<Resultaat 1620 van 2308

>

p1+
Eerweerde Heer,

'k En kan't niet gelooven!

Ik ontvange daar zooeven eene handmare uit Brugge, die aldus begint:

"Moet ik mijnen kop tegen den wand slaan of moet ik krijschen lijk een kind ; of zult gij het doen? Ge kent onzen leeraar Mr Declerck. Enwel: iemand heeft rijmen gemaakt voor zijne toekomende wijdinge. Die rijmen zijn in 't fransch! En wilt ge weten wie ze gemaakt heeft? Raadt eens? Ge 'n zult er nooit zijn. 't Is Mijnheer Guido Gezelle. Deze laatste heeft het zelve gezeid aan Mr De Laere, die mij, dezen avond, dit nieuws heeft meegedeeld."

'k Zegge 't nog: 'k En kan 't niet gelooven; en nochtans, men bevestigt zoodanig, dat ik het moete p2gelooven, oftwel geheel die handmare is eene kluchte, om mij in 't garen te jagen.

Maar ja, wie zou zulke dingen gaan uitvinden, wegens u? Niemand in geheel Vlanderland en zou zoo iets in zijn gedacht krijgen. 't Is dus waar? Hemelsche deugd!

Fransch spreken, als 't nood doet; eene fransche leerrede houden in de O.L.V. gilde van 't vlaamsche Kortrijk - dat kan er nog door: ge kunt zeggen, en ge zeidet mij inderdaad, '''t is noodig, 'k en mag niet anders."

Maar fransche stukken opstellen voor eenen Vlaming, zonder eenige noodzakelijkheid dat gaat alle menschen te verre!

Eertijds zongt gij: "Gefranscht maar als wij moeten"! Dan waart ge in de waarheid. Maar nu!

Hadde 't in 't duitsch of in 't engelsch geweest, dan zou ik gezeid hebben: één stukske uit luim en kan geen kwaad. Integendeel: dat zal toogen dat Gezelle meer kan als p3vlaamsch alleene; dat hij meer kan als menige andere.

Maar in 't fransch, in de tale tegen dewelke wij gestadig strijden moeten; in de tale die zoovele Vlamingen veel te wel kunnen, die nog meer Vlamingen, och arme! willen wel kunnen, – dat is onvergeeflijk! Dat en is geene eere, maar schande! Schande ware 't voor mij en voor een ander; nog meerder schande is 't voor iemand lijk gij, die zoo hooge staat in de achtinge aller welmeenende Vlamingen.

Als 't u belieft, en neemt het niet kwalijk: ik spreke mijn herte rechtuit, zonder erge, maar met veel droefheid, inderdaad!

't En is hier geen sprake van ruiten breken[1] of van iets dat daarop trekt; maar wel van zeer gematigd, zeer voorzichtig, doch vastberaden en overtuigd Vlaming zijn.

Als iemand die van iedereen aanzien wordt voor goeden, oprechten en gezaghebbenden Vlaming, zulk eene fransche zonde bedrijft, dan is het eene groote verergernisse door geheel het vlaamsche Vaderland.p4Dan zegepralen de onverschilligaards en bovenal de vijanden; dan zeggen ze "'t En is niemand die 't meent, onder al die zoogezeide Vlamingen!"

En wat gedaan met de vijanden van ons geloove? Honderden keeren wierd er bevestigd en bewezen dat de vlaamschgezindheid bij dat volk niet ernstig, niet gemeend en is. Ik weet het nog, als Max Rooses, over een jaar of twee, een fransch boekske[2] gemaakt hadde, hoe de katholijke strijdbladen daarop los gingen en riepen dat de geuzen[3] geene overtuigde Vlamingen en zijn; dat het samenwerken met hen onredelijk was.

Wat moeten onze mannen nu antwoorden, als de Geuzen met een fransch stuk van Guido Gezelle voor den dag komen, een stuk dat hij gemaakt heeft zonder eenigen dwang, dat hij gemakkelijk koste weigeren met te zeggen "'k En hebbe 't nog nooit gedaan, en 'k ben te oud om 't nu nog te wagen"?p5p5Eerweerde Heer, 't en is misschien nog niet te late: Mr De Clerck en is, buiten zijne verwachtinge, den laatsten keer niet gewijd geworden[4] Hij heeft wel het stuk in handen, maar ongedrukt. 't Zijnder weinig die 't weten. Als 't u belieft, vraagt het hem weder, en zegt dat gij hem liever eene vlaamsche gedachtenisse zult maken, tegen dat het zooverre komt.

Zult ge 't doen? God gave 't!

Eerweerde Heer, bidde onschuld over mijne durvendheid: 't is mijne rechtzinnige genegentheid voor u en voor de vlaamsche, katholijke zake die mij heeft doen spreken.

Groete u zeer eerbiedig
Uw toegenegen
J. Craeynest

Noten

[1] De ’ruitenbrekerij’ kwam voor in een redevoering van Gezelle, op de huldeviering van De Bo georganiseerd door het Davidsfonds in Tielt. Guido Gezelle nam hiermee in 1885 officieel afstand van de Vlaamse studentenbeweging. Hij stootte hiermee de Vlaamsgezinde studenten voor het hoofd, die zich op zijn figuur inspireerden.
[2] Max Rooses publiceerde 2 Franstalige werken in 1890: 1) L'oeuvre de P.P. Rubens histoire et description de ses tableaux et dessins. Anvers: Maes 1890. 2) Christophe Plantin imprimeur anversois . Anvers: J. Maes, 1890.
[3] Geuzen = liberalen. Max Rooses was zelf een liberaal. Vandaar dat de katholieken op zijn Franstalige publicatie sprongen, hij de man die zich zo inzette voor de Vlaamse beweging, maar géén katholiek was. Zo hadden '”de katholijke strijdbladen“ iets gevonden om hem te besmeuren: hij schreef in 't Frans.
[4] Albéric De Clerck zou op 17/12/1892 tot priester gewijd worden. Hij vroeg Gezelle om een Franstalig gedicht te schrijven voor zijn eerste mis. Gezelle schreef vermoedelijk Mon frére, en ce beau jour, écoute une parole en stuurde het in december 1892 naar hem op. Uiteindelijk werd Albéric pas op 27 mei 1893 tot priester gewijd te Brugge en Gezelle schreef toen vermoedelijk De zomer verhaast zijne vreugden.

Register

Correspondenten

NaamCraeynest, Jan; Craeye
Datums° Oostrozebeke, 01/03/1858 - ✝ Sint-Michiels, 23/04/1929
GeslachtMannelijk
Beroeppriester; leraar; pastoor; auteur
BioJan Craeynest liep lagere school in Oostrozebeke, waarna hij naar het Sint-Jozefscollege in Tielt trok. Hij werd er beïnvloed door de Blauwvoeterie die vanuit Roeselare was overgeslagen. Als poësis-leerling werd Craeynest lid van de in 1875 opgerichte afdeling van het Davidsfonds in Tielt. Vervolgens trok hij naar het kleinseminarie voor één jaar, en in oktober 1878 begon hij aan het grootseminarie in Brugge. In 1881 startte hij aan de universiteit van Leuven, waar hij in twee academiejaren het diploma in de filologische en taalkundige wetenschappen behaalde. In augustus 1882 ontving hij zijn priesterwijding. In september 1883 werd hij retoricaleraar in het Sint-Lodewijkscollege van Brugge. Hij bleef er leraar tot 12 augustus 1892. Ondertussen publiceerde hij in De Vlaamsche Vlagge (onder de schuilnaam ‘Craye’) en in Rond den Heerd. Hij was betrokken bij de oprichting van het tijdschrift Het Belfort (1886) waarin hij taalkundige bijdragen leverde. Ook voor Loquela bezorgde hij uitdrukkingen en woorden. In 1887 was Craeynest medestichter van de Biehalle. Craeynest nam deel aan de eerste literaire prijsvraag van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde. De wedstrijd kwam er op 18 februari 1887 en betrof het opstellen van een alfabetische lijst van bastaardwoorden. In de redactie van Biekorf zette hij zich in vanaf het eerste nummer in 1890. Hij bleef een ijverige medewerker en publiceerde er heel wat artikels. Vanaf 1898 hielp Craeynest Gezelle bij de vertaling van Goddelijke Beschouwingen. Eén jaar na de dood van Gezelle werd hij benoemd tot aalmoezenier van de gevangenis in Brugge. Hij werd aangepord om de vertaling van die Meditationes Theologicae af te werken. Hij zette dit werk verder waar Gezelle gestopt was. De vertaling bleef echter onvoltooid. In 1904 werd Craeynest benoemd tot pastoor van de Sint-Michielsparochie in Brugge. Dat jaar publiceerde hij ook Woordkunst van Guido Gezelle. In 1907 verscheen het woordenboek Loquela, alfabetisch geordend door de karmeliet Hyacinthus. Caesar Gezelle hielp hem daarbij. Jan Craeynest werd gevraagd om het ‘voorbericht’ te schrijven waardoor hij ook verder het woordenboek ging samenstellen.
Links[odis], [dbnl]
Relatie tot Gezellecorrespondent; zanter (WDT); adressenlijst Cordelia Van De Wiele; medewerker Rond den Heerd en Loquela; medestichter van Biekorf
NaamGezelle, Guido; Loquela; Spoker
Datums° Brugge, 01/05/1830 - ✝ Brugge, 27/11/1899
GeslachtMannelijk
Beroeppriester; leraar; onderpastoor; dichter; taalgeleerde; vertaler; publicist
BioGuido Gezelle werd geboren in Brugge. Na zijn collegejaren en priesterstudies (priesterwijding te Brugge op 10/06/1854), werd hij in 1854 leraar aan het kleinseminarie te Roeselare. Gezelle gaf er onder meer talen, begeleidde de vrij uitgebreide kolonie buitenlandse leerlingen, vooral Engelsen, en kreeg tijdens twee schooljaren (1857-1859) een opdracht als leraar in de poësis. In 1865 werd Gezelle onderpastoor van de St.-Walburgaparochie te Brugge. Naast zijn druk pastoraal werk was hij bijzonder actief in het katholieke ultramontaanse persoffensief tegen de secularisering van het openbare leven in België en als vulgarisator in het culturele weekblad Rond den Heerd. In 1872 werd Gezelle overgeplaatst naar de O.-L.-Vrouwparochie te Kortrijk. Gedragen door een sympathiserende vriendenkring werd hij er de gelegenheidsdichter bij uitstek. Gaandeweg keerde hij er ook terug naar zijn oorspronkelijke postromantische en religieus geïnspireerde interesse voor de volkstaal en de poëzie. De taalkundige studie resulteerde vooral in een lexicografische verzameling van niet opgetekende woorden uit de volkstaal (Gezelles ‘Woordentas’ en het tijdschrift Loquela, vanaf 1881), waarmee ook hij het Zuid-Nederlands verdedigde binnen de ontwikkeling van de gestandaardiseerde Nederlandse cultuurtaal. Die filologische bedrijvigheid leidde bij Gezelle uiteindelijk ook tot een vernieuwde aandacht voor zijn eigen creatief werk, zowel vertaling (Longfellows Hiawatha) als oorspronkelijke poëzie. In 1889 werd hij directeur van een kleine Franse zustergemeenschap die zich in Kortrijk vestigde. Hij was een tijdje ambteloos. Dit liet hem toe zich op zijn schrijf- en studiewerk te concentreren. Het resultaat was o. m. de publicatie van twee poëziebundels, Tijdkrans (1893) en Rijmsnoer (1897), die, vooral in het laatste geval, qua vormgeving en originaliteit superieur van gehalte zijn. Om die authentieke en originele lyriek werd hij door H. Verriest, P. de Mont en vooral door Van Nu en Straks als een voorloper van de moderne Nederlandse poëzie beschouwd. Ook later eerden Nederlandse dichters, zoals Paul van Ostaijen en recenter, Christine D’haen, Gezelle als de meest creatieve en vernieuwende Nederlandse dichter in Vlaanderen. In 1899 werd Gezelle naar Brugge teruggeroepen om zich te wijden aan de vertaling van een theologisch werk van zijn bisschop (Waffelaerts Meditationes Theologicae). Hij verbleef nu in het Engels Klooster van Kanonikessen, waar hij echter vrij vlug en onverwachts stierf op 27 november 1899. Hij liet nog een verzameling uitzonderlijke gedichten na die in 1901 postuum als zijn Laatste Verzen werden gepubliceerd.
Links[odis], [wikipedia], [dbnl]

Briefschrijver

NaamCraeynest, Jan; Craeye
Datums° Oostrozebeke, 01/03/1858 - ✝ Sint-Michiels, 23/04/1929
GeslachtMannelijk
Beroeppriester; leraar; pastoor; auteur
BioJan Craeynest liep lagere school in Oostrozebeke, waarna hij naar het Sint-Jozefscollege in Tielt trok. Hij werd er beïnvloed door de Blauwvoeterie die vanuit Roeselare was overgeslagen. Als poësis-leerling werd Craeynest lid van de in 1875 opgerichte afdeling van het Davidsfonds in Tielt. Vervolgens trok hij naar het kleinseminarie voor één jaar, en in oktober 1878 begon hij aan het grootseminarie in Brugge. In 1881 startte hij aan de universiteit van Leuven, waar hij in twee academiejaren het diploma in de filologische en taalkundige wetenschappen behaalde. In augustus 1882 ontving hij zijn priesterwijding. In september 1883 werd hij retoricaleraar in het Sint-Lodewijkscollege van Brugge. Hij bleef er leraar tot 12 augustus 1892. Ondertussen publiceerde hij in De Vlaamsche Vlagge (onder de schuilnaam ‘Craye’) en in Rond den Heerd. Hij was betrokken bij de oprichting van het tijdschrift Het Belfort (1886) waarin hij taalkundige bijdragen leverde. Ook voor Loquela bezorgde hij uitdrukkingen en woorden. In 1887 was Craeynest medestichter van de Biehalle. Craeynest nam deel aan de eerste literaire prijsvraag van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde. De wedstrijd kwam er op 18 februari 1887 en betrof het opstellen van een alfabetische lijst van bastaardwoorden. In de redactie van Biekorf zette hij zich in vanaf het eerste nummer in 1890. Hij bleef een ijverige medewerker en publiceerde er heel wat artikels. Vanaf 1898 hielp Craeynest Gezelle bij de vertaling van Goddelijke Beschouwingen. Eén jaar na de dood van Gezelle werd hij benoemd tot aalmoezenier van de gevangenis in Brugge. Hij werd aangepord om de vertaling van die Meditationes Theologicae af te werken. Hij zette dit werk verder waar Gezelle gestopt was. De vertaling bleef echter onvoltooid. In 1904 werd Craeynest benoemd tot pastoor van de Sint-Michielsparochie in Brugge. Dat jaar publiceerde hij ook Woordkunst van Guido Gezelle. In 1907 verscheen het woordenboek Loquela, alfabetisch geordend door de karmeliet Hyacinthus. Caesar Gezelle hielp hem daarbij. Jan Craeynest werd gevraagd om het ‘voorbericht’ te schrijven waardoor hij ook verder het woordenboek ging samenstellen.
Links[odis], [dbnl]
Relatie tot Gezellecorrespondent; zanter (WDT); adressenlijst Cordelia Van De Wiele; medewerker Rond den Heerd en Loquela; medestichter van Biekorf

Briefontvanger

NaamGezelle, Guido; Loquela; Spoker
Datums° Brugge, 01/05/1830 - ✝ Brugge, 27/11/1899
GeslachtMannelijk
Beroeppriester; leraar; onderpastoor; dichter; taalgeleerde; vertaler; publicist
BioGuido Gezelle werd geboren in Brugge. Na zijn collegejaren en priesterstudies (priesterwijding te Brugge op 10/06/1854), werd hij in 1854 leraar aan het kleinseminarie te Roeselare. Gezelle gaf er onder meer talen, begeleidde de vrij uitgebreide kolonie buitenlandse leerlingen, vooral Engelsen, en kreeg tijdens twee schooljaren (1857-1859) een opdracht als leraar in de poësis. In 1865 werd Gezelle onderpastoor van de St.-Walburgaparochie te Brugge. Naast zijn druk pastoraal werk was hij bijzonder actief in het katholieke ultramontaanse persoffensief tegen de secularisering van het openbare leven in België en als vulgarisator in het culturele weekblad Rond den Heerd. In 1872 werd Gezelle overgeplaatst naar de O.-L.-Vrouwparochie te Kortrijk. Gedragen door een sympathiserende vriendenkring werd hij er de gelegenheidsdichter bij uitstek. Gaandeweg keerde hij er ook terug naar zijn oorspronkelijke postromantische en religieus geïnspireerde interesse voor de volkstaal en de poëzie. De taalkundige studie resulteerde vooral in een lexicografische verzameling van niet opgetekende woorden uit de volkstaal (Gezelles ‘Woordentas’ en het tijdschrift Loquela, vanaf 1881), waarmee ook hij het Zuid-Nederlands verdedigde binnen de ontwikkeling van de gestandaardiseerde Nederlandse cultuurtaal. Die filologische bedrijvigheid leidde bij Gezelle uiteindelijk ook tot een vernieuwde aandacht voor zijn eigen creatief werk, zowel vertaling (Longfellows Hiawatha) als oorspronkelijke poëzie. In 1889 werd hij directeur van een kleine Franse zustergemeenschap die zich in Kortrijk vestigde. Hij was een tijdje ambteloos. Dit liet hem toe zich op zijn schrijf- en studiewerk te concentreren. Het resultaat was o. m. de publicatie van twee poëziebundels, Tijdkrans (1893) en Rijmsnoer (1897), die, vooral in het laatste geval, qua vormgeving en originaliteit superieur van gehalte zijn. Om die authentieke en originele lyriek werd hij door H. Verriest, P. de Mont en vooral door Van Nu en Straks als een voorloper van de moderne Nederlandse poëzie beschouwd. Ook later eerden Nederlandse dichters, zoals Paul van Ostaijen en recenter, Christine D’haen, Gezelle als de meest creatieve en vernieuwende Nederlandse dichter in Vlaanderen. In 1899 werd Gezelle naar Brugge teruggeroepen om zich te wijden aan de vertaling van een theologisch werk van zijn bisschop (Waffelaerts Meditationes Theologicae). Hij verbleef nu in het Engels Klooster van Kanonikessen, waar hij echter vrij vlug en onverwachts stierf op 27 november 1899. Hij liet nog een verzameling uitzonderlijke gedichten na die in 1901 postuum als zijn Laatste Verzen werden gepubliceerd.
Links[odis], [wikipedia], [dbnl]

Plaats van verzending

NaamMoeskroen

Naam - persoon

NaamCraeynest, Jan; Craeye
Datums° Oostrozebeke, 01/03/1858 - ✝ Sint-Michiels, 23/04/1929
GeslachtMannelijk
Beroeppriester; leraar; pastoor; auteur
BioJan Craeynest liep lagere school in Oostrozebeke, waarna hij naar het Sint-Jozefscollege in Tielt trok. Hij werd er beïnvloed door de Blauwvoeterie die vanuit Roeselare was overgeslagen. Als poësis-leerling werd Craeynest lid van de in 1875 opgerichte afdeling van het Davidsfonds in Tielt. Vervolgens trok hij naar het kleinseminarie voor één jaar, en in oktober 1878 begon hij aan het grootseminarie in Brugge. In 1881 startte hij aan de universiteit van Leuven, waar hij in twee academiejaren het diploma in de filologische en taalkundige wetenschappen behaalde. In augustus 1882 ontving hij zijn priesterwijding. In september 1883 werd hij retoricaleraar in het Sint-Lodewijkscollege van Brugge. Hij bleef er leraar tot 12 augustus 1892. Ondertussen publiceerde hij in De Vlaamsche Vlagge (onder de schuilnaam ‘Craye’) en in Rond den Heerd. Hij was betrokken bij de oprichting van het tijdschrift Het Belfort (1886) waarin hij taalkundige bijdragen leverde. Ook voor Loquela bezorgde hij uitdrukkingen en woorden. In 1887 was Craeynest medestichter van de Biehalle. Craeynest nam deel aan de eerste literaire prijsvraag van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde. De wedstrijd kwam er op 18 februari 1887 en betrof het opstellen van een alfabetische lijst van bastaardwoorden. In de redactie van Biekorf zette hij zich in vanaf het eerste nummer in 1890. Hij bleef een ijverige medewerker en publiceerde er heel wat artikels. Vanaf 1898 hielp Craeynest Gezelle bij de vertaling van Goddelijke Beschouwingen. Eén jaar na de dood van Gezelle werd hij benoemd tot aalmoezenier van de gevangenis in Brugge. Hij werd aangepord om de vertaling van die Meditationes Theologicae af te werken. Hij zette dit werk verder waar Gezelle gestopt was. De vertaling bleef echter onvoltooid. In 1904 werd Craeynest benoemd tot pastoor van de Sint-Michielsparochie in Brugge. Dat jaar publiceerde hij ook Woordkunst van Guido Gezelle. In 1907 verscheen het woordenboek Loquela, alfabetisch geordend door de karmeliet Hyacinthus. Caesar Gezelle hielp hem daarbij. Jan Craeynest werd gevraagd om het ‘voorbericht’ te schrijven waardoor hij ook verder het woordenboek ging samenstellen.
Links[odis], [dbnl]
Relatie tot Gezellecorrespondent; zanter (WDT); adressenlijst Cordelia Van De Wiele; medewerker Rond den Heerd en Loquela; medestichter van Biekorf
NaamDelaere, Cyriel
Datums° Lendelede, 13/11/1861 - ✝ Leffinge, 09/03/1917
GeslachtMannelijk
Beroeppriester; leraar; onderpastoor; pastoor
BioCyriel Delaere, zoon van Amatus Delaere, landbouwer, en Nathalia Lecluyse, werd tot priester gewijd in Brugge door bisschop Faict (04/06/1887). Hij werd op 10 december 1887 leraar aan het Sint-Lodewijkscollege van Brugge en vanaf 1893 was hij er subregent. Hij was de hoofdredacteur van Biekorf van 1893 tot 1907. Hij werd onderpastoor in Nieuwpoort (23/11/1898) en pastoor in Leffinge (22/03/1912).
Links[odis]
Relatie tot Gezellecorrespondent; hoofdredacteur Biekorf
NaamGezelle, Georges
Datums° Brugge, 12/03/1872 - ✝ Ruiselede, 10/03/1934
GeslachtMannelijk
Beroeptuinman; bloemist.; aannemer
BioGeorges Gezelle werd op 12 maart 1872 geboren in de Sint-Jorisstraat E78 in Brugge als zoon van vuurwerkmaker Romaan Gezelle en Philomena Desmet. Als kind van een groot gezin beleefde Georges, zoals beschreven door zijn neef Stijn Streuvels in de "Kroniek van de familie Gezelle” een behoorlijk streng en geïsoleerd gezinsleven. In zijn jeugd mocht hij eens voor acht dagen op vakantie naar de familie Lateur in Heule, waar hij vrijheid en plezier leerde kennen. Bij zijn terugkeer naar het ouderlijk huis in Brugge kon Georges zich niet langer aanpassen aan het strikte gezinsleven. Zijn afwezigheid door buitenshuis te werken, gecombineerd met zijn liefde voor avontuur, paarden en bier, leidde tot een geleidelijke vervreemding van het ouderlijk gezin. Hij was werkzaam in de bloemisterij van de firma Vincke langs het kanaal Brugge-Oostende, die bekend stond om het kweken van orchideeën, azalea's, kokospalmen en dadelpalmen, evenals laurieren die internationaal gewaardeerd werden. Hij kreeg van zijn ouders een huis en richtte daar zijn eigen bloemisterij op. Op 20 oktober 1896 trad hij in Oostkamp in het huwelijk met Ernestine Marie Honorine Walraet (Oostkamp, 11/05/1874), dochter van hovenier Amandus Carolus Walraet en Eugenia Lambert. Ernestine, ook wel Stiene genoemd, was volgens Streuvels een fatsoenlijk burgersmeisje met een argeloos en opgewekt karakter. Het echtpaar vestigde zich buiten de Ezelpoort en kreeg in korte tijd zeven kinderen (zes zonen en een dochter): Amanda Romanie Marie (Sint-Pieters, 21/08/1897 - Brugge, 15/08/1969); Romanus Amandus (Sint-Pieters, 26/02/1899); Guido (Sint-Pieters, 17/08/1900 - Brugge, 13/04/1920); Joseph Louis Marie (Brugge, 29/04/1902 - Gijzegem, 27/03/1963); Pierre Paul (Brugge, 28/03/1903); Jean Pierre (Brugge, 08/10/1905 - Brugge, 10/09/1975) en André (Brugge, 06/02/1908). De bezittingen buiten de Ezelpoort werden onteigend door de stad Brugge en Georges vestigde zich met zijn gezin aan de rand van de stad als vervoerdienstondernemer. Hij kon uiteindelijk zijn passie voor paarden waarmaken. Hij overleed op 10 maart 1934 in Ruiselede waar hij actief was als aannemer.
Relatie tot Gezellecorrespondent; familie; neef
BronnenStijn Streuvels, Kroniek van de familie Gezelle (1960), in: Volledig Werk dl.4, p.1505-1630 ; Geneanet; Rijksarchief
NaamDe Clerck, Albéric Leopold, Joseph
Datums° Kortrijk, 20/03/1869 - ✝ Adinkerke, 05/04/1949
GeslachtMannelijk
Beroeppriester; leraar; onderpastoor; pastoor
BioAlbéric De Clerck werd leraar aan het Sint-Lodewijkscollege op 10 februari 1892. Er was sprake van dat zijn priesterwijding op 17/12/1892 zou plaats vinden. Hij vroeg Gezelle om een Franstalig gedicht te schrijven voor zijn eerste mis. Gezelle schreef vermoedelijk Mon frère, en ce beau jour, écoute une parole en stuurde het in december 1892 naar hem op. De West-Vlaamse vrienden, waaronder Jan Craeynest reageerden erg negatief op deze Franse verzen. Uiteindelijk werd Albéric pas op 27 mei 1893 tot priester gewijd te Brugge en Gezelle schreef toen vermoedelijk De zomer verhaast zijne vreugden. Albéric bleef leraar in Brugge tot eind 1896 en werd op 30 december van dit jaar onderpastoor in Staden. Op 15/12/1900 werd hij onderpastoor in Wevelgem en op 23/02/1922 pastoor in Adinkerke. Daar bleef hij tot hij stierf in 1949.
Links[odis]
Relatie tot Gezellegelegenheidsgedichten
NaamRooses, Max; Petrus Comestor
Datums° Antwerpen, 10/02/1839 - ✝ Antwerpen, 15/07/1914
GeslachtMannelijk
Beroepconservator; leraar; schrijver; journalist
BioMax Rooses studeerde filosofie en letteren te Luik en hij behaalde zijn doctoraat in 1863. Hij werd leraar in Namen en Gent. Nadien was hij conservator van het museum Plantin-Moretus in Antwerpen. Hij publiceerde veel over Rubens en Jordaens en over het museum Plantin-Moretus. Naast zijn schrijverschap, waarbij hij pleitte voor het goed recht van de Vlaamse taal, speelde hij als vrijzinnig flamingant een belangrijke rol in de Vlaamse Beweging. Hij was werkzaam als literair criticus en als journalist (Vlaamse Gids, De Nieuwe Rotterdamsche Courant, De Kleine Gazet, De Nieuwe Gazet). Hij was één van de oprichters van de Koninklijke Vlaamse Academie.
Links[wikipedia], [dbnl]
Relatie tot Gezellecorrespondent; lid van de Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde
Bronnen http://theater.ua.ac.be/nevb/html/Rooses,%20Max.html

Naam - plaats

NaamBrugge
GemeenteBrugge
NaamKortrijk
GemeenteKortrijk
NaamMoeskroen

Naam - instituut/vereniging

NaamOnze Lieve Vrouwe-gilde Kortrijk
BeschrijvingIn 1895 kreeg Camiel Bruloot als nieuwe onderpastoor de verantwoordelijkheid over het parochiaal jongenspatronaat. Hij vormde ze om tot de ‘Jongelingen-congregatie van O.L. Vrouw op Groeninge’ en bezorgde ze een nieuw lokaal, waar avondonderwijs en turnles gegeven werd. Gezelle schreef er verschillende gelegenheidsgedichten voor.
Datering1895

Titel - gedicht van Guido Gezelle

TitelDe zomer verhaast zijne vreugden
PublicatieVerzameld dichtwerk, deel VI, p. 126
TitelMon frère, en ce bon jour, écoute une parole
PublicatieVerzameld dichtwerk, deel VIII, p. 223

Titel18/01/1893, Moeskroen, Jan Craeynest aan [Guido Gezelle]
EditeurKarel Platteau; Universiteit Antwerpen
Wetenschappelijke leidingEls Depuydt
Partners Openbare Bibliotheek Brugge (Guido Gezellearchief); Centrum voor Teksteditie en Bronnenstudie (Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal en Letteren); Instituut voor de Studie van de Letterkunde in de Lage Landen (ISLN) (Piet Couttenier, Universiteit Antwerpen); Guido Gezellegenootschap
UitgeverGuido Gezellearchief, KANTL/CTB
Plaats van uitgaveBrugge, Gent
Publicatiedatum2023
Beschikbaarheid Teksten en afbeeldingen beschikbaar onder een Creative Commons Naamsvermelding - Niet Commercieel licentie.
DisclaimerDe editie van de Guido Gezellecorrespondentie is het resultaat van een samenwerkingsproject met vrijwilligers. De databank is in opbouw, aanvullingen en opmerkingen kunnen gemeld worden aan els.depuydt@brugge.be.
Meer informatie over het vrijwilligersproject is te vinden op gezelle.be.
CiterenEen brief kan worden geciteerd als:
[Naam van editeur(s)], [briefschrijver aan briefontvanger, plaats, datum]. In: GezelleBrOn, Wetenschappelijke editie van de correspondentie van Guido Gezelle. [publicatiedatum] Available from World Wide Web: [link].
VerzenderCraeynest, Jan
Ontvanger[Gezelle, Guido]
Verzendingsdatum18/01/1893
VerzendingsplaatsMoeskroen
AnnotatieBriefversie van datering: den 18den in Nieuwjaarmaand '93 ; adressaat gereconstrueerd op basis van toegevoegde notitie.
Gepubliceerd inDe briefwisseling tussen Guido Gezelle en enkele leden van de Dietsche Biehalle en Biekorf. Deel 2: Brieven / door P. Deboever. - Gent : onuitgegeven licentieverhandeling, (academiejaar 1984-1985), p.391-393
Fysieke bijzonderheden
Drager dubbel vel en enkel vel, 212x136
wit
papiersoort: 5 zijden beschreven, inkt
Staat volledig
Toevoegingen op zijde 1 links in de bovenrand: Aan G. Gezelle (inkt, hand P.A.)
Bewaargegevens
LandBelgië
PlaatsBrugge
BewaarplaatsGuido Gezellearchief
ID Gezellearchief6568
Bibliotheekrecordhttps://brugge.bibliotheek.be/detail/?itemid=|library/v/obbrugge/gezelle|12849
Inhoud
Incipit'k En kan 't niet geloo-
Tekstsoortbrief
TalenNederlands
De tekst werd diplomatisch getranscribeerd, en aangevuld met een editoriale laag.
De oorspronkelijke tekst werd ongewijzigd getranscribeerd; alleen typografische regeleindes en afbrekingstekens, en niet-betekenisvolle witruimte werden genormaliseerd.
Auteursingrepen in de tekst (toevoegingen, schrappingen), en latere redactie-ingrepen (schrappingen, toevoegingen, taalkundige notities) door de lezer werden overgenomen en expliciet gemarkeerd.
Voor een aantal tekstfenomenen werden naast de oorspronkelijke vorm ook editeursingrepen opgenomen in de transcriptie: oplossingen voor niet-gangbare afkortingen en correcties voor manifeste fouten. Daarnaast bevat de transcriptie editeursingrepen ter verbetering van de leesbaarheid (toevoegingen, reconstructies) of ter motivering van transcriptie-beslissingen (aanduiding van onzekere lezingen, weglating van onleesbare tekst). Alle editeursingrepen worden expliciet gemarkeerd.