De vrouwe waarvan ik schreef leeft nog; maar kan het niet lang meer houden. Haar zoon houdt er zeer aan, een gedichtje van u te hebben om op het doodsanctje. Indien ik het vrijdag avond kan ontvangen, 't zal alleszins in tijden zijn.
Ik hope dat gij niet weigeren zult.[1]
AdD.
6 oct. 81.