Zeer Eerw. hoog geleerde heer onderpastoor en Vriend,
De heer P. Willems, voorzitter der Kon. Vl. Academie enz. is over eenige dagen twee maal by my geweest om my te komen spreken over de benoeming van een tiental briefwisselende leden die welhaast in de vergadering de zal geschieden.[1] hy heeft my dringend zoo 't schynt aangezet om naar eenige katholieke leden o.a. als naar U edele te schryven ten einde uwe stem te bekomen[2] Wat dunkt U edele daar van? Dit te doen kwetst myn karakter en myne ootmoedigheid: ik
te Kortryk
had gedacht dat men my en myn Idioticon genoegzaam moest kennen, my die dertig jaar niets anders deed als juist myne priesterlyke plichten en daarby altyd onverpoosd, onbaatzuchtig gezwoegd hebbe voor Vlaamsche beweging en taal studie. Daar zyn er onder uw 25 tal ettelyken van wie men niet weet wat zy voor de taal hebben gedaan of voort gebracht. Nu, goede heer en vriend, gewis een aller verdienstrykst lid der Vl. academie doe wat U edele believen zal.