Ik verhaast mij u goede ontvangst te melden van de twee exemplaren van Uw rijmsnoer, waar van een voor mij en het andere voor den Heer Minister. Dit laatste zal vandaag overhandigd worden[1]
Uw brief[2] aan M Schollaert is reeds besteld.
Ik heb uw boek nog niet gelezen; enkel eens doorbladerd; maar hoeveel edelsteenen schitterden mij reeds toe uit dit snoer! Welk een geur van reine poezie stijgt mij uit dien bloemenruiker! Ik wil uw boek langzaam en rustig lezen om het lang en volkomen te genieten; maar wil u al vooraf dank zeggen voor uw bewijs van vriendschap
En, om u eenen doorn uit den voet te trekken zal ik beginnen met u te zeggen dat voor zooveel ik weet Uw uitgever M De Meester niets gevraagd heeft, zoo dat gij hem niet verdenken moet van slimheid.
Lauwereyns heeft eene inschrijving verzocht: ik heb er mij tegen verzet zeggende dat hij niets gedaan heeft voor de uitgave van uw boek; dat eerst en vooral de dichter recht heeft op belooning en daarna de uitgever op eene levering. Nu, zooals ik zegde, mij is geene vraag van De Meester onder de oogen gekomen.
Dat ik een voorstel te uwen voordeele doen zal, wanneer ik belast wordt uwe vraag te onderzoeken, is vast: maar óf ik daarmede zal belast worden is onzeker — en óf mijn voorstel zal ingewilligd worden durf ik bijna niet hopen. De omstandigheden blijven niet altoos dezelfde en voor mij zijn ze sedert eenigen tijd veranderd: ik heb niet veel meer te zeggen p2en de aanmoedigingen der Vlaamsche letteren zijn zeer verminderd en zelfs wel eens op 0 gebracht.
Valt nu de zaak te uwen voordeele uit, dan wensch ik u geluk![3]
Ik hoop voor u het beste
P.S. Mijne gezondheid is en blijft wankel en ik loop, of liever sukkel nog altoos mank.