<Resultaat 761 van 2074

>

p1+
Heer ende Meester,

Kome om raad en hulpe.

Lijk gij misschien al gezien hebt, heeft de Gentsche Hoogleeraar P. fredericq, de zelfste die in den laatsten Taallanddag[1] te Brugge riep "Spreek Nederlandsch meinheer"[2] in den Spectator geschreven over het “Potsierlijk West-Vlaamsch"[3] van Rond den Heerd.[4]

Johan Winkler heeft op dien "gentschen kaakslag" met eenen "frieschen weêrslag" geantwoord[5]

Daarna tracht die Hoogleeraar voorschreven zijne "Potsierlijkheid" te bewijzen[6] met eenige woorden en woordengedaanten aan te

p2halen uit R.D.H. van 21 Wiedmaand laatst.

Daarop wederantwoorde van wege Johan Winkler in den Spectator[7] Die allerschoonste wedertale staat in R.D.H. van vandage te lezen[8]

De vrije fries spreekt in 't algemeene, en weêrlegt ééne der opwerpingen van fredericq tegen sommige woorden, namentlijk te gare d.i. : te gadere de e zegt hij is de uitgang van den datif. Dus te gare beter dan te gaar.

Men vraagt mij tegen den naasten keer[9] de slechtgekeurde woorden[10] te rechtveerdigen. ‘T en ware misschien niet slecht, aangezien ze R.D.H. vandage aanhaalt.

Hier zijn die woorden die "potsierlijk Westvlaamsch" zijn, en "taalparticularisterij"!!!

p3 'T is zoo dom, zoo danig dom dat ge zult in eenen lach schieten.

Maar toch daar zijn twee, drie woordengedaanten die mij wat moeilijker zijn om rechtveerdigen.

1) De bestierende koninginne in stede van de besturende

2) ’t en zij, voor tenzij (zoudt ge niet sterven in uwe hemdemouwen als ge zulke dingen hoort?)

p4Daar is eenige moeilijkheid in:

3) bijkan - komt van bij en kant – met de s van het bijwoord. Dus het zou eigentlijk moeten zijn bijkants lijk Kiliaen het geeft, vgl. thans voor thands. -

bijkants lood in de middeleeuwen ook bikant zonder de bijwoordelijke s; vandaar, bijkan, het volk en verstond het woord niet meer.

schreven liever

p5

enz. hebbe ik aangeteekend uit Melis Stoke[11] onder anderen.

Dat is al genoeg. Maar ik zou nader bescheid willen. Wat is Vooren en Voor ? Van waar dat verschil ? Het Oud-Sassensch heeft fora en foran.

Vondel schrijft te vore en te voren. De Hollanders nu nog hebben vooren achter te, van enz.

p6

(?? Hetzelfste moet er gezeid van: om en omme meen ik; daaromme , ommekeeren, maar omcingelen nooit ommecingelen. (Maar om heeft daar ook geheel anderen zin: circum,en retro) met voorzetsel mede bijwoord.)

Is deur = door, en deure in ‘t zelfste geval, niet? deurvoéren en: iets doen deúre dragen ?p7 deure en door en zijn ook de volle gedaante niet; maar wel deure of dore;

Het overige is gemakkelijk. Kondet gij mij daar eenig bescheid over geven, zoohaast mogelijk, het ware mij aangenaam.

met zeven haasten

Uw toegenegen in Christo
J. Craeynest
p8

Noten

[1] Dit is het XIXe Nederlandsch taal- en letterkundig congres gehouden te Brugge op 24, 25, 26 en 27 augustus 1884. Er waren heftige discussies op het congres in Brugge i.v.m. het dialect en het Algemeen Nederlands. Paul Fredericq was als secretaris lid van de ”Bestendige commissie der Nederlandsche Congressen.” Hij was er ter vervanging van de zieke Prof. Heremans. Hij sprak er o.m. over ”Onze historische volksliederen van vóór de hervorming”. Guido Gezelle en Adolf Duclos waren niet aanwezig op het congres.
[2] Zie: Handelingen van het XIXe Nederlandsch Taal- en Letterkundig Congres gehouden te Brugge den 24, 25, 26 en 27 Oogst 1884. Brugge: Jan Cuypers, 1887, p.351-352: Op de Algemeene Vergadering van Woensdag 27 Oogst 1884, P. Fredericq: Ik meen dat die zaak reeds duister genoeg is, en nu wordt ze nog duisterder gemaakt door dialect, dat gebruikt wordt door den achtbaren spreker. Daarop wensch ik dat hij zich in de algemeen Nederlandsche taal uitdrukke. (Toejuichingen en gerucht).
[3] P. Fredericq, In: De Nederlandsche Spectator: (06/06/1885): ”Onder de boeken en tijdschriften, die in uw n° van 16 Mei (blz. 161) opgegeven worden als bevattende bouwsteenen voor Nederlandsche Folklore, werd het tijdschrift Rond den Heerd vergeten. Al wordt het in een potsierlijk West-Vlaamsch dialect geschreven door de heeren taal-particularisten, die wij op het laatste Nederlandsch Congres hebben leeren kennen, is Rond den Heerd eene goudmijn voor Folkloristen.”
[4] De brief behandelt de strijd in de Nederlandsche Spectator tussen P. Fredericq en Johan Winkler i.v.m. met het dialectgebruik in Rond den Heerd. De strijd verloopt op volgende manier:

1) In: De Nederlandsche Spectator: (06/06/1885): P. Fredericq spreekt over het potsierlijk West-Vlaamsch in Rond den Heerd

2) In: De Nederlandsche Spectator: (20/06/1885): Wederwoord van Johan Winkler

3) In: De Nederlandsche Spectator: (27/06/1885): P. Fredericq haalt dialectvoorbeelden aan uit Rond den Heerd van 21/06/1885

4) In: De Nederlandsche Spectator: (04/07/1885): Wederwoord van Winkler (ook gepubliceerd in Rond den Heerd 20 (12/07/1885) 33

5) Potsierlijk. In: Rond den Heerd 20 (26/07/1885) 35, p.271-272 (verklaring van het woord potsierlijk)

6) D., Vlaamsche Academie. In: Rond den Heerd 20 (06/09/1885) 41 p.317: Een tweede naam is Fredericq. “En weet Gij waaraan die Hoogleeraar zich in dezen laatsten tijd zijne hooge geleerdheid verspilde? Aan het afbreken van onze Vlaamsche taal in de Gids!”

7) Tegenreactie van P. Fredericq: Potsierlijk Westvlaamsch. Brief van P. Fredericq 02/10/1885. In: Rond den Heerd: 20 (18/10/1885) 47-48, p.365

8) Tegenreactie: D., Uit Limburg. In: Rond den Heerd: 20 (Allerheiligen 1885) 50, p.381

9) Tegenreactie van P. Fredericq en overzicht: P. Fredericq, Brief 10/11/1885 e.a.. In: Rond den Heerd: 20 (15/11/1885) 50, p.397-400

[5] Johan Winkler, In: De Nederlandsche Spectator: (20/06/1885): Het is volkomen onwaar dat Rond den Heer in een potsierlijk West-Vlaamsch dialect zoude geschreven zijn. In tegendeel dat blad is en wordt geschreven in een zeer zuiver en zeer schoon Nederlandsch.
[6] In: De Nederlandsche Spectator: (27/06/1885): P. Fredericq haalt voorbeelden van dialect aan uit artikels van Rond den Heerd: o.a. De laatste dagen van het Brugsch Ganzekantoor; Eene Sint-Pietersvertellinge ; West-Vlaamsche vertaling van Dante’s Inferno
Wellebode Ann. com. flam. X. 105
[7] Johan Winkler, West-Vlaamsch en Nederlandsch - Nog eens!. In: De Nederlandsche Spectator (04/07/1885).
[8] Johan Winkler, West-Vlaamsch en Nederlandsch. In: Rond den Heerd: 20 (12/07/1885) 33, p.253; 254-255
[9] In zijn artikel somt P. Fredericq talrijke ”particularistische uitdrukkingen“ op o.m. uit het artikel in Rond den Heerd, van 21 juni 1885, ondertekend door AD. D. (= Adolf Duclos): De laatste dagen van het Brugsch Hanzekantoor. Vermoedelijk vroeg Adolf Duclos aan Craeynest om onderstaand reeksje van ”slechtgekeurde“ woorden te rechtvaardigen. Duclos werd uitdrukkelijk vermeld door Fredericq en hij wou taalkundige argumenten aanhalen voor zijn woordkeuze. De reeks woorden is de volgende: ”de bestierende koningin”; ”'t en zij”; ”bijkan”; ”heeft geweest”; ”ginter”; ”voorenlezen”; ”aleen”; ”speur”. Craeynest legt zijn ”rechtvaardiging” voor aan Gezelle, maar hij heeft problemen. In de daaropvolgende nummers van Rond den Heerd zullen de woorden niet aan bod komen. Er volgt nog wel een verklaring van het woord ”potsierlijk” (Rond den Heerd: 20 (26/07/1885) 35, p.271-272.).
[10] “Woord” eerst onderstreept en daarna werd de onderstreping verwijderd
Moscherambacht Ann. com. flam. de fr. Xij. 141 Zoutenay Ann. com. fl. de fr. X. 106
[11] De rijmkroniek beslaat de periode 689-1305. Gepubliceerd in 1699 door Cornelis van Alkemade, in 1772 door Balthazar Huydecoper, in 1885 door W.G. Brill voor het Historisch Genootschap te Utrecht (herdruk Utrecht: HES Uitgevers, 1983).
De- = le De noire Ann. Com. Flam. IIIJ. 419Van besien wambrechies Van Bersie

Register

Correspondenten

NaamCraeynest, Jan; Craeye
Datums° Oostrozebeke, 01/03/1858 - ✝ Sint-Michiels, 23/04/1929
GeslachtMannelijk
Beroeppriester; leraar; pastoor; auteur
BioJan Craeynest liep lagere school in Oostrozebeke, waarna hij naar het Sint-Jozefscollege in Tielt trok. Hij werd er beïnvloed door de Blauwvoeterie die vanuit Roeselare was overgeslagen. Als poësis-leerling werd Craeynest lid van de in 1875 opgerichte afdeling van het Davidsfonds in Tielt. Vervolgens trok hij naar het kleinseminarie voor één jaar, en in oktober 1878 begon hij aan het grootseminarie in Brugge. In 1881 startte hij aan de universiteit van Leuven, waar hij in twee academiejaren het diploma in de filologische en taalkundige wetenschappen behaalde. In augustus 1882 ontving hij zijn priesterwijding. In september 1883 werd hij retoricaleraar in het Sint-Lodewijkscollege van Brugge. Hij bleef er leraar tot 12 augustus 1892. Ondertussen publiceerde hij in De Vlaamsche Vlagge (onder de schuilnaam ‘Craye’) en in Rond den Heerd. Hij was betrokken bij de oprichting van het tijdschrift Het Belfort (1886) waarin hij taalkundige bijdragen leverde. Ook voor Loquela bezorgde hij uitdrukkingen en woorden. In 1887 was Craeynest medestichter van de Biehalle. Craeynest nam deel aan de eerste literaire prijsvraag van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde. De wedstrijd kwam er op 18 februari 1887 en betrof het opstellen van een alfabetische lijst van bastaardwoorden. In de redactie van Biekorf zette hij zich in vanaf het eerste nummer in 1890. Hij bleef een ijverige medewerker en publiceerde er heel wat artikels. Vanaf 1898 hielp Craeynest Gezelle bij de vertaling van Goddelijke Beschouwingen. Eén jaar na de dood van Gezelle werd hij benoemd tot aalmoezenier van de gevangenis in Brugge. Hij werd aangepord om de vertaling van die Meditationes Theologicae af te werken. Hij zette dit werk verder waar Gezelle gestopt was. De vertaling bleef echter onvoltooid. In 1904 werd Craeynest benoemd tot pastoor van de Sint-Michielsparochie in Brugge. Dat jaar publiceerde hij ook Woordkunst van Guido Gezelle. In 1907 verscheen het woordenboek Loquela, alfabetisch geordend door de karmeliet Hyacinthus. Caesar Gezelle hielp hem daarbij. Jan Craeynest werd gevraagd om het ‘voorbericht’ te schrijven waardoor hij ook verder het woordenboek ging samenstellen.
Links[odis], [dbnl]
Relatie tot Gezellecorrespondent; zanter (WDT); adressenlijst Cordelia Van De Wiele; medewerker Rond den Heerd en Loquela; medestichter van Biekorf
NaamGezelle, Guido; Loquela; Spoker
Datums° Brugge, 01/05/1830 - ✝ Brugge, 27/11/1899
GeslachtMannelijk
Beroeppriester; leraar; onderpastoor; dichter; taalgeleerde; vertaler; publicist
BioGuido Gezelle werd geboren in Brugge. Na zijn collegejaren en priesterstudies (priesterwijding te Brugge op 10/06/1854), werd hij in 1854 leraar aan het kleinseminarie te Roeselare. Gezelle gaf er onder meer talen, begeleidde de vrij uitgebreide kolonie buitenlandse leerlingen, vooral Engelsen, en kreeg tijdens twee schooljaren (1857-1859) een opdracht als leraar in de poësis. In 1865 werd Gezelle onderpastoor van de St.-Walburgaparochie te Brugge. Naast zijn druk pastoraal werk was hij bijzonder actief in het katholieke ultramontaanse persoffensief tegen de secularisering van het openbare leven in België en als vulgarisator in het culturele weekblad Rond den Heerd. In 1872 werd Gezelle overgeplaatst naar de O.-L.-Vrouwparochie te Kortrijk. Gedragen door een sympathiserende vriendenkring werd hij er de gelegenheidsdichter bij uitstek. Gaandeweg keerde hij er ook terug naar zijn oorspronkelijke postromantische en religieus geïnspireerde interesse voor de volkstaal en de poëzie. De taalkundige studie resulteerde vooral in een lexicografische verzameling van niet opgetekende woorden uit de volkstaal (Gezelles ‘Woordentas’ en het tijdschrift Loquela, vanaf 1881), waarmee ook hij het Zuid-Nederlands verdedigde binnen de ontwikkeling van de gestandaardiseerde Nederlandse cultuurtaal. Die filologische bedrijvigheid leidde bij Gezelle uiteindelijk ook tot een vernieuwde aandacht voor zijn eigen creatief werk, zowel vertaling (Longfellows Hiawatha) als oorspronkelijke poëzie. In 1889 werd hij directeur van een kleine Franse zustergemeenschap die zich in Kortrijk vestigde. Hij was een tijdje ambteloos. Dit liet hem toe zich op zijn schrijf- en studiewerk te concentreren. Het resultaat was o. m. de publicatie van twee poëziebundels, Tijdkrans (1893) en Rijmsnoer (1897), die, vooral in het laatste geval, qua vormgeving en originaliteit superieur van gehalte zijn. Om die authentieke en originele lyriek werd hij door H. Verriest, P. de Mont en vooral door Van Nu en Straks als een voorloper van de moderne Nederlandse poëzie beschouwd. Ook later eerden Nederlandse dichters, zoals Paul van Ostaijen en recenter, Christine D’haen, Gezelle als de meest creatieve en vernieuwende Nederlandse dichter in Vlaanderen. In 1899 werd Gezelle naar Brugge teruggeroepen om zich te wijden aan de vertaling van een theologisch werk van zijn bisschop (Waffelaerts Meditationes Theologicae). Hij verbleef nu in het Engels Klooster van Kanonikessen, waar hij echter vrij vlug en onverwachts stierf op 27 november 1899. Hij liet nog een verzameling uitzonderlijke gedichten na die in 1901 postuum als zijn Laatste Verzen werden gepubliceerd.
Links[odis], [wikipedia], [dbnl]

Briefschrijver

NaamCraeynest, Jan; Craeye
Datums° Oostrozebeke, 01/03/1858 - ✝ Sint-Michiels, 23/04/1929
GeslachtMannelijk
Beroeppriester; leraar; pastoor; auteur
BioJan Craeynest liep lagere school in Oostrozebeke, waarna hij naar het Sint-Jozefscollege in Tielt trok. Hij werd er beïnvloed door de Blauwvoeterie die vanuit Roeselare was overgeslagen. Als poësis-leerling werd Craeynest lid van de in 1875 opgerichte afdeling van het Davidsfonds in Tielt. Vervolgens trok hij naar het kleinseminarie voor één jaar, en in oktober 1878 begon hij aan het grootseminarie in Brugge. In 1881 startte hij aan de universiteit van Leuven, waar hij in twee academiejaren het diploma in de filologische en taalkundige wetenschappen behaalde. In augustus 1882 ontving hij zijn priesterwijding. In september 1883 werd hij retoricaleraar in het Sint-Lodewijkscollege van Brugge. Hij bleef er leraar tot 12 augustus 1892. Ondertussen publiceerde hij in De Vlaamsche Vlagge (onder de schuilnaam ‘Craye’) en in Rond den Heerd. Hij was betrokken bij de oprichting van het tijdschrift Het Belfort (1886) waarin hij taalkundige bijdragen leverde. Ook voor Loquela bezorgde hij uitdrukkingen en woorden. In 1887 was Craeynest medestichter van de Biehalle. Craeynest nam deel aan de eerste literaire prijsvraag van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde. De wedstrijd kwam er op 18 februari 1887 en betrof het opstellen van een alfabetische lijst van bastaardwoorden. In de redactie van Biekorf zette hij zich in vanaf het eerste nummer in 1890. Hij bleef een ijverige medewerker en publiceerde er heel wat artikels. Vanaf 1898 hielp Craeynest Gezelle bij de vertaling van Goddelijke Beschouwingen. Eén jaar na de dood van Gezelle werd hij benoemd tot aalmoezenier van de gevangenis in Brugge. Hij werd aangepord om de vertaling van die Meditationes Theologicae af te werken. Hij zette dit werk verder waar Gezelle gestopt was. De vertaling bleef echter onvoltooid. In 1904 werd Craeynest benoemd tot pastoor van de Sint-Michielsparochie in Brugge. Dat jaar publiceerde hij ook Woordkunst van Guido Gezelle. In 1907 verscheen het woordenboek Loquela, alfabetisch geordend door de karmeliet Hyacinthus. Caesar Gezelle hielp hem daarbij. Jan Craeynest werd gevraagd om het ‘voorbericht’ te schrijven waardoor hij ook verder het woordenboek ging samenstellen.
Links[odis], [dbnl]
Relatie tot Gezellecorrespondent; zanter (WDT); adressenlijst Cordelia Van De Wiele; medewerker Rond den Heerd en Loquela; medestichter van Biekorf

Briefontvanger

NaamGezelle, Guido; Loquela; Spoker
Datums° Brugge, 01/05/1830 - ✝ Brugge, 27/11/1899
GeslachtMannelijk
Beroeppriester; leraar; onderpastoor; dichter; taalgeleerde; vertaler; publicist
BioGuido Gezelle werd geboren in Brugge. Na zijn collegejaren en priesterstudies (priesterwijding te Brugge op 10/06/1854), werd hij in 1854 leraar aan het kleinseminarie te Roeselare. Gezelle gaf er onder meer talen, begeleidde de vrij uitgebreide kolonie buitenlandse leerlingen, vooral Engelsen, en kreeg tijdens twee schooljaren (1857-1859) een opdracht als leraar in de poësis. In 1865 werd Gezelle onderpastoor van de St.-Walburgaparochie te Brugge. Naast zijn druk pastoraal werk was hij bijzonder actief in het katholieke ultramontaanse persoffensief tegen de secularisering van het openbare leven in België en als vulgarisator in het culturele weekblad Rond den Heerd. In 1872 werd Gezelle overgeplaatst naar de O.-L.-Vrouwparochie te Kortrijk. Gedragen door een sympathiserende vriendenkring werd hij er de gelegenheidsdichter bij uitstek. Gaandeweg keerde hij er ook terug naar zijn oorspronkelijke postromantische en religieus geïnspireerde interesse voor de volkstaal en de poëzie. De taalkundige studie resulteerde vooral in een lexicografische verzameling van niet opgetekende woorden uit de volkstaal (Gezelles ‘Woordentas’ en het tijdschrift Loquela, vanaf 1881), waarmee ook hij het Zuid-Nederlands verdedigde binnen de ontwikkeling van de gestandaardiseerde Nederlandse cultuurtaal. Die filologische bedrijvigheid leidde bij Gezelle uiteindelijk ook tot een vernieuwde aandacht voor zijn eigen creatief werk, zowel vertaling (Longfellows Hiawatha) als oorspronkelijke poëzie. In 1889 werd hij directeur van een kleine Franse zustergemeenschap die zich in Kortrijk vestigde. Hij was een tijdje ambteloos. Dit liet hem toe zich op zijn schrijf- en studiewerk te concentreren. Het resultaat was o. m. de publicatie van twee poëziebundels, Tijdkrans (1893) en Rijmsnoer (1897), die, vooral in het laatste geval, qua vormgeving en originaliteit superieur van gehalte zijn. Om die authentieke en originele lyriek werd hij door H. Verriest, P. de Mont en vooral door Van Nu en Straks als een voorloper van de moderne Nederlandse poëzie beschouwd. Ook later eerden Nederlandse dichters, zoals Paul van Ostaijen en recenter, Christine D’haen, Gezelle als de meest creatieve en vernieuwende Nederlandse dichter in Vlaanderen. In 1899 werd Gezelle naar Brugge teruggeroepen om zich te wijden aan de vertaling van een theologisch werk van zijn bisschop (Waffelaerts Meditationes Theologicae). Hij verbleef nu in het Engels Klooster van Kanonikessen, waar hij echter vrij vlug en onverwachts stierf op 27 november 1899. Hij liet nog een verzameling uitzonderlijke gedichten na die in 1901 postuum als zijn Laatste Verzen werden gepubliceerd.
Links[odis], [wikipedia], [dbnl]

Plaats van verzending

NaamBrugge
GemeenteBrugge

Naam - persoon

NaamCraeynest, Jan; Craeye
Datums° Oostrozebeke, 01/03/1858 - ✝ Sint-Michiels, 23/04/1929
GeslachtMannelijk
Beroeppriester; leraar; pastoor; auteur
BioJan Craeynest liep lagere school in Oostrozebeke, waarna hij naar het Sint-Jozefscollege in Tielt trok. Hij werd er beïnvloed door de Blauwvoeterie die vanuit Roeselare was overgeslagen. Als poësis-leerling werd Craeynest lid van de in 1875 opgerichte afdeling van het Davidsfonds in Tielt. Vervolgens trok hij naar het kleinseminarie voor één jaar, en in oktober 1878 begon hij aan het grootseminarie in Brugge. In 1881 startte hij aan de universiteit van Leuven, waar hij in twee academiejaren het diploma in de filologische en taalkundige wetenschappen behaalde. In augustus 1882 ontving hij zijn priesterwijding. In september 1883 werd hij retoricaleraar in het Sint-Lodewijkscollege van Brugge. Hij bleef er leraar tot 12 augustus 1892. Ondertussen publiceerde hij in De Vlaamsche Vlagge (onder de schuilnaam ‘Craye’) en in Rond den Heerd. Hij was betrokken bij de oprichting van het tijdschrift Het Belfort (1886) waarin hij taalkundige bijdragen leverde. Ook voor Loquela bezorgde hij uitdrukkingen en woorden. In 1887 was Craeynest medestichter van de Biehalle. Craeynest nam deel aan de eerste literaire prijsvraag van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde. De wedstrijd kwam er op 18 februari 1887 en betrof het opstellen van een alfabetische lijst van bastaardwoorden. In de redactie van Biekorf zette hij zich in vanaf het eerste nummer in 1890. Hij bleef een ijverige medewerker en publiceerde er heel wat artikels. Vanaf 1898 hielp Craeynest Gezelle bij de vertaling van Goddelijke Beschouwingen. Eén jaar na de dood van Gezelle werd hij benoemd tot aalmoezenier van de gevangenis in Brugge. Hij werd aangepord om de vertaling van die Meditationes Theologicae af te werken. Hij zette dit werk verder waar Gezelle gestopt was. De vertaling bleef echter onvoltooid. In 1904 werd Craeynest benoemd tot pastoor van de Sint-Michielsparochie in Brugge. Dat jaar publiceerde hij ook Woordkunst van Guido Gezelle. In 1907 verscheen het woordenboek Loquela, alfabetisch geordend door de karmeliet Hyacinthus. Caesar Gezelle hielp hem daarbij. Jan Craeynest werd gevraagd om het ‘voorbericht’ te schrijven waardoor hij ook verder het woordenboek ging samenstellen.
Links[odis], [dbnl]
Relatie tot Gezellecorrespondent; zanter (WDT); adressenlijst Cordelia Van De Wiele; medewerker Rond den Heerd en Loquela; medestichter van Biekorf
NaamDuclos, Adolf Juliaan
Datums° Brugge, 30/08/1841 - ✝ Brugge, 06/03/1925
GeslachtMannelijk
Beroeppriester; pastoor; kanunnik, ere-kanunnik, leraar; historicus; auteur, redacteur; diocesaan inspecteur
BioAdolf Duclos, zoon van Desiderius Duclos, apotheker en een van de stichters van de katholieke partij in 1860, en Hortencia Bogaert, wier vader en grootvader de stichters waren van de “Gazette van Brugge”, werd geboren in de Kuipersstraat te Brugge. Hij liep school in het atheneum te Brugge, het college te Ieper en het Brugse Sint-Lodewijkscollege. In oktober 1860 ging hij naar het kleinseminarie in Roeselare (filosofie 1861), en volgde een jaar later een priesteropleiding aan het grootseminarie in Brugge. Daar ontmoette hij Guido Gezelle. Hij ontving zijn priesterwijding te Brugge op 10/06/1865 van Mgr. Faict. Hij ging lesgeven aan het college van Torhout (17/09/1865), en werd vanaf 1868 ondersecretaris en bewaarder van de relikwieën in het bisdom. In 1871 volgde hij Guido Gezelle op als redacteur van het tijdschrift Rond den Heerd. In 1874 was hij stichtend voorzitter van de Gilde van Sinte-Luitgaarde. In 1875 was hij ook betrokken bij de stichting van het Brugse Davidsfonds. Belangrijk was ook zijn betrokkenheid als bestuurslid en voorzitter van de Société Archéologique de Bruges, de voorloper van het Brugse Gruuthusemuseum. Hij was ook de auteur van historische werken en actief bij de organisatie van Brugse stoeten en processies. Vervolgens werd hij erekanunnik van de Brugse kathedraal (29/08/1884), pastoor in Pervijze (25/11/1889) en pastoor in Ieper (21/07/1897). Op 20 mei 1903 keerde hij naar Brugge terug als kanunnik van de Brugse kathedraal. Op 13 december 1910 werd hij diocesaan inspecteur van de bisschoppelijke colleges, en was ten slotte werkzaam als kanunnik-cantor (13/12/1911).
Links[odis], [wikipedia], [dbnl]
Relatie tot Gezellecorrespondent, medewerker en uitgever van Rond den Heerd; Gilde van Sinte-Luitgaarde; oud-leerling kleinseminarie Roeselare
NaamWinkler, Johan; Jan Lou's; Grindebald
Datums° Leeuwarden, 12/09/1840 - ✝ Haarlem, 11/04/1916
GeslachtMannelijk
Beroeparts; taalkundige; auteur
VerblijfplaatsNederland (Friesland)
BioJohan Winkler kreeg een opleiding tot arts in Haarlem en Amsterdam. Na drie reizen naar Java als scheepsdokter vestigde hij zich in 1865 als arts in Leeuwarden. Hij verhuisde in 1875 naar Haarlem. Hij was ook een bekend taalkundige. Als taalparticularist was hij vooral bezig met het (Friese) dialect en naamkunde. Hij schreef vooral wetenschappelijke werken, maar ook verhalen o.m. als Grindebald en Jan Lou's. Hij publiceerde in 1874 een lofrede op het werk van Gezelle, in zijn boek "Algemeen Nederduits en Friesch dialecticon", waardoor hij bekendheid verwierf in Vlaanderen. Hij werkte mee aan "Rond den Heerd" vanaf 1875 en aan "Loquela" vanaf 1881. Hij leverde ook bijdragen voor "Biekorf". Hij was bevriend met Gezelle met wie hij uitvoerig correspondeerde.
Links[wikipedia], [dbnl]
Relatie tot Gezellecorrespondent; adressenlijst Cordelia Van De Wiele; buitenlands erelid van de Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde
BronnenEncyclopedie van de Vlaamse Beweging (1973) dl 2, p.2087-2088
NaamFredericq, Paul
Datums° Gent, 12/08/1850 - ✝ Gent, 23/03/1920
GeslachtMannelijk
Beroepleraar; hoogleraar; geschiedkundige
BioFredericq studeerde aan het Koninklijk Atheneum van Gent en aan de normaalschool verbonden aan de universiteit van Luik, waar hij afstudeerde in 1871. Hij gaf les in het College van Mechelen en in het Atheneum van Aarlen en Gent. Vervolgens werd hij hoogleraar aan de universiteit van Luik. In 1875 behaalde hij een doctoraat in de historische wetenschappen. In 1883 werd hij hoogleraar aan de universiteit van Gent, waar hij Nederlandse letteren en Belgische geschiedenis doceerde. Als liberaal was hij was betrokken bij de Vlaamse Beweging en het Willemsfonds. Hij streed voor het Nederlands als taal binnen het onderwijssysteem. In verband met de Vlaamse beweging publiceerde hij later Schets eener Geschiedenis der Vlaamsche Beweging (1906-1909). Hij was hoofdredacteur van het liberale tijdschrift Het Volksbelang. Hij was sociaalvoelend en hij trachtte de kloof met de arbeidersklasse te overbruggen door de stichting in 1894 van het Hooger Onderwijs voor het Volk. Als onverzoenlijk tegenstander van de Duitse bezetter tijdens W.O. I kwam hij met de Duitse overheid in conflict rond de vernederlandsing van de Gentse universiteit, als onderdeel van de Duitse Flamenpolitik, en werd gedeporteerd, samen met een andere historicus Henri Pirenne. In 1919 werd hij nog kort rector van de Gentse universiteit.
Links[wikipedia], [dbnl]

Naam - plaats

NaamBrugge
GemeenteBrugge
NaamGent
GemeenteGent

Titel - werk van Guido Gezelle

TitelRond den Heerd. Een leer-en leesblad voor alle lieden.
Links[gezelle.be]

Titel - ander werk

TitelAnnales du Comité Flamand de France
Datum1854-
PlaatsLille
UitgeverDesclée de Brouwer
TitelEtymologicum Teutonicae linguae sive dictionarium Teutonico-Latinum
AuteurKiliaan, Cornelis; van Hasselt, Gerard
Datum1777
PlaatsTraiecti Batavorum
UitgeverDe Meyere
TitelDe Nederlansche spectator (periodiek)
AuteurLindo, P.
Datum1856-1908
PlaatsArnhem
UitgeverThieme
TitelRijmkroniek van Melis Stoke
Datum1235-1305
TitelAlle de werken
Auteurvan den Vondel, Joost; Bosch, Bernardus
Datum[c.1793]-1798
PlaatsDordrecht
UitgeverDe Leeuw en Krap

Titel12/07/[1885], Brugge, Jan Craeynest aan [Guido Gezelle]
EditeurKarel Platteau; Universiteit Antwerpen
Wetenschappelijke leidingEls Depuydt
Partners Openbare Bibliotheek Brugge (Guido Gezellearchief); Centrum voor Teksteditie en Bronnenstudie (Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal en Letteren); Instituut voor de Studie van de Letterkunde in de Lage Landen (ISLN) (Piet Couttenier, Universiteit Antwerpen); Guido Gezellegenootschap
UitgeverGuido Gezellearchief, KANTL/CTB
Plaats van uitgaveBrugge, Gent
Publicatiedatum2023
Beschikbaarheid Teksten en afbeeldingen beschikbaar onder een Creative Commons Naamsvermelding - Niet Commercieel licentie.
DisclaimerDe editie van de Guido Gezellecorrespondentie is het resultaat van een samenwerkingsproject met vrijwilligers. De databank is in opbouw, aanvullingen en opmerkingen kunnen gemeld worden aan els.depuydt@brugge.be.
Meer informatie over het vrijwilligersproject is te vinden op gezelle.be.
CiterenEen brief kan worden geciteerd als:
[Naam van editeur(s)], [briefschrijver aan briefontvanger, plaats, datum]. In: GezelleBrOn, Wetenschappelijke editie van de correspondentie van Guido Gezelle. [publicatiedatum] Available from World Wide Web: [link].
VerzenderCraeynest, Jan
Ontvanger[Gezelle, Guido]
Verzendingsdatum12/07/[1885]
VerzendingsplaatsBrugge (Brugge)
AnnotatieBriefversie van datering: 12 Hooimaand ; jaartal en adressaat gereconstrueerd op basis van contextuele gegevens (verwijzing naar publicaties in Rond den Heerd van 12/07/1885)
Gepubliceerd inDe briefwisseling tussen Guido Gezelle en enkele leden van de Dietsche Biehalle en Biekorf. Deel 2: Brieven / door P. Deboever. - Gent : onuitgegeven licentieverhandeling, (academiejaar 1984-1985), p.207-208; p.345
Fysieke bijzonderheden
Drager 5 enkele vellen (fiches) (oorspronkelijk bestond de brief uit 4 enkele vellen of 1 dubbel vel), enkel vel 1: 104x133 ; enkel vel 2: 102x131 ; enkel vel 3: 103x133 ; enkel vel 4: 104x133 ; enkel vel 5: 105x134
wit
papiersoort: 9 zijden beschreven, inkt
Staat onvolledig: brief verknipt tot acht taalkundige fiches waarvan vijf gereconstrueerd; onderkant van tweede vel, bovenkant van derde vel en onderkant van vierde vel ontbreekt
Vormelijke bijzonderheden enkel vel 4 werd met een strookje papier foutievelijk gekleefd aan ander brieffragment van J. Craeynest
Toevoegingen op zijde 1 in de linkermarge: taalkundige notities: Wellebode Ann. com. flam. X. 105; op zijde 4 midden en beneden in de linkermarge: taalkundige notities: Moscherambacht Ann. com. flam. de fr. Xij. 141; op zijde 5 links in de zijrand: taalkundige notities: Zoutenay Ann. com. fl. de fr. X. 106; op zijde 7 links in de zijrand: taalkundige notities: De- = le De [n?]oire Ann. Com. Flam. IIIJ. 419; op zijde 10 links in de zijrand: Van besien wambrechies Van Bersie (inkt, verticaal, alles hand G.G.)
Bewaargegevens
LandBelgië
PlaatsBrugge
BewaarplaatsGuido Gezellearchief
ID Gezellearchief7865 + 3586, Zoutenay + 3322, M fiche 11 + 3348, fiche 164
Bibliotheekrecordhttps://brugge.bibliotheek.be/detail/?itemid=|library/v/obbrugge/gezelle|14198
Inhoud
IncipitKome om raad en hulpe.
Samenvatting reactie op artikels van Paul Fredericq in de Spectator van (06/06/1885 en volgende nrs.) i.v.m. het potsierlijk West-Vlaamsch in Rond den Heerd; en de reacties van Johan Winkler in Spectator (20/06/1885 en volgende nrs.) en Rond den Heerd: West-Vlaamsch en Nederlandsch. Nog eens. - Rond den Heerd. - Jg. 20 (1885) nr. 33, p. 254-255
Tekstsoortbrief
TalenNederlands
De tekst werd diplomatisch getranscribeerd, en aangevuld met een editoriale laag.
De oorspronkelijke tekst werd ongewijzigd getranscribeerd; alleen typografische regeleindes en afbrekingstekens, en niet-betekenisvolle witruimte werden genormaliseerd.
Auteursingrepen in de tekst (toevoegingen, schrappingen), en latere redactie-ingrepen (schrappingen, toevoegingen, taalkundige notities) door de lezer werden overgenomen en expliciet gemarkeerd.
Voor een aantal tekstfenomenen werden naast de oorspronkelijke vorm ook editeursingrepen opgenomen in de transcriptie: oplossingen voor niet-gangbare afkortingen en correcties voor manifeste fouten. Daarnaast bevat de transcriptie editeursingrepen ter verbetering van de leesbaarheid (toevoegingen, reconstructies) of ter motivering van transcriptie-beslissingen (aanduiding van onzekere lezingen, weglating van onleesbare tekst). Alle editeursingrepen worden expliciet gemarkeerd.