Op n° 11[1] van Loquela teekende ik het volgende aan, dat misschien kan te pas komen:
Op mijn geboortedorp Werchter (2 uren ten N. van Leuven) zegt men ook:
(Aas)[2] Ik ga dezen nacht mijnen aas ophalen.”
(Geuving) “Geef”. (Te Aarschot hoorde ik het verkleinwoord “geǔfke”.)
(Harde) “Mijn kop doet hät (herd) zeer. Spreekt zoo hät (= luid) niet. Roept hätter (herder). Om ter hätste (herdste) loopen. Dat bier smaakt hät naar de ton. Het regent hät”. Enz. enz. Dat woord wordt hier gedurig gehoord. Vóór bijvoeglijke naamwoord of bijwoord, minder. Toch zegt men somtijds: “herd hoog, herd koud, herd groot, herd dik, herd wijd”, enz. Te Keerbergen (ééne uur van Werchter) hoort ge dat meer. – Zie Tuerlinckx.
(Kalut). Gisteren sprak een mijner parochianen (hij woont buiten de stad, tegen Waalhem) van “twee kalutten van (zatte) wijven”.
(Krietloos). Te Werchter zeggen ze van een ziekelijk kind: “’ne krieper van e’ kind”. (Zie Schuermans in voce kriepen, krieper). Van eenen mensch die uitleeft: “hij krepelt”.
(Menigtijd): Te Werchter: “van over menigen tijd komt hij hier dagelijks voorbij”.
Verledene week sprak mijn hovenier mij van zijnen zoon, ‘nen jongen van 13-14 jaar: “Ge kunt niet gelooven, Mijnheer, hoe inzichtig dat hij is… De meester zei het ook altijd in de school, dat hij zoo inzichtig is: hij was eerst in alles”. – N.B. Die hovenier is van Weerde, tegen Mechelen.