'T is waarlijk, als of wij geen goede vrienden meer en zijn, zoo zeldzaam is het, dat wij nog eens over en weêr eenen brief malkanderen schrijven. Wel! ook buiten geregelde briefwisseling om, blijft onze vriendschap de zelfde; ze is in 't herte gegrondvest, en ze'n heeft geene uiterlijkheden van doen. Lijkwel, ik ben nu toch zeer verlangende weer eens iets eigenhandigs van U te lezen, en, zoo ik hoope, veel goeds van U te vernemen.
Hoe is het met den staat uwer gezondheid, die, naar ik meen, in den afgeloopenen voorzomer nog al te wenschen overliet? En hoe stelt Gij het overigens? Mijne gedachten toeven dikwijls bij U.p2Hier is alles, door Gods zegen, in den besten welstand. En niets bijzonders.
Dezen zomer ben ik verblijd geweest in een aangenaam bezoek, dat onze dierbare vriend Eerw: Heer Claerhout mij hier gebracht heeft.[1] Ik heb een hoogst genoegelijke twee-dagen met hem doorgebracht. En daarna heb ik nog drie Goed-Dietsche Belgen bij mij te gast gehad, drie Lierenaars, waarvan er een te Brugge woonde.[2] Ik-zelf heb dezen zomer slechts twee kleine uitstapkes kunnen doen; een naar het eiland-over-Flakee,[3] om volks- en taalkundige onderzoekingen te doen; en een, tot verzet, naar het Gaasterland, dat de schoonste grietenij[4] van Friesland is. Overigens, houdt mijn Friesch Onomasticon mij nog steeds bezig.
Dat Gij nog steeds onvermoeid bezig zijt in uwe taal-onderzoekingenp3en uwen geest vermeit[5] in uwe dichterlijke ontboezemingen, daarvan zie ik steeds de blijken in Biekorf, Loquela en elders - en steeds met veel genoegen en volle instemminge. Nog heden ochtend mocht ik weer twee bladen Loquela, en 't einde van den Woordenwijzer[6] met grooten dank aan U in het herte, van U ontvangen. Nauwkeurig de woorden van Loquela naspeurende, viel het mij te binnen dat de "Loddere", op bladz. 28,[7] hoogstwaarschijnlijk wel de "Ladere" zal moeten zijn, van 't werkwoord "laden" = noodigen - zoude 't niet? -
Hier bij ingesloten vindt Gij een kleen opstelleken[8] dat ik geschreven hebbe ten dienste van Biekorf. Mag ik U beleefdelijk verzoeken die twee bladekens wel te willen zenden, uit mijnen name, aan den Heer Bestierder van Biekorf. Ik en hebbe nietp4de eere dien Heere te kennen, zelfs niet bij name noch woonste. Wiste ik deze zaken, 'k en zoude U zekerlijk hierin niet en moeien nochte lastig vallen. Maar nu en kan ik niet anders mijn doel bereiken. Geerne zoude ik eene printkladde van dit opstelleken willen hebben, aleere 't wordt afgedrukt. Of, zoo dit niet en kan, hoop ik dat men mijn handschrift nauwkeurig en letterlijk, en zonder missen, zal willen naprinten. -
Mijnen vriendelijken dank voor uwe bemiddeling biede ik U bij voorbate.