Nog eer het oude jaar ten einde geloopen is, komt Gij mij nog eens verrassen en verblijden met de blijken uwer vriendschap ende goede jonste, door mij uwen vlaamschen duikalmanak te zenden; en wederom zulken grooten trommel vol kortrijksche wafelkens. Voor deze beide goede zaken zeg ik U bij dezen mijnen herteliksten dank. Geven de wafelkens mij en mijne huisgenooten in deze feestdagen eene aangename versnaperinge, uw almanak krijgt, even als zijne voorgangers, een eereplaatske boven mijne schrijftafel, aan de wand, geeft mij het gansche jaar nut en genoegen, en doet mij alle morgens uwer geden-p2ken in dankbare genegenheid. Nogmaals mijnen welgemeenden dank.
Onze briefwisseling is in den laatsten tijd eenigszins minder geregeld gegaan, en minder veelvuldig geworden als zij vroeger wel geweest is. Zooveel te aangenamer was het mij dat mijn zoon dezen zomer bij U is geweest, en mij veel van U heeft kunnen vertellen. En wij willen hopen, niet waar? dat het volgende jaar ons veelvuldig gelegenheid moge bieden elkanderen over ende weêr eens te schrijven over letterkundige en taalkundige zaken, of anderszins.
De eerst no van "De Biekorf" heb ik met genoegen ontvangen en gelezen; wil ik ook geerne, bij voorkomende gelegenheid, iets van mijne hand daarin doen opnemen. Ik wensch dit nieue vlaamsche blad alle heil! In den eerstvolgende no van "Het Belfort" wordt wederom eenp3klein opstelleken[1] van mijne hand geplaatst; ik hoop dat dit naar uwen zin zal mogen wezen. Ook zal de laatste of jubeljaargang van Rond den Heerd nog een vervolg van mijne studie over oudvlaamsche en friesche doopnamen[2] opnemen.
Wat mij zelven aangaat, ik ben gezond en welvarende; toch is mijne gezondheid niet meer zóó ongestoord als zij vroeger steeds is geweest. In het voorjaar heb ik veel van een rheumatisch euvel in nek en schouders te lijden gehad, en nu verleden week kreeg ik plotseling eenen hevigen aanval van de gripe, die nu al weer geweken is, maar toch nog groote zwakte in de beenen en gebrek aan eetlust heeft achtergelaten. Laat ons hopen dat het jaar '90 alles weer in orde brengen zal!
Ik ben zeer verlangende weer eens persoonlik iets van U te vernemen. Ei, mijn dierbare vriend! en schrijfp4mij eens een briefken hoe of het U gaat, vooral ook met uwe gezondheid.
Deze maand ben ik naar mijne vaderstad Leeuwarden geweest, waar ik in eene vergadering van het Friesch Genootschap voor Geschied-, Oudheid- en Taalkunde, op vereerend verzoek, eene taal- en letterkundige lezing[3] gehouden heb over oudfriesche zaken. In bijzonderen kring heb ik daar nog de stelling verdedigd: "een oud wijf, dat lezen noch schriven kan, is de beste taalleeraar." -
Binnen weinig dagen hoop ik U ook iets toe te kunnen zenden[4] als weerslag op uwe aangename zende, gisteren ontvangen. Het is nog op komende weg. -
Mijn zoon is gezond en wel; hij brengt deze feestdagen, te mijner blijdschepe, aan den vaderliken heerd door; na nieuwejaar gaat hij weer naar Bonn terug, om zijne scheikundige studiën t' hervatten. Hij laat U thans beleefdelik groeten.