Guido Gezelle te Kortrijk
Hartelijk dank ik u voor uw opstel[1] over Madoc's droom, dat gij zoo vriendelijk waart mij te zenden. Ik heb het met veel belangstelling gelezen. De door u aan het licht gebrachte plaats uit een der refereinen[2] van Ed. de Dene schijnt mij zeer belangrijk toe.
Behalve uit het zenden van dat opstel, bleek mij nu weêr uwe welwillendheid uit de mededeeling, die gij onlangs[3] aan den Heer Winkler hebt gedaan over de beteekenis van onzen naam, en die deze weder aan mij heeft overgebriefd. Geloof mij, dat ik u daarvoor zeer erkentelijk ben.
Over deze nieuwe gissing nopens onzen naam wil ik u nu even schrij-p2ven. Ik hoop, dat ik daardoor niet te veel van uw kostbaren tijd in beslag neem.
Uwe mededeeling heeft mij zeer verrast. Immers de verklaring door uwen vriend gegeven schijnt mij zoo eenvoudig en ongezocht toe, dat zij ook wel de ware zal zijn. Boekenooge = bruinoog is zoo geëigend voor eenen bijnaam, als er maar een wezen kan. Ik vind dan ook onder de geslachtsnamen op -ooge zoowel Bruynooge als Swartoghe; - daarvan zou Boekenooge dan een tegenhanger zijn.
De beteekenis levert dus geen bezwaren op; het is daarom alleen de vraag, of er ook taalkundige bezwaren tegen deze verklaring zijn.
Boek of beuk beduidt niet alleen beukeboom, maar ook beukenoot. Alle woordenboeken geven die beteekenis op (Verdam, Mnl. Wdb op boeke, boek; Teuthonista op boick; Kiliaen op boecke; van Dale op beuk; Lübben, Mnd. Wtb. op bôk, enz.). Dit komt ons zeer wel te stade. Maar Boekenooge kanp3niet rechtstreeks van dit boek komen, want dan zou de naam Boekooge of Boeke-ooge luiden, en aan eene ten gemake der uitspraak ingeschoven n wil ik, zonder noodzaak, niet denken. Ook is het onwaarschijnlijk, dat boeken in Boekenooge het meervoud van het znw. boek zou zijn, en dat het de 2de naamval enkelvoud zou zijn, laat de beteekenis niet toe. Er blijft dus niet anders over, dan boeken voor een bijvoeglijk naamwoord te houden, dat afgeleid is van boek (= beukenoot) en boekenootachtig, boekenootkleurig, bruinkleurig beduidt. Wanneer nu aangetoond kan worden, dat dit bnw. deze beteekenis kan (gehad) hebben, dan zijn er ook geen taalkundige bezwaren tegen de verklaring van Boekenooge als bruinoog.
Wij kennen het bnw. boeken, dat afgeleid is van boek (= beukeboom) en "van beukenhout" beteekent (bv. boeken balken, boeken borden, enz.) en evenzoo kan van boek (= beukenoot) een bnw. boeken worden gemaakt. Maar kan dit nu beukenootachtig beteekenen? De bnww. op -en (in het Mnl. ook -ijn; Gotisch -eins) zijn zoogenaamdp4stoffelijke bnww.; zij duiden aan, dat iets bestaat uit de stof, die het znw., waarvan het bnw. is afgeleid, aanwijst (vgl. gouden (= van goud), steenen (= van steen) enz.). Ik ken nog geen Nederlandsche bnww. op -en, die eene andere beteekenis hebben, en als dit de eenig mogelijke beteekenis is, dan kan boeken niet anders zijn dan "uit boekenoten bestaande" en niet "boekenootachtig". Ik denk echter, dat dit geen bezwaar is, want die beteekenissen liggen dicht bij elkaar; en werkelijk hebben in het Gotisch de bnww op -eins eene ruimere beteekenis gehad, dan onze hedendaagsche op -en. Behalve silubreins, gulþeins, enz (ons: zilveren, gouden), vindt men daar ook aiveins (eeuwig; van aivs, eeuw), leikeins (vleeschelijk, van leik, vleesch), airþeins (aardsch, van airþa, aarde), rigizeins (duister, van rigis, duisternis), sunjeins (waar, van sunja, waarheid). - Van sommige dezer kan men de oorspronkelijke beteekenis nog duidelijk herkennen (bv. leikeins = van vleesch; airþeins = van aarde) en deze vormen dus den overgang tusschen de ruimere en engere opvatting. Het komt mij daarom niet onwaarschijnlijk voor,p52/dat men boeken ook in den zin van boekenootachtig, boekenootkleurig kan opvatten. Ik zal echter opletten, of ik ook meerdere voorbeelden van deze verruimde beteekenis in het Nederlandsch kan vinden.
Dat men de kleur, die men nu naar de vrucht van den kastanjeboom kastanjebruin noemt, vroeger naar de boekenoten noemde, laat zich zeer goed denken. Toch zou ik zeer gaarne weten, of men dit tegenwoordig in Vlaanderen nog doet. Het zou de verklaring van Boekenooge door bruinoog zeker maken, als men werkelijk nog van boeken oogen sprak, om aldus gekleurde oogen aan te duiden. Het zou dus voor mij van belang zijn te weten, of de verklaring van uwen vriend steunt op eene gelukkige gissing, of op het feit, dat hij werkelijk bruine oogen boeken oogen heeft hooren noemen. Wellicht zijt gij zoo vriendelijk mij of den Heer Winkler dit bij gelegenheid eens te melden. Dat zou mij veel genoegen doen.
Of de uitspraak van den naam Boekenooge te Kortrijk met eene andere o dan die in ooge (oculus) een onoverkomelijk bezwaar is voor de gelijkheid vanp6ooge in Boekenooge en ooge, het zintuig, kan ik, die met de eigenaardigheden der Vlaamsche gouwspraken niet bekend ben, natuurlijk niet bepalen. Ik kan niet beoordeelen hoeveel gewicht deze omstandigheid in de schaal legt.
Nu nog iets over de ingevoegde t in ontstuc(ken). Ik word hoe langer hoe meer versterkt in de meening, dat onstuc(ken) de oorspronkelijke vorm is, en wel omdat ik, nu ik er op ga letten, herhaaldelijk voorbeelden vind, dat on- tot ont- verbasterd wordt, en niet alleen in het Mnl., maar ook in onze hedendaagsche taal. Zulk eene verkeerde t vinden wij bv. in (ver)ontrusten, (ver)ontreinigen, (ver)ontschuldigen, enz., die natuurlijk afgeleid zijn van onrust, onrein, onschuld. Zulk eene t staat bv. in het Mnl.[4] ontscamelheit voor onscamelheit en in verscheidene andere woorden. Hoe men er toe gekomen is, om die t's in te schuiven is natuurlijk niet met zekerheid uit te maken. Wij moeten er, dunkt mij, eenvoudig eene vergissingp7der spraakmakende gemeente in zien, die de woorden ten onrechte in overeenstemming bracht met andere woorden, waarin ont- wel oorspronkelijk thuis behoorde; zoo bv. ontreinigen en ontrusten naar het voorbeeld van werkwoorden als ontnemen, ontloopen, enz.
Het ontstaan van ontstuc(ken) voor onstuc(ken) kan ook nog anders verklaard worden, maar na het zooeven gezegde is deze verklaring eigenlijk overbodig. Naast onstuck(ken) stond in de middeleeuwen te stuc, dat dezelfde beteekenis had. Deze beide uitdrukkingen kunnen zijn samengevallen en zoodoende ontstuc(ken) hebben doen ontstaan.
Voor ontwee en de beteekenis van on- in dit woord en in onstucken verwijs ik naar mijn vorig schrijven over ont.[5]
En hiermede eindig ik dezen brief, na u gelukgewenscht te hebben met uwe benoeming[6] tot lid der Maatsch. v. Ned. Lettk., terwijl ik u nogmaals dank voor uwe vriendelijkheid.