De Heer Pastor van Caester bij Hazebrouck, waar wij, eenige jaren geleden, te samen geweest hebben, al gaande naar Vleter, bedreigt van naar het bisdom te schrijven indien hij in ‘t korte dat gedicht niet weer heeft (over de maagden van Caester[1] mij dunkt). Ik weet niet of gij tot nu toe opzoekingen gedaan hebt in uwe papieren om het te vinden. Ik heb u daar nopens reeds geschreven over twee maanden. Gelief uwe opzoekingen voort te zetten opdat wij dien braven heer pastor zouden kunnen gerust stellen. Ik had hem reeds ge-p2zeid dat die papieren bij u waren, maar het schijnt dat hij meer van mij houdt dan van u. Heden heeft hij hier te Kortrijk bij mijnheer den pastor Deconinck geweest om daarover te spreken en die bedreigingen te doen. Gelief dus dien cahier hem met den post te verzenden of hem mij toe te sturen dat ik hem verzende. Het adres is: Mijnheer Govaert pastor van Caester bij Hazebrouck, Vrankrijk.
P.S. Een woordeke antwoord als ‘t u belieft.