Hertelijk bedankt voor uwe dringende aanbeveling[1] van de nieuwe uitgave van het “Oud en en Nieuw Testament”.[2] Ik peize dat ons werk toch wel iets zal bijdragen om de kennis van het H. Schrift te vergemakkelijken en te verspreiden.
‘t En zal aan mij niet liegen[3] is ‘t dat “de goddelijke beschouwingen”,[4] waarvan wij hier niet anders als lof en hooren, te naaste keer in de “Collationes” niet aanbevolen en worden, of van de H.H. Seminaristen niet aangezeid en worden binst het nieuwjaar-verlof.[5]
Bin’ twee jaar zal de vlaamsche vertaling en de latijnsche uitleg van de 52 zondag-Evangeliën (in de Collationes) voltrokken zijn. Onder ons gezeid, het dunkt mij dat het een nuttig werk zou zijn, dat die vertaling met uitleg in een boekje (rond de 300 bladzijden) uitkwame, vervlaamscht door Meester Guido.[6] Bin één jaar zou het kunnen beginnen uit te komen, en tegen ‘t einde van 1899 zou het geheel en gansch ‘t licht kunnen gezien hebben. – Veel priesters hebben moeite met dat latijn, en ‘k peize dat zij er niet vele naar en kijken. ‘t Is nochtans al het schoonste dat bij onze oude groote schriftgeleerden (Luc. Brug., Jans. Gandav; à Lapide enz) te vinden is: eigen vlaamsche schriftgeleerdheid.
Uw neve César stelt het stijf wel, en legt aan om een alderbeste priester te worden.
Buiten mijne “woorden en spreuken” die al gedrukt zijn,[7] heb ik er nog wel 2500 gereed liggen.
Gij zoudt al beter ne keer, als gij naar Brugge oversteekt, naar ‘t Seminarie komen noenmalen: menschen spreken menschen!







