Turijn, waar hij in 1866 Italiaans staatsburger werd. Koning Victor Emmanuel II benoemde hem in 1876 tot Senator van het Rijk, een functie die hij tot zijn dood vervuld heeft. In 1879 werd hij benoemd tot hoogleraar aan de “Sapienza” te Rome, maar bleef er, net als in Turijn, ook geneesheer. Hij was hoofdredacteur van het tijdschrift Untersuchungen zur Naturlehre des Menschen und der Tiere (1857-1892, Frankfurt, later Giesen). In 1894 verschenen te Giesen zijn autobiografie, en te Rome het gedenkboek In Memoria di Jacopo Moleschott met daarin een samenvatting van al zijn werken. Moleschott was, als athëistisch materialist, van oordeel dat hoogleraren benoemd moesten worden in functie van de wetenschap en niet van een confessionele partij. Van hem is de bekende uitspraak afkomstig : “Ohne Phosphor keine Gedanken” (“zonder fosfor geen gedachten”).
Links[wikipedia], [dbnl]
NaamNuijens, Willem Jan Frans
Datums° Avenhorn, 18/08/1823 - ✝ Westwoud, 08/12/1894
GeslachtMannelijk
Beroephistoricus; arts; dichter; auteur
VerblijfplaatsNederland
BioNa beëindiging van zijn klassieke studies in 1842 studeerde Willem Nuyens medicijnen. Hij behaalde zijn titel in 1848 en vestigde zich als geneesheer in Westwoud. Nuyens kwam op voor het katholicisme in zijn eigen tijd, waarbij hij een Nederlandse katholieke identiteit vormde, en was de eerste die zich inzette voor de vrijheid van de katholieke kerk in Nederland (apologetiek). Hij was keuringsarts voor de zoeaven. In zijn vrije tijd deed Nuyens aan literatuur en geschiedenis. In 1856 publiceerde hij een gedichtenbundel De laatste Dochter der Hohenstaufen. Rond die tijd kwamen ook zijn eerste geschiedkundige werken. Nuyens’ Geschiedenis der nederlandsche Beroerten in de XVI. Eeuw (8 dln., 1865-1870), waarin hij de rechten en privileges van de katholieken in de Nederlandse staat goed in de verf zet, wordt als zijn belangrijkste werk beschouwd. Hij schreef ook vulgariserend werk, zoals het veel gelezen Vaderlandsche geschiedenis voor de Jeugd. In Het Katholicismus in betrekking met de beschaving van Europa schreef hij de geschiedenis van de invloed van het katholicisme op de cultuur en bevolking van Europese naties. Verder publiceerde hij artikelen in o.a. het blad Onze Wachter, dat hij samen met de bekende politicus Herman Schaepman uitgaf.
Links[wikipedia], [dbnl]
NaamSchaepman, Hermanus Johannes Aloysius Maria
Datums° Tubbergen, 02/03/1844 - ✝ Rome, 21/01/1903
GeslachtMannelijk
Beroepdichter, priester, theoloog; politicus
VerblijfplaatsNederland; Italië
BioSchaepman kreeg zijn priesteropleiding aan het kleinseminarie te Culemborg en het grootseminarie te Rijsenburg, en werd op 15/08/1867 te Utrecht tot priester gewijd. In oktober 1868 vertrok hij naar Rome en promoveerde daar in 1869 tot doctor in de theologie. In 1870 keerde hij terug naar Nederland en werd benoemd tot professor in de kerkgeschiedenis aan het grootseminarie Rijsenburg in Driebergen. In 1871 nam hij samen met Dr. Willem Nuyens de redactie op zich van het tijdschrift De Wachter, later Onze Wachter. In 1880 werd hij als eerste priester verkozen tot lid van de Tweede Kamer, waar hij een doorslaggevende rol speelde in de katholieke emancipatie tegenover de liberalen die in 1901 hun decennialange macht gebroken zagen door de zgn. Rechtse Coalitie van confessionele partijen. Hoewel progressief op sociaal vlak, was hij op geloofsvlak ultramontaans. Als dichter wordt hij gezien als navolger van Bilderdijk en vooral Da Costa. In 1883 maakte hij een reis naar het Osmaanse rijk, waarna in 1886 zijn grote gedicht Aya Sofia verscheen, dat door velen geprezen, maar door Willem Kloos afgedaan werd als “rederijkerij vol valse beeldspraak”. De universiteit van Leuven kende hem in 1883 een eredoctoraat toe in de wijsbegeerte en de letteren. Hij was ook buitenlands erelid van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal en Letteren. Hij overleed te Rome op 21/01/1903 en werd er begraven op het Campo Santo dei Teutonici e dei Fiammighi. Na een uitspraak van Schaepman tijdens het politieke debat over de drankwet op 09/05/1881 in de Tweede Kamer is de op het einde van de 19de eeuw zeer gangbare en sedert 1914 in de Van Dale opgenomen term “een schaapmanneke” ontstaan, waarmee oorspronkelijk een tweede borrel, en later gewoon een borrel bedoeld werd.
Links[wikipedia], [dbnl]
Relatie tot GezelleKoninklijke Vlaamse Academie
Naamten kate, Jan Jacob Lodewijk
Datums° Den Haag, 23/12/1819 - ✝ Amsterdam, 26/12/1889
GeslachtMannelijk
Beroepdichter; dominee; kantoorklerk
VerblijfplaatsNederland
BioJan Jacob Lodewijk ten Kate werd geboren als zoon van Jan Herman ten Kate, commies bij het ministerie van Marine, en Johanna de Witte van Haamstede. Aanvankelijk werkte hij als kantoorklerk, maar werd daarnaast in 1834, als veertienjarige, lid van het Haagse literaire gezelschap 'Oefening kweekt kennis'. In 1936 gaf hij zijn eerste bundel Gedichten uit. Dankzij de predikant en filantroop Ottho Gerhard Heldring kon ten Kate zich voorbereiden op een academische studie, waarna hij zich in 1838 als student theologie kon inschrijven aan de Rijksuniversiteit Utrecht. Hij studeerde af in 1843. Samen met Anthony Winkler Prins richtte hij in 1842 het berijmde literaire tijdschrift Braga op, waarvan twee jaargangen verschenen. Hij werkte als predikant achtereenvolgens op Marken en in Almkerk, Middelburg en Amsterdam, waar hij op 15 april 1860 door de plaatselijke predikant Tonco Modderman werd bevestigd in het ambt. Op 07/05/1845 trouwde hij in Den Haag met Johanna Sophia Waldorp. Ten Kate was een zeer productief dichter, die gemakkelijk kon rijmen. Zijn bekendste gedicht is De schepping (1866), waarin hij probeert Bijbelse en natuurwetenschappelijke standpunten met elkaar in overeenstemming te brengen. Hij vertaalde ook buitenlandse literatuur, o.a. Paradise Lost van Milton en in 1879 de Faust van Goethe. J.J.L. ten Kate wordt, met Nicolaas Beets, Eliza Laurillard, Bernard ter Haar en J.P. Hasebroek, gerekend tot de "dominee-dichters" die populair waren door hun moralististische poëzie en daarom door de Tachtigers (o.a. Willem Kloos en Frederik van Eeden) werden gehoond. Zijn gedichten werden in 1890-1891 uitgegeven in twaalf delen.
Links[wikipedia]
NaamVosmaer, Carel
Datums° Den Haag, 20/03/186 - ✝ Montreux, 12/06/1888
GeslachtMannelijk
Beroepauteur; advocaat; redacteur
VerblijfplaatsNederland; Zwitserland
BioDe Nederlandse auteur Carel Vosmaer, geboren als zoon van Gualterus Vosmaer en Wilhelmina Rademacher, was een neef van auteur en geneesheer Jacob Vosmaer. Hij studeerde rechten te Leiden vanaf 1844, promoveerde op 18 januari 1851 en vestigde zich als advocaat in zijn geboorteplaats. Hij trouwde in 1853 met Abrahamina Cornelia Charlotte Georgette Clant. Van 1853 tot 1856 was hij griffier bij het kantongerecht te Oud-Beijerland, daarna substituut-griffier, eerst bij het Hof in Den Haag, in 1866 bij de Hoge Raad, tot hij dit ambt neerlegde in 1873 om verder uitsluitend te leven voor de studie van kunst en letteren. In 1874 werd Carel Vosmaer benoemd tot lid van het College van Rijksadviseurs voor de Monumenten van Geschiedenis en Kunst, dat op 21 februari 1879 werd opgeheven. Vooral zijn 25-jarige betrekking als redacteur van De Nederlandsche Spectator waar hij zijn 'Vlugmaren' onder het pseudoniem Flanor publiceerde, is van grote invloed geweest op dit blad en zijn lezers. Om gezondheidsredenen verhuisde hij van Den Haag naar Montreux, aan het meer van Genève, kanton Vaud, Zwitserland.
Links[wikipedia], [dbnl]
NaamWencker, Georg
Datums° Düsseldorf, 25/02/1852 - ✝ Marburg, 17/07/1911
GeslachtMannelijk
Beroeptaalkundige; dialectoloog.
VerblijfplaatsDuitsland
BioGeorg Wenker was de zoon van Johann Wenker, kunsthandelaar, en Wilhelmine Petri uit Dortmund. Van 1867 tot 1872 deed hij zijn middelbare studies aan het gymnasium in Düsseldorf. Hij studeerde verder in Zürich, Bonn en Marburg en promoveerde in 1876 aan de Universiteit van Tübingen op een proefschrift over het verschuiven van het einde van de stamlettergreep in het Germaans. In 1877 werd hij bibliothecaris in Marburg. Van 1888 tot aan zijn dood was Wenker hoofd van het Onderzoeksinstituut voor de Duitse taal aan de Universiteit van Marburg. Hij stichtte de Linguïstische Atlas van het Duitse Rijk, ook bekend als de Wenkeratlas, waaruit het huidige Onderzoekscentrum Duitse Taalatlas voortkwam . Daartoe stelde hij in 1880 de 40 naar hem vernoemde Wenker-zinnen samen, die hij in de daaropvolgende jaren in enquêtevorm door 45.000 leraren uit het hele Duitse rijk liet vertalen in hun lokale taal. In 1886 benoemde de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde te Gent hem tot buitenlands erelid.
Links[wikipedia]
NaamWinkler Prins, Anthony
Datums° Voorst, 30/01/1817 - ✝ Voorburg, 04/01/1908
GeslachtMannelijk
Beroepencyclopedist; auteur; dominee; vrijmetselaar
VerblijfplaatsNederland
BioAnthony Winkler Prins, zoon van Jacob Prins, apotheker, en Marie Winkler, werd geboren als Anthonij Prins. Hij studeerde natuurwetenschappen en letteren aan de Universiteit Utrecht, en theologie aan het Doopsgezind Seminarium te Amsterdam. Van 1841 tot 1850 was hij predikant te Tjalleberd. Op 33-jarige leeftijd werd hij doopsgezind predikant te Veendam, waar hij een hogere burgerschool, een Latijnse school voor meisjes en een Kweekschool voor onderwijzers en onderwijzeressen realiseerde. In 1878 was hij er tevens medeoprichter van de vrijmetselaarsloge Het Noordlicht. Op 31 oktober 1879 richtte hij met andere notabelen de Eerste Groninger Tramway-Maatschappij op, die de langste paardentramlijn van Europa zou onderhouden. Hij schreef bijdragen voor provinciale kranten en tijdschriften, en vertaalde populair-wetenschappelijk werk uit het Engels en het Duits. Op verzoek van de Amsterdamse uitgever Brinkman werd hij hoofdredacteur van de geïllustreerde, later naar hem genoemde Winkler Prins encyclopedie, waaraan hij 13 jaar gewerkt heeft, en waarvan het eerste deel in 1870 verscheen. In 1882, verscheen het zestiende en laatste deel en ging Winkler Prins, inmiddels 65, als dominee met emeritaat en verhuisde hij naar Amsterdam. Daar werd hij al vlug door de uitgeversmaatschappij Elsevier aangezocht om de encyclopedie te herzien en uit te breiden. De tweede druk verscheen al in 1884. Naderhand vestigde hij zich met zijn echtgenote Henriëtta Klijnsma te Lisse en daarna te Voorburg, waar hij op 04/01/1908 overleed en begraven werd. Op 09/09/2005 werd het echtpaar herbegraven te Veendam.
Links[wikipedia], [dbnl]
NaamVan Driessche, Emmanuel
Datums° Zele, 24/06/1824 - ✝ Elsene, 24/08/1897
GeslachtMannelijk
Beroepschrijver; politicus; leraar
BioEmmanuel Van Driessche was een Vlaams schrijver en politicus. Hij was leraar Nederlandse letterkunde aan het Koninklijk Atheneum te Brussel tot hij in 1885 met pensioen ging. Hij ging in Elsene wonen, waar hij gemeenteraadslid en schepen werd. Naast toneelstukken schreef hij vooral romantisch en geschiedkundig werk. Hij was een vooraanstaand vrijzinnige en flamingant, en ijverde voor een Vlaamse schouwburg in Brussel.
Links[dbnl]
Bronnen https://nevb.be/wiki/Van_Driessche,_Emmanuel
NaamRutten, Martin Hubert
Datums° Geistingen, 17/12/1841 - ✝ Luik, 17/07/1927
GeslachtMannelijk
Beroeppriester; directeur; vicaris-generaal; bisschop
BioMartinus Rutten, geboren als zoon van Jan Rutten, landbouwer, en Petronella Zegers, was een Belgische bisschop van het bisdom Luik van 1902 tot zijn overlijden op te Luik op 17/07/1927. Hij werd in 1867 te Luik tot priester gewijd. Van 1873 tot 1877 was Rutten directeur van het Klein Seminarie van Saint-Roch, waar hij als flamingant een Vlaamsgezinde invloed uitoefende op vele leerlingen (o.a. August Cuppens), en in 1875 een Davidsfondsafdeling stichtte. Daarna werd hij vicaris-generaal te Luik (1879-1910). Tijdens de schoolstrijd (1879-1884) speelde hij een vooraanstaande rol in de verdediging van het katholieke onderwijs. Op 2 januari 1902 werd hij tot bisschop van Luik gewijd. Hij moedigde de kennis van het Nederlands bij scholieren en volwassen aan, en streefde naar vernederlandsing van het onderwijs in Vlaanderen, zij het niet in het secundaire, dan toch in het hoger onderwijs. In 1894 steunde hij financieel de oprichting van het Brusselse dagblad Het Vlaamsche Volk. Na W.O. I onderschreef hij het minimumprogramma van Frans van Cauwelaert, ook al was hij niet met alle punten ervan akkoord, en verspreidde de eis tot uitvoering van koning Alberts beloften aan de Vlamingen. Met kardinaal Mercier stond hij, om politieke redenen, op gespannen voet. In 1920 werd hij nationaal erevoorzitter van het Davidsfonds en erevoorzitter van het eerste Katholiek Vlaamsch Congres. Rutten bleef wel trouw aan de Belgische eenheid en waarschuwde voor een toenemend anti-Belgisch radicalisme binnen de Vlaamse studentenbewegingen (1920-1925). Door zijn toedoen keerden de Limburgse studentenbewegingen zich af van het Algemeen Katholiek Vlaams Studentenverbond (AKVS) en op 11/10/1925 ondertekende hij samen met de andere bisschoppen de veroordeling van het Vlaams-nationalisme.
Links[wikipedia]
NaamDelgeur, Lodewijk Hendrik
Datums° Rotterdam, 31/05/1819 - ✝ Deurne., 11/09/1888
GeslachtMannelijk
Beroephoogleraar; auteur
VerblijfplaatsNederland
BioLodewijk Hendrik Delgeur kwam in 1829 naar Zuid-Nederland om te studeren aan het College te Sint-Truiden. Daarna studeerde hij verder aan de Katholieke Universiteit Leuven, waar hij in 1838 doctor in de letteren en wijsbegeerte werd. Enige tijd was hij professor aan de school voor koophandel en nijverheid (Sint-Lodewijksgesticht) te Mechelen. In 1851 vestigde hij zich te Antwerpen. Voor verschillende tijdschriften schreef hij taal- en letterkundige bijdragen. In 1846 verscheen te Mechelen zijn Rymwoordenboek der nederduitsche tael, in 1867 te Rotterdam Nalezing op de Voorlezingen van prof. Carl Vogt, en te Gent in 1888 Over de geographische benamingen.
Links[dbnl]
NaamGroth, Klaus
Datums° Heide, 24/04/1819 - ✝ Kiel, 01/06/1899
GeslachtMannelijk
Beroepdichter
VerblijfplaatsDuitsland
BioKlaus Groth werd door de publicatie van zijn dichtbundel Quickborn (1852) de grondlegger van de nieuwe Nederduitse letterkunde. Het werk bezorgde Groth in 1858 een privaatdocentschap en in 1866 een titulair professoraat voor Duitse taal- en letterkunde in Kiel. Onmiddellijk na het verschijnen van Quickborn werd Groth van Vlaanderen uit benaderd door Hippoliet Bauduin met het verzoek zich bij de Vlaamse taalbeweging aan te sluiten; ook Constant J. Hansen trachtte Groth van 1860 af in te palmen voor zijn Aldietsche Beweging. Groth kwam weliswaar in 1861 naar Antwerpen om er het Kunstcongres bij te wonen, een eenmalig door de Antwerpse Koninklijke Maatschappij ter aanmoediging der Schone Kunsten gepatroneerd internationaal evenement en leerde bij die gelegenheid op een tocht door Vlaanderen een aantal letterkundigen kennen, onder wie Guido Gezelle en de gezusters Rosalie en Virginie Loverling; in Gent werd hij geïnstalleerd als lid van De Tael is gansch het Volk, maar tot enige concrete bemoeienis met de Vlaamse Beweging kwam het niet; Hansens utopieën van een gemeenschappelijke spelling voor het Nederlands en het Nederduits bejegende hij met sceptische sympathie. Van Groth is het bekende lied Mijn Moederspraak, in 1889 getoonzet door Peter Benoit naar aanleiding van de viering van Groths zeventigste verjaardag in de Nederlandse Schouwburg in Antwerpen; in 1899 viel hem overigens een soortgelijke hulde ten deel bij zijn tachtigste verjaardag. Groth zelf vertaalde gedichten van Frans de Cort, Theophiel Coopman en Pol de Mont in het Platduits; Gezelle vertaalde enkele gedichten van Groth in het Nederlands, onder meer het gedicht Min Modersprak, een andere versie dan de vertaling van Julius Sabbe.
Bronnen https://nevb.be/wiki/Groth,_Klaus

Naam - plaats

NaamAlsemberg
GemeenteBeersel
NaamAntwerpen
GemeenteAntwerpen
NaamBerchem
GemeenteHemiksem
NaamBrussel
GemeenteBrussel
NaamElsene
GemeenteElsene
NaamGent
GemeenteGent
NaamKortrijk
GemeenteKortrijk
NaamMechelen
GemeenteMechelen
NaamTurnhout
GemeenteTurnhout
NaamWetteren
GemeenteWetteren
NaamRome
NaamLuik
NaamAmsterdam
NaamHaarlem
Naams-Gravenhage
NaamLeiden
NaamUtrecht
NaamAlkmaar
NaamBergen
NaamBonn
NaamMaastricht
NaamKiel
NaamGoettingen
NaamWestwoud
NaamGroningen
NaamMarburg
NaamBovenkerk

Naam - instituut/vereniging

NaamDe Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal en Letterkunde
BeschrijvingDit wetenschappelijk genootschap bestudeert en stimuleert de Nederlandse taal- en literatuur. Na een lange voorgeschiedenis werd het opgericht bij Koninklijk Besluit van 8 juli 1886 als Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde. De activiteiten omvatten onder meer maandelijkse bijeenkomsten met wetenschappelijke en letterkundige besprekingen, prijsvragen en publicaties. Guido Gezelle was één van de stichtende leden. Dit was een belangrijke erkenning van zijn werk. Hij was betrokken bij verschillende prijsvragen en schonk ook een deel van zijn boeken aan de academie.
Datering1886-heden
Links[wikipedia]
NaamKoninklijke Academie Brussel
BeschrijvingDe Académie royale des Sciences, des Lettres et des Beaux-Arts de Belgique werd officieel ingericht door Willem I op 17 mei 1816, en gereorganiseerd in 1845, maar kende een voorgeschiedenis tot in de Oostenrijkse tijd. In de Gezellestudie is ze vooral bekend omdat Nolet de Brauwere er op 2 februari Gezelle, De Bo en hun kring aangevallen had in zijn ‘Notice sur le particularisme linquistique de la Flandre Occidentale’.
Datering1816
NaamKoninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen
BeschrijvingDe Koninklijke Nederlandse Akademie voor Wetenschappen (KNAW) is een genootschap opgericht ter bevordering van de wetenschap. Het is gevestigd in het Trippenhuis te Amsterdam en bestaat uit geleerden en wetenschappelijke instituten en het functioneert ook als adviesorgaan. Het werd in 1808 opgericht onder koning Lodewijk Napoleon als het Koninklijk Instituut. Op 6 april 1816 werd het omgedoopt tot het Koninklijk-Nederlandsche Instituut van Wetenschappen, Letteren en Schoone Kunsten en in 1851 tot de Koninklijke Akademie van Wetenschappen (KNAW). Vanaf 23/02/1855 werd aan de KNAW een tweede aparte afdeling Letterkunde toegevoegd (afdeling Taal-, Letter-, Geschiedkundige en Wijsgerige wetenschappen).
Datering1808-heden
Links[wikipedia]
NaamAbdij van Rolduc
BeschrijvingRolduc is de naam van de voormalige abdij nabij Herzogenrath in Zuid-Limburg (Nederland). In 1796 werd de abdij Rolduc door de Fransen afgeschaft. Van 1831 tot 1840 was Rolduc een kleinseminarie voor het bisdom Luik. Van 1843 tot 1846 was er een bekend internaat voor rooms-katholieke jongens uit de betere stand gevestigd. In 1846 werd Rolduc een kleinseminarie van het bisdom Roermond. Sinds 1874 is het grootseminarie van het bisdom Roermond er gevestigd.
Datering1106-heden
Links[wikipedia]

Titel[13/10/1887], [Vilvoorde], [Jan Nolet de Brauwere van Steeland] aan Guido Gezelle
EditeurStefaan Maes; Universiteit Antwerpen
Wetenschappelijke leidingEls Depuydt
Partners Openbare Bibliotheek Brugge (Guido Gezellearchief); Centrum voor Teksteditie en Bronnenstudie (Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal en Letteren); Instituut voor de Studie van de Letterkunde in de Lage Landen (ISLN) (Piet Couttenier, Universiteit Antwerpen); Guido Gezellegenootschap
UitgeverGuido Gezellearchief, KANTL/CTB
Plaats van uitgaveBrugge, Gent
Publicatiedatum2023
Beschikbaarheid Teksten en afbeeldingen beschikbaar onder een Creative Commons Naamsvermelding - Niet Commercieel licentie.
DisclaimerDe editie van de Guido Gezellecorrespondentie is het resultaat van een samenwerkingsproject met vrijwilligers. De databank is in opbouw, aanvullingen en opmerkingen kunnen gemeld worden aan els.depuydt@brugge.be.
Meer informatie over het vrijwilligersproject is te vinden op gezelle.be.
CiterenEen brief kan worden geciteerd als:
[Naam van editeur(s)], [briefschrijver aan briefontvanger, plaats, datum]. In: GezelleBrOn, Wetenschappelijke editie van de correspondentie van Guido Gezelle. [publicatiedatum] Available from World Wide Web: [link].
Verzender[Nolet de Brauwere van Steeland, Jan]
OntvangerGezelle, Guido
Verzendingsdatum[13/10/1887]
VerzendingsplaatsVilvoorde (Vilvoorde)
AnnotatieAdressant gereconstrueerd op basis van brieftekst; datum gereconstrueerd op basis van de poststempel; plaats gereconstrueerd op basis van contextuele gegevens.
Fysieke bijzonderheden
Drager 2 enkele vellen, 129x85; 101x80; 84x149
wit
papiersoort: 3 zijden beschreven, inkt
Staat volledig
Vormelijke bijzonderheden watermerk: [Orig]inal [ Stair's] Mill
briefomslag bewaard, met adres, postzegel afgescheurd, gestempeld
Toevoegingen op recto briefomslag rechts in de bovenrand: [13/10 1887] (inkt, hand P.A.)
Bewaargegevens
LandBelgië
PlaatsBrugge
BewaarplaatsGuido Gezellearchief
ID Gezellearchief5905
Bibliotheekrecordhttps://brugge.bibliotheek.be/detail/?itemid=|library/v/obbrugge/gezelle|12209
Inhoud
IncipitUitheemsche Eereleden.
Tekstsoortbrief
TalenNederlands
De tekst werd diplomatisch getranscribeerd, en aangevuld met een editoriale laag.
De oorspronkelijke tekst werd ongewijzigd getranscribeerd; alleen typografische regeleindes en afbrekingstekens, en niet-betekenisvolle witruimte werden genormaliseerd.
Auteursingrepen in de tekst (toevoegingen, schrappingen), en latere redactie-ingrepen (schrappingen, toevoegingen, taalkundige notities) door de lezer werden overgenomen en expliciet gemarkeerd.
Voor een aantal tekstfenomenen werden naast de oorspronkelijke vorm ook editeursingrepen opgenomen in de transcriptie: oplossingen voor niet-gangbare afkortingen en correcties voor manifeste fouten. Daarnaast bevat de transcriptie editeursingrepen ter verbetering van de leesbaarheid (toevoegingen, reconstructies) of ter motivering van transcriptie-beslissingen (aanduiding van onzekere lezingen, weglating van onleesbare tekst). Alle editeursingrepen worden expliciet gemarkeerd.