Ik heb uwen brief[1] en uwe zende met veel dankbaarheid en groot genoegen ontvangen. Ik wist dat gij aan een groot werk bezig waart en nu eindelijk kan ik beseffen hoeveel arbeid en moeite het u zal gekost hebben. Dichten, dat grijpt men zoo wat uit de locht: gij hebt in den grond gegraven en daar schatten uitgehaald, die gij alleen wist liggen en daar wij u allen dankbaar voor moeten zijn. Dat prachtig werk, dat niet lang na de geboorte van uwen kleenzoon ter wereld gekomen is, moet u een groot genoegen verschaffen, terwijl het ons, en velen van ons, zal nuttig zijn en nuttig blijven. Dank wederom. Ik heb reeds menige bladzijde van uw onop3masticon doorlezen en meenige dingen opgedaan, die ik zeer blij ben door u te vernemen.
Het verblijdt mij hoogst te weten dat uw kleenzoon en zijne ouders[2] welvarende zijn. Ik neem hertelijk mijn deel in den wensch dat hij, als goed Friesch en niet min goed Kerstene, moge opgroeien "God vordere" hem en u en al die u, als grootvader en ook anderszins, dierbaar zijn!
Mijn broeder Joseph is onlangs leden herder benoemd tot Steene, eene halve stonde gaans bezuiden Oostende, midden in de polders, de dijken en, zoo mij dunkt, midden in het Vlaamsch-Friesche volk. Hoe gelukkig zou mijn broeder zijn, en ik met hem, staakt gij eens over en wildet gij, met hem eens het innige, voorvaderlijk Steene doorschouwen.p3Men houdt staan dat het voortijds eene zeehaven geweest is, daar de Grave van Vlanderen uit naar Palestina voer. Voor vast behoorde het dorp, in de jaren 1100, volgens zekere rechtuitoefeningen, aan de tempeliers van Slijpe, dat daar niet verre van ligt. Ik ben aan 't gissen naar den name van 't dorp en heb uw boek nageslegen. Daar ligt in Fransch Vlanderen een dorp Outersteene en een dorp Steentje. In West Vlander ligt een dorp West Outere en een Dranoutere. Outer bediedde eertijds altaarsteen en vandaar parochie. Misschien is 't u al genoeg gezeid om daar licht in te zien.
Blijde ben ik omdat God u zegent met goede en werkzame gezondheid. Dat bewijst gij ook. Met mij gaat het ook nog redelijk wel. Onze Bisschop heeft mij verzocht zijne latijn-p4sche Meditationes Theologica[3] te vertalen, zoo hij dat belieft te heeten, in mijn middeleeuwsch Vlaamsch. Ik heb daar veel arbeids aan gehad, te weten om tegen dat latijn te vechten en er echt en leesbaar vlaamsch van te maken. Zijne Hoogw. schijnt zeer voldaan over den uitval en ik heb bij de 600 inteekenaars op het werk, dat bij heftjes van 16 of 32 bladzijden aan 't uitkomen is.
Wederom, mijn goede en trouwe vriend, biede ik u mijnen dank, herhalende 't gene ik van Steene en van mijn broêr zei en hopende dat wij u daar eens mogen onthalen en van monde te monde over menige ons dierbare zaken spreken.