den aap[1] vlooien d.i. luizen zie De Bo.
schebbe naamwoord ’t Hoedanigheidswoord schebbig (schurftachtig) staat in De Bo
insmyten
vertutterd zyn – zie ontdodderd De Bo in zynen haak niet zyn.[2]
smelte was – afval van de keersen,[3]
Uitganginge (– de maarte van een gesloten vrouwenklooster, die in stad gaat om de boodschappen te doen (Brugge)[4]
draaiende wind is staande weder.
kletswaschte: waschte van kleene dingen; handdoeken; neusdoeke om dat ’t geen weer en is, voor geheel de waschte (Brugge)[5]
In den pispot gewasschen, op den hangele gedroogd & met de pantoefel gestreken, zegt men van goed dat vuil & leelyk is (Brugge )