Moge alles u zoo voorspoedig en verheugend zijn als de zes Haarlemmer Hyacinthen[1] die tegenwoordig op mijnen vensterbank staan, vol nog groene beloften van prachtig blommenkroost. Vier vingers hoog staan ze buiten den grond, en ziender gezonde gasten uit. lederen dag vermanen ze mij dat ik u schrijven moet en schrijven zal; en toch blijve ik maar kouten met u in 't stille en daar 't niemand hooren en kan. Gij zoudt moeten hier bij ons zijn, en ons helpen Vlamingen blijven of herworden! Bij zeer velen onzer ware daar nog doen aan, mannen lijk Alfons Van Hee, bij voorbeeld, en die rond hem roeren en wagen. In zijn streke en hebt gij nog niet geweest, en, ik hadde 't toch zoo geerne, kondet Gij eens, binst uwe levensdagen, ons land, niet in twee drie dagen p2doorreizen, maar in twee drie maanden, of veel meer nog, mededoorleven. Zulk oud en fel germaansche dietsche mannen als Gij zijt en leven der maar letter[2] en onze jonkheden zou ik geerne aan u ontsteken weten, dat ze tot bate konden dienen voor de toekomste. Praat! zult ge zeggen misschien, maar het dunkt me altijd dat ge hier meer deugd zoudt doen (en doet alrée) als waar gij zijt! Gaat noord nederland niet snelder en onweerstaanbaarder verkeerd als zuid?
Ik heb uwe goede brieven en ander zende[3] dankbaar ontvangen, doch dit en is geen antwoord nog. Ik zou wederom moeten uitstellen u te schrijven en dat en wil ik niet meer.
Daar is eene vlaamsche gilde[4] opgestaan, onder de studenten in 't groot seminarie (of Priesterschole) te Luik. Het lezen van Loquela heeft dat te wege gebracht, en die p3Heeren zijn aan 't zanten[5] in 't limburgsche. Wondere dingen rapen zij op en zenden ze mij.
Daar is de volkstaal nog teenemaal, schijnt het, ongeboekt en was tot nu veracht en misprezen gebleven. De zoo gezeide schrijf en spreektaal is schier-hollandsch. Dat zal, hope ik, gaan veranderen. In 't Mechelsche seminarie hebbe ik ook een deel goede meêwerkers onder de studenten.[6] Hier te Kortrijk heb ik met blijdschap aanveerd wekelijks twee uren kosteloos engelsch te leeren aan alleman, die komen wilt.[7] Het getal komers en is maar den eersten keer alleen beneden de 100 gebleven. Al mijn engelsch-leerenden worden allengskens weêr vlamingen. Ik spreke hun engelsch en al. Wij zingen engelsch en vlaamsch, al te samen om hun de goede uitsprake in de ooren en in de tonge te zingen. Ware 't gij p4hier wij zouden eenen avond of twee te gâre lesse geven. Wat zou het hun deugd doen!
Ik heb "Vijf boeken gewijsde zaken voor den hove van Friesland door Johan v.d. Sande, Leeuwarden Sijdtse Rinnerts, boekdrukker 1652," tuschen noen en avondmaal, doorlezen, de woorden aangeteekend en de friesche eigennamen; deze laatste zende ik u in 't korte.
Mijn brôere heeft mij, uit Clercken bij Dixmude, een hoogliggend schier nog wild dorp, eene keibijle meegebracht, die daar onlangs gevonden wierd, daar zij bloot gestroomd lag in een uitgeroolden bosch.
't Is wel zeker een steenen zeer kunstig gelijkte bijle of wegge; de snêe, de kanten, de zijden alles boogde en verradende eenen hoogen staat van kunst, aanleg en redengebruik. Ik wou ze wel in dezen brief steken. Hoe legt gij dat uit? Blijve u nog twee drie bladz. en allerhand zaken meer schuldig! zijt zoo goed dit op afrekening te aanveerden van