p1 Laudetur Jesus Christus[1]Met uwe welbekende welwillendheid hebt gy my donderdag laatst[2] toegezeid een lofdichtje[3] en een gezang[4] te maken ter gelegendheid van het jubelvieren[5] van twee leden der zilveren portie van St Salvators.
Ik bedank u op voorhand en heb d’eere u drie zulke dichten op te zenden die over eenige jaren voor zulkdanige feesten gemaakt zyn geweest. –[6]
De Heeren waarvoor er nu zou kwestie zyn dit te … Louis Beernaert en H. De Jonghe Schatberwaarder. Zy vieren hun halve jubelfeest als vyf en twintig jaar confrater.
Over deze confraters weet ik geene byzonderheden. Louis Beernaert is stoeldraeyer van stiel en H. De Jonghe handelsman.
Dit dubbel gedicht zou moeten in 8 of tien dagen afgemaakt zyn.[7]
Nu, voor zooveel of dat ’tis ten minsten, liefde voor wederliefde. Uw laatste loquela bevat eenige woorden over ’t woordetje gar.[8] In de eetplaats van den heer Hoogleeraar Alberdingk-Thym te Leuven staat er boven de schouw in guldene gothieke letters te lezen:
Eet wat gaar is;
Drink wat klaar is;
Spreek wat waar is.
p2Aanveerd Mynheer mynen besten dank voor het werk waarmede gy u zoo gulhertig hebt willen belasten.
Uw dienaar in Christo
V.J. Coornaert, onderpastor op Sint Salvator
Goezenputstraat 37P.S. Over goed drie maanden heb ik iets geschreven aan Mynheer Lepere prof. te Oostende over ’t woord truffen,[9] en over ’t woord sezein.[10] Ik weet niet of u dit is toegekomen. –
Noten
[1] Vertaling (Latijn): Geloofd zij Jezus Christus.
[3] Gepubliceerd als: Guido Gezelle, opgedragen aan de achtbare Heeren Lodewijk Beernaert en Hendrik De Jonghe vierende het vijf-en-twintigste jaar van hunnen dienst als leden van ‘t broederschap der algemeene Berechtinge ter Zilveren portie van Sint-Salvators hoofd- en bisschoppelijke kerke tot Brugge, op den 9 juli 1883. In: Rond den Heerd: 8 (8 juli 1883) 32, p.252-253.
[4] Gepubliceerd als: Guido Gezelle, Tafelliedeken. In: Rond den Heerd: 8 (8 juli 1883) 32, p.253-254.
[5] Het gaat over het 25-jarig jubileum van het lidmaatschap van twee leden, Louis Beernaert en Hendrik De Jonghe van het Broederschap der Algemeene Berechtinge, op 9 juli 1883. De gedichten werd kort hiervoor aangevraagd.
[6] De bijlage met de drie voorbeeldgedichten is niet bewaard gebleven in het Guido Gezellearchief.
[8] Zie: Guido Gezelle, Zantekoorn. In: Loquela: 2 (Lente 1883) 11, p.81: ”GAR = Genoeg gekookt, gebraan, etc. — « De errappels ziin gar. » Geh. Maldeghem. Kiliaen (n.v.d.r.
Etymologicum teutonicae linguae, 1599) heeft gaer en gar = idem.).”
mans/gemeene = mondsg- Zie: Guido Gezelle, Wisselbank 'n Schuimwoordenreeks van Guido Gezelle. In: Biekorf: 36 (1930) 8, p.250: ”Public adj. Mansgemeene, mondsgemeene”. Zie: Guido Gezelle, Wisselbank 'n Schuimwoordenreeks van Guido Gezelle. In: Biekorf: 36 (1930) 8, p.250: ”Public adj. Mansgemeene, mondsgemeene”.
[9] Zie: Guido Gezelle, Zantekoorn. In: Loquela: 1 (Allerheiligen 1881) 7, p. 51-52: ”TRUFFE (...) Het oud woord bestaat nog, levende versch, op de tonge der Westvlamingen, en zelfs in zijne oudste gedaante, 't Is een vreemd woord nogtans en bekwaam om te bedriegen, wegens den onlidmatigen boekstaf r, die erin verwassen zit; die r uitgedaan blijft nog het oud romaansche tuf-fa, van 't latijnsche tub-er afkomstig, dat knol, zwam, knobbel te zeggen is, z. Kiliaen. En, gelijk knollen, zwammen, etc, dikwijls ijdel, holde, loos en voos, niets inhoudende zijn, ofschoon zij uitwendig veel schijnen te beloven, zoo en verwondert het mij niet dat truffen, (truffels en trijfels, z. De Bo), looze zagen, ijdelen praat, enz. Beteekenen.”
Van 't ltaliaansche, met pejorativum tar gestrafte, tar-tuffola = aardknol, aardappel, komen (t = k) de duitsche kar-toffeln, de vlaamsche kardoefels en 't walsch-valsche tartuffe, tarlufferie.
Hier maakt de tale weer den Vlaming kenbaar, immers hij bediedt de leugen en de valschheid met een onvlaamsch woord, als of eene onvlaamsche zake geenen eigen vlaamschen name en diende te dragen.-
[10] Zie: Guido Gezelle, Zantekoorn. In: Loquela: 1, (Bamesse 1881) 6, p.42: ”SISIJN, het. = Zeer kleene hoeveelheid, 't spreken niet
weerd.'— Wij en hadden elk maar een sisijn moluwe, en eene handsvolle eerrappels, dien vrijdag noene. Geh. Woumen.
Sezijn, sezein, sezin is bij De Bo eene halve dozine, un sixainKiliaen, in zijnen Appendix peregrinarum, etc, geeft siseyne, quaria tincicepars. Dat zal wel de.eigene beteekenisse zijn waaraan die van 'f. Woumensche sesijn ontleend is. Vrglk De Bo, zester, zeske.”
cinxe/watere hetwywater te cinxen gewydK.