Kleermaker Schoenmaker en Wever.[1]
Wat te Turnhout gehoord werd[2] is een spel dat in Klein Brabant en waarschijnlijk zoo wat overal als ik een jongetje was, gepeeld werd — en nog wordt.
Ziehier hoe wij in het bakhuis van de hoeve dit speelden.
Op de mulle (moule) of trog zat een jonge guit, die kleermaker was. Hij gebaarde te naaien en telkens hij de hand opstak zegde hij meer en meer treurig en jankend
"Ginder hang et spek!"
Een tweede snaak zat op eenen blok hout en was schoenmaker
Deze gebaarde den pekdraad door het leder te trekken, en zoodra de kleermaker gejammerd had
"Ginder hang et spek!”p2verwijderde hij de twee handen zooverre mogelijk van het lijf en schreeuwde met verachting
"'K en begeeeeer et ni!”
Maar in eenen hoek zat de derde snuiter met een stuk plank voor zich en was wever.
Zoodra de schoenmaker op den kleermaker geantwoord had rammelde de wever met de plank en doende als of hij de lade van 't getouw naar zich trok, riep hij kort en snel:
'K wa[3] da 'k et â!
Deze vertooning duurde niet lang. Ons publiek begon er spoedig deel aan te nemen en weldra was er in t bakhuis een geweldig rumoer.
Onze moeders hadden niet gaarne dat wij daar feest hielden; want assche, schouwroet en meel zijn zaken die de kleeren niet verfraaien.
En als ge daarbij in aanmerkingp3neemt dat daar ook paardensmid gespeeld werd en het paard de schouwketens aan den hals kreeg — en verkenslachter, waarbij het arme verken in de lemen gesmeten en ijselijk gillend gekeeld werd, zoo mag ik eindigen met Cats.
Wat dient er meer gezeid?[4]