Wij beiden, w'en kunnen niet lange geduren zonder woord en wederwoord, niet waar? Mij althans gaat het alzoo: steeds verlange ik naar eenig bericht van U en uwe taal-onderzoekingen, en als ik het ontfange, 't zij dan eenen brief of een No van Loquela - dan verheugt zich mijn herte en verkwikt zich mijn geest. En dan - 't laat mij geen ruste, voor ik mijn hertsbegeeren vervuld hebbe, en U een wederwoord gezonden. Uwe vriendschap is mij toch zoo zoet, uwe taalwijsheid mij zoo opwekkend, 't eerste naar het herte, het tweede naar den geest. Moge 't zoo blijven nog lange, lange jaren!
Uwen betoog van den woorde tieren[1] in den laatsten Loquela No, heb ik wederom met groot genoegen en instemminge gelezen. 'K en hebbe daar niet op aan te merken ofte bij te voegene. - Dat de oudfriesche geveltjes in het friesche Vlaanderland U de oude volksspreuke (hier niet ge-p2kend) van: “dat viel in Jan z'ne gevele" heeft doen verstaan, was mij aangenaam te lezen. Zie hier, dit is zulk een oud friesch huuske.
Binnen in 't huus, tusschen de gevelramen, is de heerd. Dit is een woonhuus van eenen geringen man, eenen werkman. De woning van den boer is in hooftsaak eveleens[2] maar wat grooter en ruimer, en op kelders geboud, die, onder den naam van "molkenkeamer" dient ter bewaringe van den zuivel. Achter zulk een huis staat de groote schuur (skuorre) waar het hooi bewaard wordt, en het vee overwintert (înnath bûthûs - bûthûs, men spreekt "bouthousse"), volgens fransche stavenweerde, in tegenstelling, als buitenhuis, tegenover het binhûs, de woning van den boer. Skuorre en hûs zijn door het milhûs (middelhuis), met lager dak, verbonden. In het milhûs staat de tsjerne, de karn, en de tsjîspars, kaaspers; daar wordt de zuivel bereid.
p3In het milhûs is de hoofddeur voor de menschen. En zoo ziet de achtergevel van de schuur er uit.
a. Ulegat (toegang voor de uilen die de schuur zuiver houden van ratten en muizen. b. Banderdoar, toegang voor de hooiwagens tot de eigentlike schuur. c. Klein deurke in de banderdeur tot toegang voor de menschen. d. Bûthûsdoar. Het hedendaachsche woord banderdoar, of banderdeur is eigenlik te zeggen ban-deur-deur. Oorspronkelik is het bandoar, barndore, de dore of deur van den barn of schuur, hedendaachsch engelsch: barndoor.
De Salesius-bode bracht mij "boussemare" (slechte tijding) van domheid, en schoolmeesterachtige verwaandheid. Hij mag in 't vervolg mijn huis wel voorbij gaan. - De Friesen zijn al zoo verre, dat zij hunne nieujaarskaarten niet langer in het Hollandsch hoeven te koopen, maar in het Friesch. Gij vindt er een hier bij ingesloten, die Gij verscheuren kunt.p4Behaagt U die briefkaert niet?
Dat Gij den, zekerlik dubbel verdienden prijs van de Taalkamer hebt moeten derven, doet mij van herten leed; en zoude dit zijn omdat Gij uw antwoord in onze friesch-vlaamsche uitspraak hebt gelezen - de zaak ware dubbel ergerlik en verdrietig. Wij kunnen ons hier in het Noorden, waar alles kalmer en redeliker in zijn werk gaat, zoo iets kwalik voorstellen. Deze gantsche zake is mij uit der maten verdrietig. Mijne instemminge ende genegenheid is met U. Moge 't U ten troost zijn!
Hebt Gij de laatste vergadering van de Taalkamer bijgewoond? Mijn stadgenoot Dr jurist Joan Bohl was er aanwezig, zoo als ik uit de Nieusmaren vernomen hebbe. Ik en ken den Heer Bohl volstrekt niet, en weet niet dat ik heb[3] ooit gezien hebbe. Ook woont hij nog maar korten tijd hier ter stede, en hij heeft buitendien d'uitoefening van zijn ambt (hij is pleitbezorger) t' Amsterdam. - Waneer zal de volgende vergaringe gehouden worden? Ik hoop van herten die te zullen kunnen bijwonen. Mijne benoeming tot lid der Vlaamsche taalkamer en heb ik nog steeds niet ontfangen. Hoe lange talmt dat!!!p52/Ach! en nog eene “boussemare” brengt mij uw brief. Ook het oud-vlaamsche gouden oorijzer gestolen!!! Uit de toogkamer in de broeltorre, waar ik met U geweest ben? O! die schelmen!
Houd uw ander oorijzer toch goed bewaard, smeek ik U - en breng het niet naar die oudhedenkamer. Is er anders geen welbewaakt oudheids-museum in uw gewest? Te Brugge niet? -
Mijn zoon Andries is gisteren weer naar Bonn vertrokken, om zijne studiën te vervolgen. Door en met hem heb ik alleraangenaamste feestdagen van Kerstmis en Nieuwejaar beleefd, zoo dat de opoffering die ik zijnentwegen gedaan hebbe, om niet naar de vergaringe te Gent te gaan, mij niet en rout.
Oud Nederland is voor Vlaanderen verkrijgbaar gesteld door mijnen uitgever bij de Seyn-Verhougstraete tot Rousselaere.
Ik meen dat mij in Vlaanderland eens de geslachtsnaam Bouckenooghe is voorgekomen. Is U een man bekend die dezen naam draagt? Zoo ja, ei! meld mij dan, als 't U belieft, zijnep6t'huisrichting. Hier, aan de Zaan te Wormervere woont een welgesteld en achtbaar koopman, een man van groote taal- en letterkundige liefhebberije; hij heet Boekenoogen. Zijn oudvader, levende omstreeks den jare 1600, schreef zijnen naam als Bouckenooghe; hij was een West-Vlaming (uit Ledeghem, meen ik), en is uit zijn Vaderland naar Holland geweken, vluchtender voet, als van de Roomsche kerke afgevallen. Onze wormerveerder Boekenoogen zoude geerne de verloren samenhang tusschen de hollandsche en vlaamsche leden zijner maagschap weêr herstellen. Hij is een achtbaar man. Indien mijn geheugen mij niet grovelik bedriegt (en dit heeft het nog maar zelden gedaan), dan is mij voor een paar jaren in uwe gou die naam nog voorgekomen, op een opschrift of naamberd, of iets dergelijks. Misschien kunt Gij mij te recht helpen.[4]
Men scoene hast in hekel oan 't nijjierswinskjen krije, om't der just mei dat nijjierswinskjen sa'n heisliken koal forkocht wirdt. Mar as de iene frjeun fen de oare in blyk fen frjeunskip kriget, dat scil him altyd wolkom wêze. En dêrop rekkenje ik by Jo, as ik Jo hjûd “folle lok yn 't nije jier!” tawinskje.[6]