Zijt zoo goed mij aan te teekenen als inschrijver op uw blad Onze Volkstaal.
Men heeft mij uwen brief getoogd in den Brusselaar[1] en verneme eruit dat Gijlieden[2] over eenig werk dat mij aangaat gesproken hebt in de Portefeuille. Ik bedanke u, immers en twijfele niet of gij zult geschreven en geoordeeld hebben in den zin van tgene van ulieden uitgesproken wordt in brief Brusselaar.
Laat mij toe hierbij nog te zeggen hoe rechtzinnig ik verhope dat “onze volkstaal” moge tot stand komen. Meer als dertig jaar hebbe ik gearbeid, en arbeide nog dagelijks aan het verwezentlijken van ’t gene Prospectus Onze Volkstaal aangeeft als uw doel. Ik moet wel tweemaal zoop2veel items vergaard hebben, sedert Idioticon De Bo, als er in dit Idioticon woorden enz. geboekt staan. Uit dit vergaarde en t dagelijks bijkomende drukke ik ’t een en ’t ander in een maandelijks verschijnend bladtje Loquela, (1e no Mei 81) Wilt gij dit bladtjen aanveerden als bijdrage tot uwe werkzaamheden in dit vak, ben bereid ulieden het, zelfs onvergolden, van geldswegen, toe te zenden, blijvende intusschentijd, met de blijde wenschen van het nieuw Jaar,
No 19 in de Handboogstrate
Mijn achtbaren zeer geleerden Heer T.H. de Beer