Nu ik er mij toe nederzette om U, in vriendschappeliker hertsbeweginge, eenen brief te schrijven, komt het mij zoo veel te helderder voor den geest, dat het al weer gaar te lange geleden is, sedert wij iets uit eerster hande van elkanderen vernamen. Onze briefwisselinge en is niet meer zoo druk als zij voor dezen geweest is. Maar onze hertelike genegenheid is gebleven, lijk die steeds is geweest, niet waar? En dat is mij een troost te bedenken.
Dit schrijven heeft in d'eerste plaatse ten doel U mijne beste gelukwenschingen aan te bieden bij d'aanstaande wisselinge des jaars. Moge de goede God U mildelik zegenen, in 1891, met gezondheid en welstand naar ziel endep2lijf, met kracht en moed in uwen geesteliken arbeid en in het werk dat Gij zoo heerlik volbrengt ten bate onzer tale en letterkunde.
Ik voeg hierbij, gelijktijdig met dezen brief verzonden, een afdruk van eene bloemlezinge uit friesche geschriften van den ouden en den nieuen tijd, en ik heb d'eere ende 't genoegen U dat aan te bieden als een gering teeken mijner vriendschap te uwaarts - wetende hoe Gij onzer friescher tale zoo welgezind zijt. Zoo Gij dit boekwerk wel uit vriendschap van mij zult willen aanveerden, zal dit mij bijzonderlik verbliden.
Spoedig hoop ik eens een brief van U te ontvangen, en daarin veel goede tijdingen te vernemen wat U-zelven betreft. Hoe is het met uwe gezondheid in dezen barren winter? En overigens, in alles wat U aangaat? Ik stel daarin veel belang, en bid Gode dat Hij U wille bewaren en rijkelik zegenen!p3Wat mij-zelven aangaat, en de mijnen, zoo kan ik U, door Gods goedheid, louter goede berichten zenden. Gezondheid en welvaart zijn bij voortduringe mijn deel; niet te min, althans in dezen kouden winter, kan ik wel merken dat ik het 50st levensjaar bereikt heb. Mijn zoon, die nog steeds te Bonn verblijf houdt, brengt Kerstmis en Nieuwejaar hier bij mij door; ook hij is in den besten welstand, en verzoekt mij U zijnen beleefden groet te willen doen toekomen.
Op letterkundig gebied en weet ik U op dit pas niets bijzonders te melden. Het beste wat ik U overigens nog schrijven kan (althans voor mij-zelven is het eene blijde zake) is dit dat ik het voornemen heb opgevat, om, bij leven en wel-zijn U en den Eerw: Heer Duclos tot Pervyse in den volgenden zomer te komen bezoeken. Mijn herte trekt mij weer eens naar Vlaanderen.