<Resultaat 1319 van 2074

>

p1
WelEerwaarde en Zeer Geachte Heer,

Dinsdag l.l. ontving ik uwen vriendelijken brief[1] die mij veel genoegen heeft gedaan. En nu ik daar vanmorgen tijd toe heb, wil ik u dat schrijven gaan beantwoorden. Ik doe dat zeer gaarne.

Dit is dan de eerste brief, die ik rechtstreeks tot u richt en ik begin daarom met al de dankbetuigingen voor uwe groote bereidwilligheid te mijwaart, die ik u door den Heer Winkler heb toegezonden[2] te herhalen. Ik ben en blijf er u zeer erkentelijk voor, dat gij u voor mij, die u geheel vreemd was, telkens moeite hebt gegeven.

Het was reeds lang te voorzien, dat ik zoodoend zelf rechtstreeks met u in briefwisseling zou komen. Ik stelde het echter uit, u te schrijven, totdat ik u wat degelijks zou kunnen melden over iets, dat u belang inboezemt, b.v. naar aanleiding van Loquela. Ik zou u over vele daarin behandelde woorden het een of ander kunnen mededeelen. Maar alle jaargangen van het tijdschrift nauwkeurig na te lezen met het doel ze van aanteekeningen te voorzien, is een omvangrijk werk,p2waartoe ik den tijd nog niet van mijn andere studien heb willen afnemen, en waarvan misschien wel nimmer iets komen zal.

Nu zijn wij toch door Joh. Winkler's opstel "Frisk end Flaemsk"[3] dat bij mij den lust opwekte, om onderzoekingen over het woord ont te doen, in briefwisseling gekomen. En al kan ik u nu niet dat geven, wat ik gewenscht had te kunnen doen, ik kan u toch een paar dingen mededeelen. Gij moet maar denken: "Beter iets dan niets." - Vooreerst voeg ik bij dezen brief eenige aanteekeningen over "de oogen verklaren", eene uitdrukking, die gij in Loq. bespreekt en waarvan gij meerdere voorbeelden hebt gevraagd. Gij zult hieruit zien, dat de uitdr. in verscheidene gewesten gebruikelijk is geweest, en ten minste in één woordenboek wordt vermeld.

Verder kan ik u naar aanleiding van de uitdr. "Hij is zoo zot als tielebuis" (gehoord te Diest) (Loq. Bijblad Kerstmaand '87)[4] mededeelen, dat deze zonder twijfel ontstaan is door "de Cluyt van Tielebuys, die wederom herdragen wilde sijn", een klucht van de Rederijkerskamer "Trou moet blijcken" te Haarlem, in 1541 op "de feeste der Rhetorisynen tot Dieste" gespeeld. De hoofdpersoon Tielebuys wordt in de lijst der "personagen" genoemd "halff sodt" en niet ten onrechte. Het geheele stuk is afgedrukt in J. van Vloten, "Het Nederlandsche Kluchtspel van de 14e tot de 18e eeuw" (2de drukp31877), deel I, bl. 168-187. Wij hebben hier een nieuw en merkwaardig voorbeeld van volksuitdrukkingen aan hoofdpersonen van het tooneel ontleend. De zotte Tielebuis is een tegenhanger van Nieuwsgierig Aagje en Jan Hen.

Ook wordt in een der bijbladen van Loq. gevraagd naar de beteekenis van de uitdr. "uit mazeltjes droom komen".[5] Daar ik geen Vlaming ben, kan ik u natuurlijk niet berichten, wat men in Vlaanderen daaronder verstaat. Maar bij het lezen van de vraag dacht ik terstond aan "Madox droom", den verloren roman[6] van den dichter van onzen heerlijken Reinaert[7] Hebben wij hier nog met eene herinnering aan dien roman te doen? Dat ware hoogst merkwaardig. In de middeleeuwen moet het een staande uitdrukking geweest zijn blijkens een fragment van den "Borchgrave van Couchi"[8] waarin wij lezen:

"Noch wanic, her ridder, dat gi slaept,
Of dat gi syt in Madox droom;"

het is dus volstrekt niet onmogelijk, dat de uitdr. tot op den dag van heden bij het volk is blijven voortbestaan, al verbasterde Madoc in Mazel. Het zou zeer zeker de moeite loonen eens te onderzoeken of deze gissing juist kan zijn. - Over den Madoc wordt gesproken in Jonckbloet's Geschied. der Nederl. Letterk. (4de druk, deel I, 382 volgende) De roman Madox droom wordt ook vermeld in Maerlant's "Rijmbijbel" vs. 34346[9] - Naar aanleiding vanp4Loq. heb ik u voorloopig niet meer mede te deelen.

Op een hierbij gevoegd stuk papier[10] staat alles, wat ik van vlindernamen heb kunnen vinden. Ik ben eens aan het zoeken en navragen gegaan en gelukkig kan ik u thans vrij wat meer opgeven, dan ik eerst had verwacht. Dat verheugt mij en ik hoop, dat het gezondene u niet onwelkom is. Door al dat zoeken ben ik veel belang gaan stellen in onze vlindernamen.

Ten slotte nog iets over onzen naam en onze Vlaamsche naamgenooten. Het is mij natuurlijk zeer aangenaam, als gij al, wat gij dienaangaande ontmoet, wilt opteekenen en aan mij mededeelen. Daarmee kunt gij mij veel genoegen doen. Dat de uitspraak van Bouckenoge met ō en niet met oa verwantschap met het woord ooge (oculus) onwaarschijnlijk maakt, verwondert mij niet. Ik heb er steeds aan getwijfeld, of onze naam wel iets met het zintuig te maken had. Uw bericht aangaande de uitspraak was mij daarom zeer welkom en versterkt mij in die meening. Toch geloof ik niet, dat Bouckenoge uit Bouckenhove vervloeid is. ([11]Het omgekeerde verschijnsel vertoont zich echter dikwijls. Lieden, die onzen naam voor den eersten maal hooren, verknoeien dien zeer dikwijls tot Boekenhove)[12] Ik zou tegen dezen uitleg geen bezwaar hebben, wanneer onze naam eerst p5Sedert de 17de of 18de eeuw voorkwam, maar ik vind hem reeds in het begin van de 13de eeuw. Sloet's Oorkondenboek van Gelre en Zutfen vermeldt eenen Everardus Bochenoghe (anno 1233) en denzelfden of een anderen Everardus Bůkenoge (Bokenoge) in 1272 en 1276-'80. Deze laatste was kanunnik te Zutfen, de eerste komt voor als getuige. Al is er ook geen zekerheid, dat deze Boekenoge'n tot onze maagschap behooren, dat neemt niet weg, dat de naam dezelfde is, en dat wij dus niet zeggen kunnen Boekenoge was oorspronkelijk Boekenhove.

Wat Boekenoge beteekent is nog niet bekend. Het minst onwaarschijnlijk komt mij voor het te vertalen door Beukeneiland. Maar hiertegen is een bezwaar, en een wichtig bezwaar ook, dat oge in den zin van eiland een Friesche vorm van ouwe schijnt te zijn. Toch komen vormen met g ook voor in het Angelsaksisch en Middelnederduitsch. Ik heb echter vooralsnog geen zekerheid, dat oge (= eiland) ook in Westfalen en Zutfen gebruikelijk is geweest en nog veel minder, dat het in Vlaanderen voorkwam. En zoolang dát niet vaststaat, moeten wij zeggen: De verklaring van Boekenoge is nog niet gevonden.

Het is zeker, dat de Hollandsche tak der Boekenoge'n afstamt van Joost B., eenen pastoor uitp6Le(de)gem, die omstreeks 1579 naar Haarlem uitweek om des geloofs wille. Het is echter nog niet zeker, of zijne voorouders van aver tot aver[13] Vlamingen waren, dan wel of zijn stamvader uit het Zutfensche kwam.

Ook is het mogelijk, dat de Zutfenaars slechts een zijtak vormen van de in Vlaanderen wortelende maagschap Boekenoge.

En hiermee eindig ik dezen brief, mij aanbevelende in uwe vriendschap en u nogmaals dankende voor uwen brief en de daarin vervatte mededeelingen.

Eerwaarde Heer, ik stel er een eer in te zijn uw dienstwillige dienaar
G. J. Boekenoogen.
p7

L. Dieffenbach, Glossarium latino-germanicum (Frankfort a./d. Main, 1857) bl. 410c en 411a[14] ([15]Ik herinner er hier aan, dat papilio niet alleen "vlinder", maar ook "paviljoen, tent", aanduidt. Niet alle volgende woorden beduiden dus "vlinder", er zijn er ook bij die "tent" beteekenen (geselt tot aan pauelun))[16]

papilio[17] (volgen een aantal middellatijnsche bijvormen): vivaldera (volgen allerlei bijvormen van dit woord, die gedeeltelijk ook door Grimm worden opgegeven (op Feifalter), zwiufalder, pfeifholter, enz.) "zwifolder vel fledder-musche (152), -mus[18] (8b) fledermausz (66 etc., Nemn.) ein molken-diep (4), -dipt (3). milchdieb (Fr.). ags. fifaldae (papili-o 94), ucualdra (-ci[19] 136); butur fliog-ae (94), -o (136) eyn botter fogel (10). eyn boder fegel vnd sweben (-er?) ind slaff (5). en botter- (22), better- (23), somer- vel pelle- (109), sommer- (20, 132), summer- (110) -vogel, -foegel (20). en twevoldige (sic) vel en tiwit (23). eyn kiuit (22). coppel, weyfalgher (107). nl. capel-tken (107), -leken, vlindere, pellarin, boter-vlieghe, -schijte (116). pap-agei (13), -iei (10). die des auentz na de kertzen vliegen (132). geselt (vel) fuersteller (17. cf. feuer-falter vel -vogel id. Nmn?). hochdeutsch zelt (7). ge-zelt, zal[20] (6). eyn tympt (5). tenten (132). paulu-nen (132), -ne (10), -yn (13), pauelun (99)."

(Deze opgave schijnt eerst onduidelijk, doch is dit bij nader beschouwen niet. Dieffenbach heeft alle middeleeuwsche glossaria, die hij zich verschaffen kon, in dit boek tot een gemaakt. Hij deelt ons dus mede al wat in die vaak zeldzame boeken staat. Nu bekort hij zooveel hij kan, om zijn boek niet al te groot te maken, en herhaalt dus niet telkens het eerste deel van een woord, als dit in de volgende opgave hetzelfde luidt. Daarom schrijft hij b.v. "fledder-musche, -mus[21] in plaats van "fleddermusche, fleddermus[22] en "capel-tken, -leken" voor "capeltken, capelleken", enz. De streepjes (-) wijzen hier den weg. Ook werkt tot de schijnbare onduidelijkheid mede, dat Dieffenbach geen hoofdletters gebruikt. - De cijfers achter de woorden wijzen op de bronnen, waaraan ze ontleend zijn. Deze staan vóór het boek opgegeven. Eerst de handschriften (aangeduid door groote cijfers, die ik weêrgeef door onderschrapping: 8, 13 enz), daarna de gedrukte boeken (kleine cijfers, door mij niet onderstreept). Ik geef hieronder de verklaring van die cijfers, maar natuurlijk geven de titels der boeken niet altijd licht over de plaats van hun ontstaan. Wij kunnen er niet altijd uit opmaken tot welke gouwspraak zij behooren. Ik geef de cijfers in de volgorde, waarin zij hierboven voorkomen:

152 Vocabularius ex quo per Nycolaum Bechtermunze in Eltuil[23] anno domini 1477.

8b Vocabularius ex quo saeculum xv[24] (vermeld in Mone's Commentarii[25] bl. 214)

66 Vocabularius ex quo 4°, ex bibliotheca Francofurtensis Lingua latina nr. 1121 2/2 (Neurenberg, a.d. 1482)

Nemnich Allg. Polyglottenlexicon der Naturgeschichte von Nemnich (Frankfort 1540)[26]

4 Glossarium ex libro manu scripto a me editum[27] (Mittellateinisch-hochdeutsch-böhmisches Wörterbuch nach einer Hs. vom Jahre 1470. Frankfurt am Main 1846)

3 Vocabularius ex quo 4o, codex nr. 136. sacrae Domus, quae est Francofurti proprius.[28]

Frisch Frisch, teutsch-lat. Wörterbuch, Berlin 1741, 4o.

94 Glossae Anglosaxonicae[29] (Mone's Quellen I 310 sequentes., 329 sqq.

136 Fr. Oehler, zur Literatur der Glossen. ([30]Dit boek handelt over Angelsaksische glossen)

10 Vocabularius latino-germanicus[31] 4°, nr. 248 ("iste liber est fratrum cartusiensium sancti michahelis prope mogunciam")

5 Vocabularius ex quo "latino-germanicus Hugwiconis[32] 4o nr. 314 (geschreven in 1414, Maguncia)[33]p822. Vocabularius ex quo, 4°, nr. 318, latino-saxonicus[34]

23 Vocabularius ex quo Fol., nr. 130, latino-saxonicus[35] ("est fratrum Carthusiensium prope Magunciam")

109 Glossarium Saxonicum[36] (niederdeutsch) in Horis Belgicis VII nr. 5

20 Vocabularius latino-germanicus Fol. nr. 98.[37]

132 Gemma gemmarum de nouo iterum emendata cum multis additionibus, impressa Colonie per Martinum de werdena.... a.d. 1507.

110 Gemma gemmarum, variis editionibus forma quartanaria, in his: per Jo. Schonssperger in Augusta vrbe 1512; Argentine in edibus zum thiergarten per Renatum Beck 1513; per Wilh. Schaffner in Lor 1514; per Jo. Knoblauch in vrbe Agentinensis (sic) 1518.

107 Glossarium Batavicum[38] (niederländisch) in Horis Belgicis VII nr. 2.

116 H. Iunii Nomenclator. Editiones 2.3. Antwerp. 1577. 1538[39] 8o

13 Vocabularius latino-germanicus[40]

17 Vocabularius latino-germanicus[41] 4o nr 253 ("incipit vocabularius nomine Hubrilugus taliter dictus eo quod quidem dominus hermannus cappel de mulnhusen oriundus etc. collegit")

7 Vocabularius ex quo[42] 4°, nr. 418.

6 Vocabularius ex quo[43] 4° nr. 305 scripsit Iohannes firmaiss dewerstatt a. 1440 ("Iste liber pertinet ad domum s. michaelis prope magunciam ordinis Carthusiensis.")

99 Glossarium Batavicum[45] (niederländisch) saec. xiv apud Graffium[46] (Diutiska 2, 196 sequentes Horae Belgicae VII nr. 1)

De afkortingen hd, ags, nl. nd beteekenen, zooals gij weet, hoogduitsch, angelsaksisch, nederlands, en nederduitsch.).

_________________________________________________________________________

In Friedr. Kluge, Etymologisches Wörterbuch der Deutschen Sprache (Strassburg 1889) lees ik nog, bl. 309 b.

"Schmetterling. M., erst neuhochdeutsch, wofür in den ältern Perioden eine unserm Falter (Zweifalter) nahe stehende Bezeihnung gilt. Auch in den meisten neuhochdeutschen Volksmundarten fehlt die schriftsprachliche Benennung; dafür baierisch müllermaler (so auch im Fuldaischen) oder sommervogel, schwäbisch baufalter oder weifalter. Anderwärts begegnen Milchdieb, Molkendieb (westfälisch auch molkentövener, smantlecker), niederdeutsch Buttervogel oder Butterfliege (angls. butorfleóge, engl. butterfly), welche vielleicht zur Aufklärung von neuhochdeutschem Schmetterling dienen. Dies ist nämlich wohl abgeleitet aus neuhochdeutschem Schmetten 'Milchrahm', das im östlichen Mitteldeutschland neben Schmetterling heimisch ist. (siehe Schmant). Vgl. noch ndl. vlinder."

en op bl. 308a

"Schmant. M. (livländisch[47] ndd., hess.) aus spät mittelhochdeutschen smant M. 'Milchrahm'; dies im 15. Jahrhundert aus dem Slav. entlehnt; vgl. böhmisch[48] smant An böhm. smetana (russ. smetana 'Rahm') schliesst sich das dialekt. (Schlesisch[49] Böhmisch Österreichisch) Schmetten an, womit Schmetterling wohl zusammenhängt."

________________________________________________________________________

Schiller und Lübben, Mittelniederdeutsches Wörterbuch, vermelden:

III 114 molkentover, Milchzauberer, -behexer; auch heisst so: die haarigte braune Raupe, Bärenraupe und der Nachtschmetterling. (in Jeverland[50])

IV 258 smant Rahm der Milch (Niet wordt opgegeven smantlecker)

I 407 bottervogel Schmetterling. - somervogel Schmetterling. - II 469 "kiwit, kivit, m. Kiebitz; auch Name eines Schmetterlinges?" (aldus Lübben's Handwörterbuch). III 310 paulune enz Pavillon, Zelt, enz.p9Deze mededeelingen ontleende ik aan Lübben's Mittelniederdeutsches Handwörterbuch (nach dem Tode des Verfassers vollendet von Christoph Walther) Norden und Leipzig 1888, want het groote woordenboek in 7 deelen heb ik niet in mijn bezit. Nu heb ik de opgegeven woorden op de Boekerij onzer Hoogeschool nageslagen en er de deelen en bladzz waar zij staan voorgeschreven. Tot aanvulling dient, dat op Kivit staat (II 469): ... "Auch name eines Schmetterlinges? papilio, eyn bottervoghel, eyn twevoldighe vel eyn cyuid. 3 vocabularius Wülcker und Diefenbach s.v. - Hieruit blijkt dus dat de beteekenis "vlinder" van kievit niet uit geschriften te bewijzen is, maar alleen uit de Glossaria, die ook Dieffenbach gebruikt heeft.

Verder vermeld ik, dat somervogel niet in het groote Woordenboek van Lübben wordt opgegeven. Het komt wel voor in het "Handwörterbuch". Het is dus door Walther, den bewerker, in het een of ander middelnederduitsch geschrift gevonden, dat aan Lübben nog niet bekend was.

______________________________________________________________________

Verder deel ik mede, dat de Teuthonista opgeeft capelle en pennenvogel, en dat Kiliaen o.a. vermeldt pellevoghel, pellarijn, pepel. Daar ik weet, dat gij deze boeken hebt, heb ik hierin niet verder gezocht, ik vond ze toevallig bij het zoeken naar andere woorden.

_________________________________________________________________________

Nu volgt eene aanhaling uit Karl Simrock, Handbuch der deutschen Mythologie, (5te Auflage, 1878) bl. 477: "Die Hexen reiten nicht bloss auf Thieren, sie verwandeln sich auch in sie, wie die Götter in Gestalt der ihnen geheiligten Thiere zu erscheinen lieben. Besonders wandeln die Hexen sich gerne in Katzen, Eidechsen und Elstern; aber auch als Schmetterlinge (Buttervögel) stehlen sie Milch und Butter."

Hieruit zien wij, dat de volksnamen der vlinders (botervogel, melkdief, molkentover, enz) in verband staan met het volksbijgeloof.

_________________________________________________________________________

Verder heb ik bij allerlei bekenden navraag gedaan naar vlindernamen, en niet geheel te vergeefs. Zoo weet ik nu, dat men ze in Roermond (in Limburg) roevogels noemt, en te Weert (ook in dat gewest) predikant. In Groningen spreekt men van een botterschijter (vgl. Vlaamsch boterschijte, enz) en van roomlikker (vgl. Westfaalsch smantlecker).

Het woord pepel (van papilio)) in Zuid Nederland zeer gewoon, is ook nog in ons Limburg in gebruik.

________________________________________________________________________

In de Natuurlijke Historie van Nederland, 2de afdeeling : De gelede Dieren, door Dr S.C. Snellen van Vollenhoven (Amsterdam 1868) wordt van bladz. 395-481 gesproken over de Vlinders (lepidoptera). Ik laat hier volgen de aldaar gegeven verdeeling, met de daarin vermelde Nederlandsche namen voor bepaalde vlindersoorten. Vooraan geef ik de bladzz. van het boek op. De Nederl. naam zet ik tusschen haakjes:

bladz.

404 Dagvlinders (Rhopaloceren)

1o Equites (ridders)

405 406[51] 2o Pieriden (boterkapellen) ([52]Hiertoe behooren: de (kool)witjes of Pieris Brassicae, Rapae en Napi; het peterseliebeestje of Anthocharis Cardamines L.; de citroenkapel of Rhodocera Rhamni L. en andere.)[53]

407 3o Lycaeniden

408 4o Nymphaliden.

409 a. Limenitis (o.a Nijmeegsche kapel)

b. Argynnis (= paarlemoerkapel)

c Melitaea

410 d Vanessa (= schoenlappers. Hiertoe behooren: Vanessa Antiopa L. (koningsmantel), Vanessa Io L. (Paauwoogvlinder))

411 5o Satyriden (= zandoogjes) ([54]Hiertoe behoort: Satyrus Hyperanthus (Koevinkje))[55]

412 6o Hesperiden (vaak Dikkopjes genoemd)

bladz.

412 Avondvlinders (Sphingiden)

413 1o Sesia

414 2o Sphingiden (=Onrusten) ([56]Hiertoe behooren o.a:

a. Macroglossa Stellatorum L. (Onrust of meekraprups)

b. Deilephila (Olifantjes)

415 c Sphinx (= pijlstaarten) (bv. Sphinx Pinastri L = Dennenpijlstaart)

416 d. Ackerontia (bv. Ackerontia Atropos L. = doodshoofdvlinder))[57]

418 3o Zygaeniden.

Nachtvlinders

1o Lithosiden

420 2o Cheloniden

422 3o Lipariden (o.a. Liparis Chrysorrhaea L = donsvlinder, waaraan zeer na verwant is de Bastaardsatijnvlinder; en Liparis dispar L. (= stamuil of plakker)

423 4o Orgyia (o.a. Discranura vinula F[58] (groote hermelijnvlinder);

424 Harpyia Fagi L. (Eekhoorn);

425 Diloba coeruleocephala L. (Krakeling);

Pygaera lucephale L. (Wapendrager).p10bladz.

426 5o Bombyciden (Hiertoe behooren o.a.

427 Lasiocampa Pini L. (Pijnboomspringer);

428 Lasiocampa folia L. (Eikenblad).)

430 6o Hepialiden (o.a. Cossus ligniperda L. (Wilgenhoutvlinder)

432 7o Drepaluniden (= Eenstaarten)

433 8o Noctuiden of uilen (Hiertoe behooren o.a.

436 Triphaene Pronuba L. (Hooivlinder);

443 Plubia Gamma L. (Het Pistooltje);

444 Catocalideën (Weeskinderen, bv. Catocala Fraxini L. (Blauwe Weeskind) en Catoc. Nupta Esp.[59] (Gewone Roode Weeskind)).

445 455[60] 9o Geometriden (Spanrupsen of landmeters) ([61]Hiertoe behoort: Zerene ulmata F. (Porcelein kapelletje))[62]

10o Pyraliden.

459 11o Tortrices of Bladrollers

464 466[63] 12o Crambinen (o.a. Galleria mellonella L. (wasmot)

468 470[64] 13o Tineinen of motten (o.a. Tinea granella L. (koornmot)

479 14o Pterophoriden of vedermotten.

In: Chomel, Algem. huishoudelijk-, natuur-, zedekundig en Konst-woordenboek, door M. Noel Chomel, 2de druk geheel verbetert door J.A. de Chalmot (Leiden-Leeuwarden 1778) deel VII, bl. 3913-3926 wordt gehandeld over "Vlinders, uiltjes, kapellen". Ik deel hieruit alleen mede die vlindernamen, welke niet door Snellen v. Vollenhoven worden genoemd:

bladz.

3913b van ouds Capellekens geheten, volgens Aldrovandus, of Botervliegen, en in Vlanderen Boterschijte; gelijk de Engelschen er, vrij algemeen, den naam aan geven van Butterflies; hoewel zommigen ze ook Souls dat is Zieltjes noemen, misschien van 't grieks woord φυχή of ψυχή, dat de gemeenste benaming deezer Insecten was."

3918b Grootkop

3921a Kleine Aurelia of Goudvlinder (een dagkapel)[65]

3923a Aurelia, Nommer-Kapel (evenzoo)[66]

3923b "Zodanige Sprieten hebben die Graskapelletjes, welke men St Jansbeestjes gewoon is te noemen."

bladz.

3924a Sand- of Gras-Oogjes (dagkapel)

3924b Sperwer (een dagkapel, die in de lucht zweeft)[67] Glaswiekjes (kleine kapellen)[68] St Jans-Kapelletjes.

3925b Bladrolders of Blinders.

________________________________________________________________________

Eindelijk vind ik nog in: School-Atlas voor de beoefening der Natuurlijke Geschiedenis, bewerkt door Prof. L.A.J. Burgersdijk, Dr T.C. Winkler en D.J. Coster (Leiden, A.W. Sijthoff), bl. 21: Papilio Machaön (Koninginnepage of Zwaluwstaart), Vanessa Atalanta (Nommervlinder of Admiraalvlinder), dat zijn Dagvlinders; en Tortrix uvana (Druiven-bladwikkelaar), Tinea cerella (Wasmot) en Noctua brassicae (Kooluil) als Nachtvlinders. ([69]Zij worden afgebeeld op plaat XXVIII en daar heeten de Papilio Machaön en Vanessa Atalanta Zwaluwstaart en Admiraalvlinder, welke namen ik hiervoren boven de in den tekst opgegeven namen heb gezet.)[70]

Ten slotte het een en ander over onze Zaansche Vlindernamen.

Hier spreken wij bijna uitsluitend van vlinders en kapellen. Toch is er aan de Zaan ook nog eene andere uitdrukking voor bekend, nl. kakooier (klemtoon op de middelste lettergreep.) Over de afleiding van dit woord kan ik niets mededeelen. Misschien kent men in Friesland een soortgelijken naam, die dezen opheldert. De Zaankanters zijn van afkomst meest Friezen. - Verder is een gewone naam om motten aan te duiden matvogeltje. Ook hiervan heb ik nergens elders een spoor kunnen vinden. Denkende aan elders gebruikelijke namen als botervogel, roomlikker, smantlecker, melkdief, zou men geneigd zijn te denken aan matte klonters in melk (dat de Bo opgeeft en dat ook in het Middelhoogduitsch en Hoogd. voorkomt.) Aan de Zaan is dit woord echter voor zoover ik dat heb kunnen nagaan, onbekend, en ook wordt het niet in de Friesche woordenboeken opgegeven. Ook zou men kunnen denken, dat mat een bijvorm van mot is, gelijk Dieffenbach uit een Middelhoogd. Glossarium opgeeft tinea matte (naast motte). Wat hiervan zij, de oorsprong van matvogeltje is hiermee nog niet opgehelderd.

Noten

[1] Boekenoogen ontving blijkbaar op dinsdag 20/05/1890 een (niet bewaard gebleven) brief van Gezelle waarin deze o.m. vraagt naar de informatie die Boekenoogen heeft over vlindernamen. Boekenoogen had in zijn brief aan J. Winkler van 10/05/1890 geschreven dat hij bereid was die informatie aan Gezelle te bezorgen, waarop Winkler in zijn brief van 13/05/1890 aan Gezelle Boekenoogens brief meestuurde en Gezelle ook Boekenoogens adres gaf, zodat die hem zelf kon contacteren.
[3] Boven de i van Frisk staat nog een accent aigu.
[4] Vraag in: Bijblad van Loquela: 7 (Kerstmaand 1887 en Jaarmesse 1888) 8-9: “Hij is zoo zot als tielebuis? Wat of wie is tielebuis ? Geh. Diest."
[5] Vraag in: Bijblad van Loquela: 7 (Pietmaand en Bamesse 1887) 5-6: ”Wat beteekent: “Uit mazeltjes droom komen?” Wat of wie is dat mazeltje of Mazel?”. Mazeltjes droom ook later in: Zantekoorn. In: Loquela: 15 (Hooimaand 1895) 3, p.20: ”MAZELTJES DROOM, den. = Eerste slaap, bij overdracht, verbijsteringe van zinnen. — ”Dat ik dat zou gaan betalen? kom'-je uit Mazeltjes droom de' ?” Geh. Brugge. Vrglkt Maaiedokke.”
[6] Madoc, een niet bewaard gebleven werk van Willem, de auteur van Van den vos Reynaerde. Het werk wordt genoemd in het openingsvers van de Reinaert.
[7] Van den vos Reynaerde, het bekende, 13de-eeuwse dierenepos van de sluwe vos Reinaert; een van de absolute hoogtepunten van de Middelnederlandse literatuur.
[8] Deze Borchgrave van Couchi is een 14de-eeuwse, onvolledig overgeleverde Middelnederlandse ridderroman. De twee versregels die hier volgen werden pas in 1903 door Nap. De Pauw uitgegeven, maar Boekenoogen kon ze ook al aantreffen op p.383 van het eerste deel van de hier verderop genoemde literatuurgeschiedenis van Jonckbloet.
[9] Schrijffout voor 34846.
[10] Zie p. 7-11 van deze brief.
[11] Recht haakje.
[12] Recht haakje.
[13] Van geslacht op geslacht, van ouder op ouder (zie WNT i.v. AVER (I)).
[14] Wat volgt is een bijlage bij de brief van 24/05/1890 met informatie over vlindernamen in diverse talen, door Boekenoogen uit verschillende woordenboeken en glossaria verzameld. Guido Gezelle bewaarde de bijlage samen met andere brieven, artikels en taalkundige notities in een kaftje onder de rubriek "papilio".
[15] Recht haakje.
[16] Het tweede is een recht haakje.
[17] papilio is met een golvende lijn onderstreept, Boekenoogens manier om aan te geven dat het woord bij Diefenbach vetgedrukt is.
[18] Boven de u staat een kleine e.
[19] -ci is met een golvende lijn onderstreept, Boekenoogens manier om aan te geven dat het woorddeel bij Diefenbach vetgedrukt is.
[20] Boven de a staat een kleine e.
[21] Boven de u staat een kleine e.
[22] Boven de u staat een kleine e.
[23] Eltuil: Eltville am Rhein, stad in de Duitse deelstaat Hessen.
[24] Het handschrift waar deze titel naar verwijst is volgens Diefenbachs mededeling op p.xiii voorafgaand aan de lijst met handschriften die hij voor zijn Glossarium geraadpleegd heeft, te vinden in de stadsbibliotheek van Mainz.
[25] Mogelijk wordt met deze titel Mones Anzeiger für Kunde des teutschen Vorzeit bedoeld: op kol. 238-241 van vol. 5 (1836) worden daar glossen uit een 15de-eeuws handschrift van de Vocabularius ex quo uitgegeven.
[26] Boekenoogen maakte hier een transcriptiefout. Het werk van Nemnich zoals het in de bronnenlijst van Diefenbachs Glossarium vermeld staat, werd uitgegeven in Hamburg in 1793; de vermelding Frankfort 1540 nam Boekenoogen foutief over van de titel die in de lijst net boven Nemnichs Polyglottenlexicon staat.
[27] Beperkte informatie over dit uit het Erfurtse kartuizerklooster afkomstige handschrift, is te vinden in het voorwoord bij Diefenbachs editie, p.v-vii.
[28] Het handschrift waar deze titel naar verwijst kon niet achterhaald worden; evenmin is het bekend welke in de buurt van Frankfurt gelegen religieuze instelling hier met sacrae Domus bedoeld wordt.
[29] Deze aanduiding verwijst naar een collectie Angelsaksische glossen die F.J. Mone verzamelde uit drie Latijnse handschriften die hij aangetroffen had in de Koninklijke Bibliotheek te Brussel; hij verwijst naar deze codices met de nummers 300, 471 en 539; wat de huidige signatuur is van deze handschriften is ons niet bekend.
[30] Recht haakje.
[31] Het handschrift waar deze titel naar verwijst is volgens Diefenbachs mededeling op p.xiii voorafgaand aan de lijst met handschriften die hij voor zijn Glossarium geraadpleegd heeft, te vinden in de stadsbibliotheek van Mainz.
[32] Hugwiconis verwijst zeer waarschijnlijk naar Huguccio Pisanus (Hugo van Pisa), een 12de-eeuws (?) grammaticus.
[33] Het handschrift waar deze titel naar verwijst is volgens Diefenbachs mededeling op p.xiii voorafgaand aan de lijst met handschriften die hij voor zijn Glossarium geraadpleegd heeft, te vinden in de stadsbibliotheek van Mainz.
[34] Het handschrift waar deze titel naar verwijst is volgens Diefenbachs mededeling op p.xiii voorafgaand aan de lijst met handschriften die hij voor zijn Glossarium geraadpleegd heeft, te vinden in de stadsbibliotheek van Mainz.
[35] Het handschrift waar deze titel naar verwijst is volgens Diefenbachs mededeling op p.xiii voorafgaand aan de lijst met handschriften die hij voor zijn Glossarium geraadpleegd heeft, te vinden in de stadsbibliotheek van Mainz.
[36] Nederduits-Latijns Glossarium, uitgegeven in dl. vii van Horae Belgicae, p.21-38.
[37] Het handschrift waar deze titel naar verwijst is volgens Diefenbachs mededeling op p.xiii voorafgaand aan de lijst met handschriften die hij voor zijn Glossarium geraadpleegd heeft, te vinden in de stadsbibliotheek van Mainz.
[38] Glossarium Batavicum (hs.), ook bekend als het Glossarium Trevirense. Een selectie uit dit 14de-eeuwse Middelnederlands-Latijns glossarium is door Hoffmann von Fallersleben uitgegeven in zijn Horae Belgicae, pars vii, p.8-11. Signatuur van het hs.: Stadtbibliothek Trier, Ms. 1125/2059.
[39] 1538 staat hier foutief voor 1583, het jaar waarin de derde editie van deze Nomenclator verscheen.
[40] Het handschrift waar deze titel naar verwijst is volgens Diefenbachs mededeling op p.xiii voorafgaand aan de lijst met handschriften die hij voor zijn Glossarium geraadpleegd heeft, te vinden in de stadsbibliotheek van Mainz.
[41] Het handschrift waar deze titel naar verwijst is volgens Diefenbachs mededeling op p.xiii voorafgaand aan de lijst met handschriften die hij voor zijn Glossarium geraadpleegd heeft, te vinden in de stadsbibliotheek van Mainz. Het heeft daar de signatuur Mainz, Stadtbibl. Hs. I 601.
[42] Het handschrift waar deze titel naar verwijst is volgens Diefenbachs mededeling op p.xiii voorafgaand aan de lijst met handschriften die hij voor zijn Glossarium geraadpleegd heeft, te vinden in de stadsbibliotheek van Mainz.
[43] Het handschrift waar deze titel naar verwijst is volgens Diefenbachs mededeling op p.xiii voorafgaand aan de lijst met handschriften die hij voor zijn Glossarium geraadpleegd heeft, te vinden in de stadsbibliotheek van Mainz.
[44] Het handschrift waar deze titel naar verwijst is volgens Diefenbachs mededeling op p.xiii voorafgaand aan de lijst met handschriften die hij voor zijn Glossarium geraadpleegd heeft, te vinden in de stadsbibliotheek van Mainz.
[45] Glossarium Batavicum (hs.), ook bekend als het Glossarium Bernense. Een selectie uit Graffs uittreksels van dit 14de-eeuwse Middelnederlands-Latijns glossarium (zie Graff, Diutiska 2, p.195-239), is door Hoffmann von Fallersleben uitgegeven in zijn Horae Belgicae, pars vii, p.5-7. De volledige tekst is uitgegeven in Het Glossarium Bernense (ed. P.G.J. van Sterkenburg en L. de Man). Martinus Nijhoff, 's-Gravenhage 1977. Signatuur van het hs.: Bern, Bürgerbibliothek, hs. 641; de datering is begin 14de eeuw.
[46] Graffium is met een golvende lijn onderstreept, Boekenoogens manier om aan te geven dat het woord bij Diefenbach vetgedrukt is.
[47] De taal van Livland, een gebied in de Baltische staten dat grotendeels overeenkomt met het huidige Estland en Letland.
[48] Tsjechisch.
[49] Silezisch.
[50] Regio in het noorden van Nedersaksen, genoemd naar de stad Jever die het centrum vormt van de streek.
[51] 406 staat onder 405.
[52] Recht haakje.
[53] Recht haakje.
[54] Recht haakje.
[55] Recht haakje.
[56] Recht haakje.
[57] Recht haakje.
[58] Met F of F. wordt de Deense zoöloog en entomoloog (insectenkundige) Johan Christian Fabricius (1745-1808) bedoeld.
[59] Met Esp. wordt de Duitse zoöloog, botanicus en entomoloog Eugen Johann Cristoph Esper (1742-1810) bedoeld. Esper schreef een belangrijke studie over vlinders (Die Schmetterlinge in Abbildungen nach der Natur mit Beschreibungen).
[60] 455 staat onder 445.
[61] Recht haakje.
[62] Recht haakje.
[63] 466 staat onder 464.
[64] 470 staat onder 468.
[65] Rechte haakjes.
[66] Rechte haakjes.
[67] Rechte haakjes.
[68] Rechte haakjes.
[69] Recht haakje.
[70] Recht haakje.

Register

Correspondenten

NaamBoekenoogen, Gerrit Jacob
Datums° Wormerveer, 18/04/1868 - ✝ Leiden, 20/08/1930
GeslachtMannelijk
Beroeptaalkundige (lexicograaf); volkskundige
VerblijfplaatsNederland
BioGerrit Jan Boekenoogen studeerde onder J. Verdam Nederlandse Taal- en Letterkunde aan de universiteiten van Amsterdam en Leiden en promoveerde in 1896 cum laude op een dissertatie over de Zaanse volkstaal. Hij was als redacteur voltijds verbonden aan het Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT) en hield zich daarnaast vooral bezig met de studie van sprookjes, rijmpjes, oude raadsels, volksboeken en volksliedjes. Hij was buitenlands erelid van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde van 12/06/1900 tot 26/08/1930.
Links[wikipedia]
Relatie tot Gezellecorrespondent; adressenlijst
Bronnen http://www.biografischportaal.nl/persoon/93679017
NaamGezelle, Guido; Loquela; Spoker
Datums° Brugge, 01/05/1830 - ✝ Brugge, 27/11/1899
GeslachtMannelijk
Beroeppriester; leraar; onderpastoor; dichter; taalgeleerde; vertaler; publicist
BioGuido Gezelle werd geboren in Brugge. Na zijn collegejaren en priesterstudies (priesterwijding te Brugge op 10/06/1854), werd hij in 1854 leraar aan het kleinseminarie te Roeselare. Gezelle gaf er onder meer talen, begeleidde de vrij uitgebreide kolonie buitenlandse leerlingen, vooral Engelsen, en kreeg tijdens twee schooljaren (1857-1859) een opdracht als leraar in de poësis. In 1865 werd Gezelle onderpastoor van de St.-Walburgaparochie te Brugge. Naast zijn druk pastoraal werk was hij bijzonder actief in het katholieke ultramontaanse persoffensief tegen de secularisering van het openbare leven in België en als vulgarisator in het culturele weekblad Rond den Heerd. In 1872 werd Gezelle overgeplaatst naar de O.-L.-Vrouwparochie te Kortrijk. Gedragen door een sympathiserende vriendenkring werd hij er de gelegenheidsdichter bij uitstek. Gaandeweg keerde hij er ook terug naar zijn oorspronkelijke postromantische en religieus geïnspireerde interesse voor de volkstaal en de poëzie. De taalkundige studie resulteerde vooral in een lexicografische verzameling van niet opgetekende woorden uit de volkstaal (Gezelles ‘Woordentas’ en het tijdschrift Loquela, vanaf 1881), waarmee ook hij het Zuid-Nederlands verdedigde binnen de ontwikkeling van de gestandaardiseerde Nederlandse cultuurtaal. Die filologische bedrijvigheid leidde bij Gezelle uiteindelijk ook tot een vernieuwde aandacht voor zijn eigen creatief werk, zowel vertaling (Longfellows Hiawatha) als oorspronkelijke poëzie. In 1889 werd hij directeur van een kleine Franse zustergemeenschap die zich in Kortrijk vestigde. Hij was een tijdje ambteloos. Dit liet hem toe zich op zijn schrijf- en studiewerk te concentreren. Het resultaat was o. m. de publicatie van twee poëziebundels, Tijdkrans (1893) en Rijmsnoer (1897), die, vooral in het laatste geval, qua vormgeving en originaliteit superieur van gehalte zijn. Om die authentieke en originele lyriek werd hij door H. Verriest, P. de Mont en vooral door Van Nu en Straks als een voorloper van de moderne Nederlandse poëzie beschouwd. Ook later eerden Nederlandse dichters, zoals Paul van Ostaijen en recenter, Christine D’haen, Gezelle als de meest creatieve en vernieuwende Nederlandse dichter in Vlaanderen. In 1899 werd Gezelle naar Brugge teruggeroepen om zich te wijden aan de vertaling van een theologisch werk van zijn bisschop (Waffelaerts Meditationes Theologicae). Hij verbleef nu in het Engels Klooster van Kanonikessen, waar hij echter vrij vlug en onverwachts stierf op 27 november 1899. Hij liet nog een verzameling uitzonderlijke gedichten na die in 1901 postuum als zijn Laatste Verzen werden gepubliceerd.
Links[odis], [wikipedia], [dbnl]

Briefschrijver

NaamBoekenoogen, Gerrit Jacob
Datums° Wormerveer, 18/04/1868 - ✝ Leiden, 20/08/1930
GeslachtMannelijk
Beroeptaalkundige (lexicograaf); volkskundige
VerblijfplaatsNederland
BioGerrit Jan Boekenoogen studeerde onder J. Verdam Nederlandse Taal- en Letterkunde aan de universiteiten van Amsterdam en Leiden en promoveerde in 1896 cum laude op een dissertatie over de Zaanse volkstaal. Hij was als redacteur voltijds verbonden aan het Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT) en hield zich daarnaast vooral bezig met de studie van sprookjes, rijmpjes, oude raadsels, volksboeken en volksliedjes. Hij was buitenlands erelid van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde van 12/06/1900 tot 26/08/1930.
Links[wikipedia]
Relatie tot Gezellecorrespondent; adressenlijst
Bronnen http://www.biografischportaal.nl/persoon/93679017

Briefontvanger

NaamGezelle, Guido; Loquela; Spoker
Datums° Brugge, 01/05/1830 - ✝ Brugge, 27/11/1899
GeslachtMannelijk
Beroeppriester; leraar; onderpastoor; dichter; taalgeleerde; vertaler; publicist
BioGuido Gezelle werd geboren in Brugge. Na zijn collegejaren en priesterstudies (priesterwijding te Brugge op 10/06/1854), werd hij in 1854 leraar aan het kleinseminarie te Roeselare. Gezelle gaf er onder meer talen, begeleidde de vrij uitgebreide kolonie buitenlandse leerlingen, vooral Engelsen, en kreeg tijdens twee schooljaren (1857-1859) een opdracht als leraar in de poësis. In 1865 werd Gezelle onderpastoor van de St.-Walburgaparochie te Brugge. Naast zijn druk pastoraal werk was hij bijzonder actief in het katholieke ultramontaanse persoffensief tegen de secularisering van het openbare leven in België en als vulgarisator in het culturele weekblad Rond den Heerd. In 1872 werd Gezelle overgeplaatst naar de O.-L.-Vrouwparochie te Kortrijk. Gedragen door een sympathiserende vriendenkring werd hij er de gelegenheidsdichter bij uitstek. Gaandeweg keerde hij er ook terug naar zijn oorspronkelijke postromantische en religieus geïnspireerde interesse voor de volkstaal en de poëzie. De taalkundige studie resulteerde vooral in een lexicografische verzameling van niet opgetekende woorden uit de volkstaal (Gezelles ‘Woordentas’ en het tijdschrift Loquela, vanaf 1881), waarmee ook hij het Zuid-Nederlands verdedigde binnen de ontwikkeling van de gestandaardiseerde Nederlandse cultuurtaal. Die filologische bedrijvigheid leidde bij Gezelle uiteindelijk ook tot een vernieuwde aandacht voor zijn eigen creatief werk, zowel vertaling (Longfellows Hiawatha) als oorspronkelijke poëzie. In 1889 werd hij directeur van een kleine Franse zustergemeenschap die zich in Kortrijk vestigde. Hij was een tijdje ambteloos. Dit liet hem toe zich op zijn schrijf- en studiewerk te concentreren. Het resultaat was o. m. de publicatie van twee poëziebundels, Tijdkrans (1893) en Rijmsnoer (1897), die, vooral in het laatste geval, qua vormgeving en originaliteit superieur van gehalte zijn. Om die authentieke en originele lyriek werd hij door H. Verriest, P. de Mont en vooral door Van Nu en Straks als een voorloper van de moderne Nederlandse poëzie beschouwd. Ook later eerden Nederlandse dichters, zoals Paul van Ostaijen en recenter, Christine D’haen, Gezelle als de meest creatieve en vernieuwende Nederlandse dichter in Vlaanderen. In 1899 werd Gezelle naar Brugge teruggeroepen om zich te wijden aan de vertaling van een theologisch werk van zijn bisschop (Waffelaerts Meditationes Theologicae). Hij verbleef nu in het Engels Klooster van Kanonikessen, waar hij echter vrij vlug en onverwachts stierf op 27 november 1899. Hij liet nog een verzameling uitzonderlijke gedichten na die in 1901 postuum als zijn Laatste Verzen werden gepubliceerd.
Links[odis], [wikipedia], [dbnl]

Plaats van verzending

NaamWormerveer

Naam - persoon

NaamBoekenoogen, Gerrit Jacob
Datums° Wormerveer, 18/04/1868 - ✝ Leiden, 20/08/1930
GeslachtMannelijk
Beroeptaalkundige (lexicograaf); volkskundige
VerblijfplaatsNederland
BioGerrit Jan Boekenoogen studeerde onder J. Verdam Nederlandse Taal- en Letterkunde aan de universiteiten van Amsterdam en Leiden en promoveerde in 1896 cum laude op een dissertatie over de Zaanse volkstaal. Hij was als redacteur voltijds verbonden aan het Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT) en hield zich daarnaast vooral bezig met de studie van sprookjes, rijmpjes, oude raadsels, volksboeken en volksliedjes. Hij was buitenlands erelid van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde van 12/06/1900 tot 26/08/1930.
Links[wikipedia]
Relatie tot Gezellecorrespondent; adressenlijst
Bronnen http://www.biografischportaal.nl/persoon/93679017
NaamWinkler, Johan; Jan Lou's; Grindebald
Datums° Leeuwarden, 12/09/1840 - ✝ Haarlem, 11/04/1916
GeslachtMannelijk
Beroeparts; taalkundige; auteur
VerblijfplaatsNederland (Friesland)
BioJohan Winkler kreeg een opleiding tot arts in Haarlem en Amsterdam. Na drie reizen naar Java als scheepsdokter vestigde hij zich in 1865 als arts in Leeuwarden. Hij verhuisde in 1875 naar Haarlem. Hij was ook een bekend taalkundige. Als taalparticularist was hij vooral bezig met het (Friese) dialect en naamkunde. Hij schreef vooral wetenschappelijke werken, maar ook verhalen o.m. als Grindebald en Jan Lou's. Hij publiceerde in 1874 een lofrede op het werk van Gezelle, in zijn boek "Algemeen Nederduits en Friesch dialecticon", waardoor hij bekendheid verwierf in Vlaanderen. Hij werkte mee aan "Rond den Heerd" vanaf 1875 en aan "Loquela" vanaf 1881. Hij leverde ook bijdragen voor "Biekorf". Hij was bevriend met Gezelle met wie hij uitvoerig correspondeerde.
Links[wikipedia], [dbnl]
Relatie tot Gezellecorrespondent; adressenlijst Cordelia Van De Wiele; buitenlands erelid van de Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde
BronnenEncyclopedie van de Vlaamse Beweging (1973) dl 2, p.2087-2088
Naam(van) Maerlant, Jacob; Vader Maerlant
Datums° Brugse Vrije, ca. 1230-1235 - ✝ Damme, ca. 1288-1300
GeslachtMannelijk
Beroepdichter
BioJacob van Maerlant was een Vlaams dichter uit de 13de eeuw en een van de belangrijkste Middelnederlandse auteurs; vandaar zijn erenaam ‘vader der Dietsche dichteren algader’. Hij werd geboren in het Brugse Vrije rond 1230-1235 en genoot zijn opleiding waarschijnlijk aan de kapittelschool van St.-Donaas in Brugge of in de cisterciënzerkloosters van Ter Doest en Ter Duinen. Ca. 1260 werd hij koster in Maerlant op Voorne (Zeeland). Hij overleed in Damme ca. 1288-1300. Zijn belangrijkste werken zijn, naast de Strofische Gedichten, adaptaties uit historiserende en encyclopedische werken uit het Frans en het Latijn, o.m. Alexanders Geesten (ca. 1260), Der Naturen Bloeme (ca. 1270), Rijmbijbel (1271) en Spiegel Historiael (1285-1288).
Links[wikipedia], [dbnl]
BronnenTer Laan, MEW
NaamDiefenbach, Georg Anton Lorenz
Datums° Ostheim, 19/07/1806 - ✝ Darmstadt, 28/03/1883
GeslachtMannelijk
Beroeptaalkundige
VerblijfplaatsDuitsland
BioGeorg Lorenz Anton Diefenbach was een Duitse filoloog, taalkundige, etnoloog en schrijver. Zijn bekendste wetenschappelijke werken zijn "Celtica. Sprachliche Documente zur Geschichte der Kelten zugleich als Beitrag zur Sprachforschung überhaupt" (1839-1840); "Vergleichendes Wörterbuch der gothischen Sprache" (1846-1851); "Glossarium latinogermanicum mediae et infimae aetatis" (1857); "Hoch- und Niederdeutsches Wörterbuch" (1874-1885) en "Völkerkunde Osteuropas" (1880). Als literator publiceerde hij o.m. "Gedichte" (1840-1841), "Novellen" (1856-1865) en een aantal romans; hiervan is "Arbeit macht frei" de bekendste gebleven, vooral omdat de titel door de Nazi's gebruikt werd als spreuk boven de toegangspoorten van hun concentratiekampen.
Links[wikipedia]
NaamMone, Franz Josef
Datums° Mingolsheim (Baden-Württemberg), 12/05/1796 - ✝ Karlsruhe, 12/03/1871
GeslachtMannelijk
Beroephistoricus; archeoloog; historisch letterkundige; archivaris
VerblijfplaatsDuitsland
BioF.J. Mone was niet alleen actief op het domein van de historische Duitse letterkunde, maar ook op dat van de Middelnederlandse literatuur. Zo ontdekte hij in Atrecht o.a. een fragment van de Karel ende Elegast en beschreef hij als eerste een handschrift uit de bibliotheek van het Rooklooster bij Brussel waarin de werken van Hadewijch opgenomen waren. Ook publiceerde hij in 1836 het belangrijke Uebersicht der niederländischen Volksliteratur älterer Zeit.
Links[wikipedia]
NaamJonckbloet, Willem Joseph Andries
Datums° Den Haag, 06/07/1817 - ✝ Wiesbaden, 19/10/1885
GeslachtMannelijk
Beroephoogleraar, politicus
VerblijfplaatsNederland
BioW.J.A. Jonckbloet was een van de meest vooraanstaande neerlandici van de 19de eeuw, die zich bij voortduring beijverde om de toen nog in de kinderschoenen staande neerlandistiek een wetenschappelijk karakter te geven. Vanaf 1847 was hij hoogleraar, achtereenvolgens te Deventer en Groningen. In de periode 1864-1877 was hij liberaal volksvertegenwoordiger. In 1877 werd hij te Leiden benoemd tot de eerste hoogleraar Nederlandse taal- en letterkunde. Zijn grootste prestaties binnen de neerlandistiek zijn 1) de teksteditie die hij in 1846-1849 verzorgde van de zg. Lancelotcompilatie, een bijna 90.000 verzen tellend handschrift waarin verschillende verhalen rond Koning Arthur bijeengebracht zijn en 2) de tweedelige Geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde die hij tussen 1868 en 1872 samenstelde. Na 1872 verschenen daarvan nog een aantal nieuwe, steeds omgewerkte en uitgebreide drukken, zodat de uiteindelijke versie ervan geen twee maar zes delen telde.
Links[wikipedia], [dbnl]

Naam - plaats

NaamDiest
GemeenteDiest
NaamLedegem
GemeenteLedegem
NaamHaarlem
NaamMainz
NaamWormerveer
NaamZutphen

Naam - instituut/vereniging

NaamRederijkerskamer Trou Moet Blycken
BeschrijvingDe Haarlemse rederijkerskamer met als devies Trou moet blijcken is ook bekend onder de naam d’Aloude rethorijckkamer der Pellicanisten. Dit Pellicanisten is afgeleid van De Pellicaen, de officiële naam van de kamer. De keuze van de naam van deze exotische vogel als kamernaam was gebaseerd op het volksgeloof en de christelijke symboliek waarin de pelikaan symbool staat voor Christus, omdat de vogel geacht werd zijn jongen te voeden met zijn eigen bloed. De kamer wordt al genoemd in een stuk uit 1503, bewaard in het Haarlemse gemeentearchief; ook nemen de Pellicanisten in 1502 deel aan een rederijkerswedstrijd te Leiden; de oprichting van de kamer is dus naar alle waarschijnlijkheid te situeren in de 15de eeuw. Rond 1600 begonnen de Haarlemse rederijkers afschriften te maken van de toneelstukken die ze op de planken brachten. Op die manier werden 147 spelen (waaronder ook de Cluyt of Klucht van Tielebuis waar G.J. Boekenoogen in een brief aan Gezelle naar verwijst) verzameld in 14 banden. De bewaard gebleven stukken zijn alle te vinden op de site van de DBNL. Trou Moet Blijcken is vandaag geen rederijkerskamer meer, maar een besloten broederschap of herensociëteit te Haarlem met een 250 leden. Wel wordt het literaire verleden van de vereniging nog altijd in ere gehouden: jaarlijks wordt er een nieuwjaarsgedicht geschreven en voorgedragen en wordt er ook een toneelvoorstelling verzorgd waarvan de teksten ook weer door leden van de broederschap geschreven zijn.
Datering1503 -
Links[wikipedia]
NaamKartuizerklooster St. Michael bij Mainz
BeschrijvingHet kartuizerklooster van St. Michael bevond zich vanaf 1324 op de Michaelsberg, een gebied dat tot de uitbreiding van Mainz in 1870 nog buiten de stad gelegen was. Het klooster was het eerste kartuizerklooster op Duitse bodem. Eind 18de eeuw liet keurvorst Friedrich Karl Joseph von Erthal het klooster en de bijbehorende gebouwen slopen. Vanaf de tweede helft van de 14de eeuw beschikte het klooster over een uitgebreide bibliotheek: eind 15de eeuw telde de collectie ruim 1500 handschriften en drukken. De stadsbibliotheek van Mainz bezit nu nog meer dan 600 handschriften, waaronder een honderdtal Duitstalige, afkomstig uit boekenbezit van het klooster. Het boekenbezit was vastgelegd in een handschriftencatalogus van ca. 1470, en in een aanvullende catalogus uit het begin van de 16de eeuw. Aan de universiteit van Heidelberg loopt een project waarbij de bewaard gebleven boeken uit de kloosterbibliotheek gedigitaliseerd worden. In de beschrijving van dit project wordt erop gewezen dat de bibliotheek een opvallend groot aantal Latijns-Duitse en Latijns-Nederduitse vocabularia bevatte.
Datering1324-heden
Links[wikipedia]
NaamUniversiteitsbibliotheek van Amsterdam
BeschrijvingDe Universiteitsbibliotheek van Amsterdam is de hoofdvestiging van de Bibliotheek UvA/HvA, een dienst die de bibliotheekvoorziening voor zowel de Hogeschool van Amsterdam (HvA) als de Universiteit van Amsterdam (UvA) verzorgt. Het hoofdcomplex bevindt zich aan het Singel, maar verder zijn er over de stad verspreid ook nog 14 deellocaties. De grondslag voor de bibliotheek werd gelegd in 1578 toen de boeken en manuscripten van de rooms-katholieke kerkelijke instellingen in Amsterdam werden samengevoegd tot een voor iedereen toegankelijke bibliotheek. Oorspronkelijk bevond deze "stadsboekerij" zich in de Nieuwe Kerk, om in 1632 (bij de oprichting van het Athenaeum Illustre, voorloper van de huidige UvA) op de zolder van de Agnietenkapel te worden ondergebracht. In de 19e eeuw was de collectie zo groot geworden dat het boekenbezit ook op verschillende andere locaties werd gehuisvest, tot de bibliotheek in 1881 het pand aan Singel 421 betrok, de voormalige Handboog- of Sint-Sebastiaansdoelen. In de loop van de twintigste eeuw werden nog verschillende andere panden aan de bibliotheek toegevoegd, o.m. het moderne hoofdgebouw aan Singel 425 en vaak een van de lelijkste gebouwen van Amsterdam genoemd, een voorbeeld van 'koffieautomatenarchitectuur'. De Amsterdamse universiteitsbibliotheek beschikt over een belangrijke afdeling Bijzondere Collecties, waaronder de Bibliotheca Rosenthaliana, gerenommeerd om de daar bewaarde hebraïca en judaïca. Bekende bibliothecarissen van de universiteitsbibliotheek waren o.m. Isaac Vossius (1646-1648), Jan Six II (1745-1748), Jacob van Lennep (1820-1853) en Herman de la Fontaine Verwey (1941-1969).
Datering1578-heden
Links[wikipedia]

Titel - werk van Guido Gezelle

TitelLoquela
Links[gezelle.be]

Titel - ander werk

TitelWestvlaamsch idioticon
AuteurDe Bo, Leonard Lodewijk
Datum1873
PlaatsBrugge
UitgeverGailliard
TitelTeuthonista of Duytschlender ...
AuteurVan Der Schueren, Gherard
Datum1804
PlaatsLeiden
UitgeverHerdingh
TitelFrísk end Flaemsk
AuteurWinkler, Johan
Datum[s.d.]
Plaats[Haarlem]
Uitgever[s.n.]
TitelDeutsches Wörterbuch
AuteurGrimm, Jacob; Grimm, Wilhelm
Datum1854
PlaatsLeipzig
Uitgever[s.n.]
Links[wikipedia]
TitelEtymologicum Teutonicae linguae sive dictionarium Teutonico-Latinum
AuteurKiliaan, Cornelis (van Kiel, Cornelis)
Datum1599
PlaatsAntverpiae
Uitgeverex officina Plantiniana, apud Ioannem Moretum
TitelGlossarium latino-germanicum mediae et infimae aetatis
AuteurDiefenbach, Lorenz
Datum1857
PlaatsFrancofurti ad Moenum
UitgeverJ. Baer
TitelHet Nederlandsche kluchtspel van de 14e tot de 18e eeuw, dl. 1
Auteurvan Vloten, J.
Datum1878
PlaatsHaarlem
UitgeverDe Graaff
TitelGeschiedenis der Nederlandsche letterkunde. Deel 1: de Middeleeuwen
AuteurJonckbloet, W.J.A.
Datum1888
PlaatsGroningen
UitgeverJ.B. Wolters
TitelRymbybel van Jacob van Maerlant, met voorrede, varianten van hss., aenteekeningen en glossarium, op last van het Gouvernement en in naem der Koninklyke Akademie van Wetenschappen, Letteren en Fraeye kunsten voor de eerste mael uitgegeven door J. David (3 dln.).
Auteurvan Maerlant, Jacob
Datum1858-1859
PlaatsBrussel
UitgeverM. Hayez
TitelOorkondenboek der Graafschappen Gelre en Zutfen tot op den Slag van Woeringen, 5. Juni 1288
AuteurSloet, L. A. J. W.
Datum1872
Plaatss-Gravenhage
UitgeverNijhoff
TitelVocabularius Ex quo
Datum1477
PlaatsEltville
UitgeverNicolaus Bechtermünze
TitelVocabularius Ex quo
Datum16.II.1482
PlaatsNürnberg
UitgeverKonrad Zeninger
TitelAllgemeines Polyglottenlexicon der Naturgeschichte, mit erklärenden Anmerkungen
AuteurNemnich, Philipp Andr
Datum1793-1798
PlaatsHamburg
UitgeverNemnich
TitelJohann Leonhard Frisch Teutsch-lateinisches Wörter-Buch
AuteurFrisch, Johann Leonard
Datum1741
PlaatsBerlin
UitgeverNicolai
TitelZur litteratur der glossen
AuteurOehler, Franz
Datum1847
PlaatsLipsia
Uitgever[s.n.]
TitelGemma gemmarum
Datum1507
PlaatsColonia
Uitgever[s.n.]
TitelVocabularius Gemma gemmarum : Quia per insertione[m] multor[um] vocabuloru[m] eme[n]datus est. ideo merito Gemma gemmarum appellatur.
Datum1512
PlaatsAugusta Urbs [Ausburg]
UitgeverSchonßperger
TitelVocabularius gemma gemmarum : noviter impressus additioneque multarum dictionum exornatus
Datum1513
PlaatsStraatsburg
UitgeverBeck
TitelVocabularius gemma gemmarum
Datum1514
PlaatsLor
UitgeverSchaffner
TitelDictionarium, quod gemma gemmarum vocant nuper castigatum : in quo nihil eorumque in prioribus excusa sunt desiderantur
Datum1518
PlaatsStraatsburg
UitgeverKnoblauch
TitelNomenclator, omnium rerum propria nomina variis linguis explicata indicans
AuteurJunius, Hadrianus
Datum1577
PlaatsAntverpiae
Uitgeverex off. Christ. Plantini
TitelNomenclator, Omnivm Rervm Propria Nomina Variis Lingvis Explicata Indicans
AuteurJunius, Hadrianus
Datum1583
PlaatsAntverpiae
Uitgeverex off. Christ. Plantini
TitelNatuurlijke historie van Nederland : de gelede dieren
AuteurSnellen van Vollenhoven, S.C.
Datum1868
PlaatsAmsterdam
UitgeverFunke
TitelAnzeiger für Kunde des teutschen Vorzeit, 5
AuteurMone, F. J
Datum1836
PlaatsKarlsruhe
UitgeverChristian Theodor Groos
TitelQuellen und Forschungen zur Geschichte der deutschen Literatur und Sprache
AuteurMone, F. J.
Datum1830
PlaatsAken-Leipzig
UitgeverJ. A. Mayer
TitelMittellateinisch-hochdeutsch-böhmisches Wörterbuch: nach einer Handschrift vom Jahre 1470
AuteurDiefenbach, Lorenz
Datum1846
PlaatsFrankfurt am Main
UitgeverLiterarische Anstalt (J. Rütten)
TitelEtymologisches Wörterbuch der deutschen Sprache (4e ed.)
AuteurKluge, F.
Datum1889
PlaatsStrassburg
UitgeverTrübner
TitelHorae Belgicae. Pars septima.
AuteurHoffmann von Fallersleben, August
Datum1845
PlaatsLeipzig
UitgeverEngelmann, W.
TitelDiutiska. Denkmäler deutscher Sprache und Literatur, aus alten Handschriften zum ersten Male theils herausgegeben (...) Vol. 2
AuteurGraff, E.G.
Datum1827
PlaatsStuttgart-Tübingen
UitgeverGotta, J.G.
TitelHoch- und Nieder-Deutsches Wörterbuch der mittleren und neueren Zeit. Zur Ergänzung der vorhandenen Wörterbücher inbesondere des der Brüder Grimm.
AuteurDiefenbach, L. en Wülcker, E.
Datum1885
PlaatsBazel
UitgeverSchwabe, B.
TitelHandbuch der Deutschen Mythologie mit Einschluß der Nordischen. 5. verbesserte Auflage
AuteurSimrock, Karl
Datum1878
PlaatsBonn
UitgeverMarcus, A.
TitelSchool-atlas voor de beoefening der natuurlijke geschiedenis
AuteurBurgersdijk, L. A. J.; Winkler, T. C. ; Coster, D. J.
Datum1866
PlaatsLeiden
UitgeverSijthoff, A. W.
TitelMittelniederdeutsches Wörterbuch, Vol. 1-5
AuteurSchiller, K. en Lübben, A.
Datum1875-1880
PlaatsBremen
UitgeverKühtmann, J.
TitelMittelniederdeutsches Handwörterbuch: Nach dem Tode des Verfassers vollendet v. C. Walther
AuteurLübben, A en Walther, C.
Datum1888
PlaatsLeipzig
UitgeverNorden
TitelAlgemeen huishoudelijk-, natuur-, zedekundig- en konst-woordenboek Vervattende veele middelen om zijn goed te vermeerderen, en zijne gezondheid te behouden. Tweede Druk geheel verbetert, en meer als de helfte vermeerdert door J.A. de Chalmot. Vol. 1-7.
AuteurChomel, M. N. en Chalmot, J. A. de
Datum1778-1793
PlaatsLeiden - Leeuwarden
UitgeverMair, J. le en Chalmot, J. A. de

Indextermen

Briefontvanger

Gezelle, Guido

Briefschrijver

Boekenoogen, Gerrit Jacob

Correspondenten

Boekenoogen, Gerrit Jacob
Gezelle, Guido

Naam - instituut/vereniging

Rederijkerskamer Trou Moet Blycken
Kartuizerklooster St. Michael bij Mainz
Universiteitsbibliotheek van Amsterdam

Naam - persoon

Boekenoogen, Gerrit Jacob
Winkler, Johan
(van) Maerlant, Jacob
Diefenbach, Georg Anton Lorenz
Mone, Franz Josef
Jonckbloet, Willem Joseph Andries

Naam - plaats

Diest
Ledegem
Haarlem
Mainz
Wormerveer
Zutphen

Plaats van verzending

Wormerveer

Titel - ander werk

Westvlaamsch idioticon
Teuthonista of Duytschlender ...
Frísk end Flaemsk
Deutsches Wörterbuch
Etymologicum Teutonicae linguae sive dictionarium Teutonico-Latinum
Glossarium latino-germanicum mediae et infimae aetatis
Het Nederlandsche kluchtspel van de 14e tot de 18e eeuw, dl. 1
Geschiedenis der Nederlandsche letterkunde. Deel 1: de Middeleeuwen
Rymbybel van Jacob van Maerlant, met voorrede, varianten van hss., aenteekeningen en glossarium, op last van het Gouvernement en in naem der Koninklyke Akademie van Wetenschappen, Letteren en Fraeye kunsten voor de eerste mael uitgegeven door J. David (3 dln.).
Oorkondenboek der Graafschappen Gelre en Zutfen tot op den Slag van Woeringen, 5. Juni 1288
Vocabularius Ex quo
Vocabularius Ex quo
Allgemeines Polyglottenlexicon der Naturgeschichte, mit erklärenden Anmerkungen
Johann Leonhard Frisch Teutsch-lateinisches Wörter-Buch
Zur litteratur der glossen
Gemma gemmarum
Vocabularius Gemma gemmarum : Quia per insertione[m] multor[um] vocabuloru[m] eme[n]datus est. ideo merito Gemma gemmarum appellatur.
Vocabularius gemma gemmarum : noviter impressus additioneque multarum dictionum exornatus
Vocabularius gemma gemmarum
Dictionarium, quod gemma gemmarum vocant nuper castigatum : in quo nihil eorumque in prioribus excusa sunt desiderantur
Nomenclator, omnium rerum propria nomina variis linguis explicata indicans
Nomenclator, Omnivm Rervm Propria Nomina Variis Lingvis Explicata Indicans
Natuurlijke historie van Nederland : de gelede dieren
Anzeiger für Kunde des teutschen Vorzeit, 5
Quellen und Forschungen zur Geschichte der deutschen Literatur und Sprache
Mittellateinisch-hochdeutsch-böhmisches Wörterbuch: nach einer Handschrift vom Jahre 1470
Etymologisches Wörterbuch der deutschen Sprache (4e ed.)
Horae Belgicae. Pars septima.
Diutiska. Denkmäler deutscher Sprache und Literatur, aus alten Handschriften zum ersten Male theils herausgegeben (...) Vol. 2
Hoch- und Nieder-Deutsches Wörterbuch der mittleren und neueren Zeit. Zur Ergänzung der vorhandenen Wörterbücher inbesondere des der Brüder Grimm.
Handbuch der Deutschen Mythologie mit Einschluß der Nordischen. 5. verbesserte Auflage
School-atlas voor de beoefening der natuurlijke geschiedenis
Mittelniederdeutsches Wörterbuch, Vol. 1-5
Mittelniederdeutsches Handwörterbuch: Nach dem Tode des Verfassers vollendet v. C. Walther
Algemeen huishoudelijk-, natuur-, zedekundig- en konst-woordenboek Vervattende veele middelen om zijn goed te vermeerderen, en zijne gezondheid te behouden. Tweede Druk geheel verbetert, en meer als de helfte vermeerdert door J.A. de Chalmot. Vol. 1-7.

Titel - werk van Guido Gezelle

Loquela

Titel24/05/1890, Wormerveer, Gerrit Jacob Boekenoogen aan [Guido Gezelle]
EditeurDirk Geirnaert; Universiteit Antwerpen
Wetenschappelijke leidingEls Depuydt
Partners Openbare Bibliotheek Brugge (Guido Gezellearchief); Centrum voor Teksteditie en Bronnenstudie (Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal en Letteren); Instituut voor de Studie van de Letterkunde in de Lage Landen (ISLN) (Piet Couttenier, Universiteit Antwerpen); Guido Gezellegenootschap
UitgeverGuido Gezellearchief, KANTL/CTB
Plaats van uitgaveBrugge, Gent
Publicatiedatum2023
Beschikbaarheid Teksten en afbeeldingen beschikbaar onder een Creative Commons Naamsvermelding - Niet Commercieel licentie.
DisclaimerDe editie van de Guido Gezellecorrespondentie is het resultaat van een samenwerkingsproject met vrijwilligers. De databank is in opbouw, aanvullingen en opmerkingen kunnen gemeld worden aan els.depuydt@brugge.be.
Meer informatie over het vrijwilligersproject is te vinden op gezelle.be.
CiterenEen brief kan worden geciteerd als:
[Naam van editeur(s)], [briefschrijver aan briefontvanger, plaats, datum]. In: GezelleBrOn, Wetenschappelijke editie van de correspondentie van Guido Gezelle. [publicatiedatum] Available from World Wide Web: [link].
VerzenderBoekenoogen, Gerrit Jacob
Ontvanger[Gezelle, Guido]
Verzendingsdatum24/05/1890
VerzendingsplaatsWormerveer
AnnotatieAdressaat gereconstrueerd op basis van toegevoegde notitie; bijlage werd door Guido Gezelle samen met andere brieven, artikels en taalkundige notities verzameld in een kaftje onder de rubriek "papilio".
Fysieke bijzonderheden
Drager dubbel vel en enkel vel; bijlage: dubbel vel, 209x135; bijlage: ?
wit
papiersoort: 6 zijden beschreven; bijlage: 4 zijden beschreven, inkt
Staat volledig
Toevoegingen op zijde 1 links in de bovenrand: Aan G. Gezelle; op zijde 5 links in de bovenrand: 5/ (inkt, beide hand P.A.)
Bewaargegevens
LandBelgië
PlaatsBrugge
BewaarplaatsGuido Gezellearchief
ID Gezellearchief6327 + 3344 G
Bibliotheekrecordhttps://brugge.bibliotheek.be/detail/?itemid=|library/v/obbrugge/gezelle|12629
Inhoud
IncipitDinsdag l.l. ontving ik uwen vriendelyken
Tekstsoortbrief
TalenNederlands
De tekst werd diplomatisch getranscribeerd, en aangevuld met een editoriale laag.
De oorspronkelijke tekst werd ongewijzigd getranscribeerd; alleen typografische regeleindes en afbrekingstekens, en niet-betekenisvolle witruimte werden genormaliseerd.
Auteursingrepen in de tekst (toevoegingen, schrappingen), en latere redactie-ingrepen (schrappingen, toevoegingen, taalkundige notities) door de lezer werden overgenomen en expliciet gemarkeerd.
Voor een aantal tekstfenomenen werden naast de oorspronkelijke vorm ook editeursingrepen opgenomen in de transcriptie: oplossingen voor niet-gangbare afkortingen en correcties voor manifeste fouten. Daarnaast bevat de transcriptie editeursingrepen ter verbetering van de leesbaarheid (toevoegingen, reconstructies) of ter motivering van transcriptie-beslissingen (aanduiding van onzekere lezingen, weglating van onleesbare tekst). Alle editeursingrepen worden expliciet gemarkeerd.